| |
| |
| |
XI.
OP de fabriek is het misgeloopen. Ik kreeg weer een standje van den directeur, - gaf hem duchtig de repliek, ofschoon het ongelijk aan mijne zijde was, met het gevolg dat ik dadelijk ontslagen werd. Een kleine schadevergoeding zal ons de eerste weken vrijwaren van ontbeering.
Door dit ontslag, waarvan ze de oorzaak terecht mij weet, werd Liza's gelijkmoedigheid gebroken. Zij morde. Zij vroeg zich af wat er van ons zou geworden; zij wilde in geen geval bij haar zusters terecht komen. Ook ik stelde mij die vraag. Aan de haven wenschte ik niet meer te komen. Er zou mij niets anders overblijven dan me als chauffeur aan de een of andere firma te verhuren. Ik kon er echter niet overheen naar werk uit te zien. Mijn strijden ten spijt, kon ik het niet zonder de tegenwoordigheid van Tine meer stellen.
Ik was me zeer bewust van het gevaar dat
| |
| |
er vooral voor mij in dezen omgang school. Ik had mij er rekenschap van gegeven dat, wat mij tot Tine dreef, niet altijd vaderlijke genegenheid was. Daarvoor belette ik te vaak het deinen van haar jonge lichaam. Ik was bang voor de herhaling van wat zich op haar verjaardag had voorgedaan, - maar ik zou niet durven zweeren dat mijn heimelijkst verlangen er niet naar trachtte.
Tine bleef zich aan mij hechten. Toen zij vroeg om weer eens naar den bioskoop te gaan zegde ik aarzelend toe. Liza wilde weer niet mee.
Juist toen we vertrekkens gereed stonden kwamen de tantes Nora en Liva met Sinjan op bezoek.
We bleven thuis.
Tine gunde het gezelschap nauwelijks een blik. Zij ging vroeg te bed. Ik wist dat zij in haar eenzaamheid boekjes zou lezen welke ik vroeger verderflijk achtte. Maar och, - hoe kon ik er mij nog tegen verzetten?
Nora en Liva praatten honderd uit. Zij wonnen schitterend veel geld.
Liza, die anders dergelijke gesprekken maar op afstand volgde, nam er thans levendig deel aan. Zij vroeg allerlei bijkomende inlichtingen, - waaruit ik gemakkelijk besluiten kon
| |
| |
dat zij zin had ook een herberg te openen.
Toen we 's avonds alleen waren sprak zij er inderdaad over.
- En we houden Tine van school. Ze leert toch niet. Ze staat twee klassen achter bij meisjes van haar ouderdom.
- Dit is geen reden haar van school te houden.
- Als er nu toch geen leeren mede gemoeid is. Zoudt ge ze liever op een fabriek hebben? Ik wil niet dat mijn dochter een leegloopster worde. En gij zelf, Karel, ge zijt nu al veertiendagen zonder werk, hebt ge al naar iets gezien?
Ik wist dat Tine een zeer slechte leerlinge was. De aard van haar moeder had ik steeds gedacht. Het was niettemin een feit: zij leerde niet. Het onderwijs kon haar niet schelen. Toch was ze niet dom; zij had een min of meer natuurlijke intelligentie. Het verwonderde mij steeds dat de onderwijzeressen niet strenger tegen haar optraden. Ik had Tine nog nooit straf weten schrijven. Kwamen deze onderwijzeressen ook in den ban van haar verwonderlijkheid? Of.. hadden zij alle hoop opgegeven?
- Ik had gehoopt, Liza, dat ge haar in het huishouden gebruiken zoudt.
| |
| |
- Wij zijn maar met driëen, - ik heb geen hulp noodig.
Daarin herkende ik de proletarische afkomst van Liza. Volgens haar moest ieder werken. Zij had het steeds zoo geweten, en het moest zoo maar doorgaan. In ledigheid mocht niemand uit den arbeidersstand zijn brood eten.
Liza bleef onverzettelijk. Het feit dat het alweer door mijn schuld was dat ons gezin in moeilijkheden verkeerde verlamde mijn verweer.
Het denkbeeld trouwens dat Tine in een fabriek zou moeten gaan werken, - ik voelde dat Liza haar wil zou doordrijven, - wekte mijn grooten afschuw op. Al die mannen, wier mentaliteit ik opperbest kende, - zij was immers de mijne? - zouden de minste van haar bewegingen beloeren, - zij zou beklad worden door hun geilen praat. Neen, nooit een fabriek voor Tine.
In een herberg zou ik steeds naast haar staan, zou ik steeds bij mijn liefste kind zijn.
- Laat er ons eerst met Tine over spreken, Liza.
- Waarom? Wat wij doen moet maar goed voor haar zijn.
- Laat er ons toch maar met haar over spreken. Zij moet toch meehelpen?
| |
| |
- Och..
Tine was er enthousiast over:
- O, vader, dan zijn wij altijd samen..
Kent men een mensch ooit kompleet? Jaren leefde ik samen met Liza. Steeds had ik haar van een berusting, van een passiviteit geweten, welke wonderbaarlijk waren. Maar nu!
Thans was zij het die handelend optrad. Van Nora kreeg zij het adres van een brouwer en maakte de zaak van onze herberg met hem in orde. Ik had slechts te teekenen. Zij liep en beredderde alles. Het kwam me voor dat in haar weer de herbergiersdochter ontwaakt was, - maar meer actief dan vroeger.
Zoo geviel het dat wij enkele weken nadien een herberg opendeden, - in de onmiddellijke nabijheid van de fabriek waarvoor ik langentijd als proefrijder werkzaam was geweest. Liza hoopte dat mijn vroegere werkmakkers mij nog niet vergeten waren. Om het nog duidelijker te maken liet zij op de vitrienen een naam schilderen die betrekking had op de autofabriek.
Het lokaal beviel me. Het was ruim en helder. Boven hadden wij een zeer spacieus appartement.
Liza had zich niet misrekend. De kameraden
| |
| |
van de fabriek waren mij niet vergeten en kwamen me royaal den penning gunnen.
Tine stond achter de schenktafel, ik droeg rond. Ik had het niet anders gewild, - ofschoon het in alle cafe's anders-om is.
Liza liet zich weinig zien, maar volgde den gang van zaken met nauwlettend oog. Zij, die, vroeger, als het duister zich over de stad gespreid had, zich nauw kon staande houden, hield zich nu ook bij avond uitermate flink.
Tine was de lokkende lach van ons huis.
Zij kende geen vermoeienis. Het was of zij een spel speelde dat haar uitermate goed lag. Soms nam zij mijn arm en zegde met verrukte stem:
- Vader, lieve vader..
Bij het spoelen van de glazen vonden onze handen elkaar. Een innige druk gaf getuigenis hoe ingenomen wij met elkaars tegenwoordigheid waren.
Tine groette vriendelijk en genegen de klanten maar moeide zich niet met de gesprekken.
Op een avond dat er weinig klanten waren trad een oude, leelijke man binnen. De tanige, door de pokken doorzeefde huid had de kleine oogen opgedrongen in de kassen. Die oogen
| |
| |
waren bloeddoorloopen en rood omrand.
Stap voor stap naderde hij. Hij leek zeer aangedaan, zóó aarzelend was zijn gang.
Ik herkende hem plots. Het bloed gulpte mij naar het gelaat. Ik wilde op hem toevliegen. Maar ik merkte dat de oogen den blik hadden van een gewond dier en hield mij in. Ik werd met mededoogen vervuld voor hem; als ik was hij immers steeds een slaaf geweest van niet te ontkomen en niet te temmen verlangen. Het kwam echter niet bij mij op hem de hand te reiken.
- Wist ge dat ik hier woon, vroeg ik bijna ongevoelig.
- Ja, - als.. als de kinderen niet tot de ouders komen gaan de ouders tot hen. Zijt ge tevreden? Zoudt ge mij geen hand reiken? Wij zijn toch geen vijanden? Kijk eens aan wat wij niet gemeens hebben....
Hij glimlachte schuw.
- Hier is uw kleinkind en uw schoondochter; mijn vader..
Tine en Liza kwamen schuchter nabij. Aan Liza had ik in den tijd van onze verloving wel eens iets verteld van mijn vader: dat hij dood was, geloof ik. Aan Tine had ik nooit van dezen grootvader gesproken.
Tine gaf hem een hand. Hij nam ze voor- | |
| |
zichtig aan, alsof hij breekbaar glas optilde, bekeek ze lang, als wilde hij erin lezen, en liet dan zijn blikken glijden over haar lichaam. Een laatste borende blik trof haar gelaat.
- Hm, deed hij, tevreden. Hoe is uw naam, lief kind?
- Tine, zegde ik kortaf en dit is Liza.
Hij maakte mij woedend.
- Liza, gij hebt een prachtige dochter. Breng allen een glas bier.
- Laat dat maar, zegde ik, en kom mede naar boven.
Hij keek me verbaasd aan, - maar volgde.
Toen wij alleen waren zegde hij geslepen:
- Gij hebt de groeten van Anna.. Weet ge nog uw vriendin uit Parijs?
Hij zweeg. Maar ik vroeg niets, - liet mijn verrassing niet blijken. Ik was Anna trouwens vergeten.
Bedaard ging hij verder:
- Zij is bij mij weer terug, in Antwerpen.
En toen ik weer niet inviel:
- Voor het geld overwinnen de vrouwen hun grootsten afkeer. Ik ben er zeker van dat Anna mij, au fond, háát. Maar zij laat dien haat niet merken. En zij is zoo kwaad niet.
- En hoe is het u gegaan?
- Mij? Best. Dank u. Ja, - gij waart op..
| |
| |
reis hè, drommelsche kerel.. de zaak verliep.. enfin,.. ik trok naar Duitschland met Else, ge zult ze nog wel herinneren: die robuste blonde: een echt Germaansche. Zij was die Keulsche, welke u wilde Duitsch leeren.
- Hebt gij dit geweten? hoonde ik.
- Zij heeft het mij later verteld, lieve jongen, toen ik haar sprak van uw.. vlucht, enfin. Ja, en toen kwam de oorlog. Ik kon niet in Keulen blijven. Trok naar Amsterdam.. alleen. Ik begon een handeltje in koffie, dat spoedig floreerde. En zoo ontmoette ik in April 1918 op den Dam de dolende Anna. Haar vriend.. na u.. was moeten soldaat worden. Zij had geen geld, volgde een Hollandsch handelsreiziger naar Amsterdam, bleef er nog een paar jaar bij. Toen werd zij hem beu, ofschoon ik geloof dat het wel hij zal geweest zijn die haar verliet.. en zoo vond ik ze dan. Ze vertrouwde zich aan mij, wij waren immers oude bekenden! En is nu nog bij mij, zal vermoedelijk thans wel bij mij blijven. Zij is te oud om nog parten uit te halen. En gij zijt intusschen wel verstandig genoeg geworden. Trouwens, ik heb haar oppas noodig
Hij stootte dit alles eruit in groote opwinding - als was hij zeer gehaast.
- Zijt ge al lang te Antwerpen?
| |
| |
- Al ruim een jaar, mijn zoon. Mijn handel in koffie gaat nog steeds. Ik bestuur het Antwerpsch bijhuis. En hoe is het u gegaan?
- Goed, zegde ik kort. Ik ben naar Duitschland verbannen geweest als opgeëischte. Ik heb een goede vrouw getrouwd...
- En hebt een verrukkelijke dochter. Proficiat.
- Waarom zijt ge gekomen? Gij hebt u vroeger nooit zooveel om mij bekommerd.
- Een oud mensch wil vriendschap rond zich heen. Ik heb u vaak verwacht, Karel.
Het was aandoenlijk. Nu wist hij mijn naam al! Ik heb mij vroeger nooit zoo door hem weten aanspreken.
- Hoe kon ik weten dat gij in Antwerpen terug waart?
- Een van mijn klanten komt veel in de herberg van uw schoonzuster Nora. Ik had daar laten informeeren. Ik had u mijn adres laten geven..
- Nooit iets gezien.
- En wanneer komt gij nu eens naar ons?
- Nooit, antwoordde ik met belachelijke vastberadenheid.
- Zoo. Hm. Dan komen wij wel eens tot bij u. Mogen we? Weet uw vrouw het.. van Anna?
| |
| |
- Niet dat ik weet. Het doet er trouwens niet toe.
- Zeg het haar niet. Vrouwen kunnen zoo iets niet goed hooren. Zij moet het niet weten.
Het gesprek was uit. Ik stond op. Ik gruwde van zijn tegenwoordigheid.
Ik deed hem tot aan de deur uitgeleide. Staarde hem in het straatduister zoo lang mogelijk na. Hij deed zijn best zich fiksch te houden. Hij zwaaide zijn stokje, was blijkbaar gelukkig.
Als een mensch oud wordt zoekt hij vriendschap rond zich heen. Daar ging de man, die mijn jeugd kapot gemaakt had, mijn vader!
Maar o, wat ben ik nu toch rijk met Tine!
Anna? Vergeten..
Dien avond dronk ik drie, vier glazen bier achter elkaar. Voor 't eerst, sinds ik herbergier was, ging ik beroesd naar bed..!
Een paar dagen nadien kwam hij met haar op visite.
- Mijn vriendin, stelde hij haar aan ons voor. Ik glimlachte. Het was meer dan komisch.
- Dag Karel, zegde zij nauw hoorbaar, zoo bewogen ook als zij was.
- Dag, antwoordde ik, aarzelend als herkende ik haar niet.
| |
| |
De jaren - of het verdriet? - hadden haar gestalte verkleind. Zij zag zeer bleek, maar haar oogen stonden groot en hongerig in het ronde gelaat. Toen ze zich van haar hoed ontdeed trof me het volkomen nachtgrijze hoofdhaar. De ziekendienster van mijn vader; mijn gewezen vriendin!
Ik stak haar de hand toe. Het was of ik heden aan verleden bond.
Ik merkte op dat Liza met dit bezoek heelemaal niet ingenomen was. Zij sprak Anna, evenals mijn vader, zelden toe. Haar, bij intuïtie, gekwetst eerbaarheidsgevoel verontschuldigde ik haar bij mij zelf.
Vader verkocht grapjes. Ik luisterde en dronk.
- Wat een charmant kind, die Tine, van u.. trachtte haar stem te kweelen. Ik glimlachte.
- Hoe oud is ze?
- Veertien, zegde ik nadrukkelijk.
Ik kon deze vrouw niet haten. Ook zij was een speelbal geweest in de handen van het lot, - of van de liefde, - of van beiden? Zij had zich immers over mijn jeugd gebogen.
Het trof dat dien avond Sinjan kwam. Hij liet zich thans leiden door een kleinen jongen, welke hij per week betaalde. Een paar glazen bier brachten hem in opgewekte stemming.
| |
| |
Hij schoot met mijn vader best op. De eene sprak over zijn wereldreizen, de ander over Duitschland, Holland, Parijs.. Soms spraken beiden gelijk, zoo vol was hun hart van herinneringen, of zwegen ze plots.
- Pardon, gij waart aan 't woord..
- Neen, beste heer, na u..
- Weet hij niets van moeder? vroeg ik fluisterend Anna.
- Ik weet het niet. Zijt gij gelukkig, mijn jongen?
Liza keek juist naar ons, reden waarom ik mijn antwoord inhield. Trouwens, ik was niet van plan anders dan vormelijk met Anna te spreken.
Ik was zeer onrustig geworden. Niet door het bezoek van Anna, - maar ik had opgemerkt dat een jonge kerel al een heelen tijd met Tine over den toog heen praatte. Het scheen mij toe dat zij zeer met welbehagen naar hem luisterde. Daar lachte zij zoo innig en hartelijk, - het deed me pijn. Dien avond deed ik niemand uitgeleide en staarde ik ze niet na. Ik moest dadelijk naar bed: ik was dronken.
Er was iets met Liza. Den ochtend na dit bezoek zegde ze geen woord.
Ze keek stuursch voor zich uit. De onte- | |
| |
vredenheid lag op haar wezen. In den namiddag bracht zij haar zusters een onaangekondigd bezoek.
Het trof dat ik een heelen tijd met Tine alleen was.
- Vader, zegde Tine, is het met deze vrouw dat gij naar Parijs gevlucht zijt?
Het was of een zweepslag me striemde: Zóó sprong ik op.
- Ge moet hierom niet zulke verwilderde oogen opzetten, ik vind het heerlijk. Is zij het?
- Ja, ik was toen nog zeer jong. Hoe weet gij het?
- Tante Nora is het komen vertellen. Moeder is dan zachtjes beginnen te schreien. Maar ik zei dat het al zoo lang geleden was, waaraan tante Nora toevoegde: hij kende u nog niet, Liza. Moeder vertelde dan nog andere dingen van u. Ik hield mij stil en geen van beiden stuurde mij weg. Gij hebt ook een Magdaleen gekend niet waar? Deze is verdronken: in de Schelde gesprongen. Moeder hield dan met snikken op en zegde tot tante Nora: Ik heb hem gewild. Hij is nu een beste man, zeer oppassend voor zijn gezin.
- Ik heb een moeilijk leven gehad, Tine. Ik heb nooit mijn moeder werkelijk gekend
| |
| |
en mijn vader bekommerde zich niet om mij. Ik hoop dat het u beter gaat.
- Ja, vaderke.
Zij zoende mij: weer zoo wulpsch. Zij look hierbij de oogen en liet een zachten kreet. Haar handen strengelden zich in de mijne.
Was deze veertienjarige vrouw mijn dochter? Zoo boordevol liefde? Zoende zij haar vader? Of was het de bruidegom, welken dit bloeiende lichaam reeds verwachtte?
Ik dacht aan dien zomeravond met Gerard en hoe wij spraken over vriendschap en liefde. Hoe ik toen stil, roerloos was geworden, een in-treurige man, overstelpt van weemoed, als verzwonden in de ijlte. - en plots als het ware beroerd door een engel: verbeelding der liefde, onaardsch en niet te genaken - maar daarom zoo stralend.
O, Tine, mijn dochter, - incarnatie der pure liefde!
Ja, ik had een moeilijk leven. Het is, zegde Liza, of gij steeds in spanning leeft. Gij speculeert toch niet?
Ik verviel ook lichamelijk.
Ik streed zwaar. Te zwaarder doordat Tine mij aldoor aanhankelijk bleef. Hoe miste ik toch een vriend als Gerard. Hoe zou deze mijn
| |
| |
lijden, - hoe zou de muziek van zijn innige stem ruischen in mijn dorstig hart en daar laafnis brengen, Hoe zou hij mij opbeuren en sterken.
Hoe ik het ook beproefde: ik kon Tine niet mijden. Bijna elk oogenblik van den dag waren wij samen, - zelfs als er velen aanwezig waren.
Zij werd ondeugend. Zij lachte schelmsch, knipoogde. De menigvuldige komplimentjes, welke zij hoorde over haar schoonheid maakten haar ijdel. Zij smukte zich op. Maar voor haar moeder behield zij een geringschatting, - ofschoon zij mij eens gezegd had:
- Moeder is zoo lui niet meer, hé vader.
- Zij is uw moeder, antwoordde ik bijna streng
- Och, -
Liza had vastgesteld dat onze herberg niet meer zoo floreerde als in den beginne. Zij weet het mij, doordat ik mij te weinig met de klanten bekommerde. Zij maakte mij lid van verschillende maatschappijen. Maar ik ben geen maatschappij-mensch en toen dit dus ook niet hielp kwam er een electrische piano.
|
|