| |
| |
| |
V.
OP haar verzoek hadden wij een woonst gekozen, ver van de herberg van den minister. - Zij verwijderde mij van mijn werk, maar ik stemde toe, omdat ik mij in deze zaak geheel drijven liet, - ja, alles gebeurde in die dagen als buiten mij om. Liza was me vreeselijk onverschillig geworden. Wat kon zij mij nog geven? Ik kende haar geheel. Ik beminde ze niet. De betoovering van haar lichaam had al opgehouden. Ik ben er thans zeker van: ware het kind er niet geweest ik zou haar toch niet getrouwd hebben.
Sinjan, wiens liefste droom vergaan was, kwam in den beginne vaak op bezoek. Ondanks zijn ontgoocheling was hij toch zeer met ons huwelijk ingenomen en reeds op het kind gesteld. Ik zag in hem maar alleen iemand die zijn slag ten mijnen nadeele had thuisgehaald, ja die de val gespannen had, waarin ik
| |
| |
omstrikt was geworden. Het was onbillijk van mij: Sinjan was een brave kerel.
Maar ik werd down onder dien toestand, - later kregelig en barstte om kleinigheden in woede uitvallen los. Liza verdroeg alles. Evenmin als zij iets gedaan had om mij op te fleuren deed zij nu iets om mijn opgewondenheid te fnuiken. Zij zat er maar, keek mij af en toe, en dan nog ter sluiks, onbeholpen aan. Mijn gemoeds-gesteldheid ging blijkbaar buiten haar om, schoot haar voorbij. Zij had er geen uitstaans mede, leed er, scheen het, in geenen deele onder. Dit tergde mij. Het was mij een bewijs dat ik voor haar niets was. Haar slordigheid in ons huishouden hinderde mij zeer. Maar mijn woede hierom viel toen ik haar eens verraste rustig, rustig werkend aan een mutsje voor ons kind.
Naarmate de geboorte naderde werd ze droomeriger, nòg lusteloozer. Zij staarde lang voor zich uit, - stil en onbeweeglijk. Aan wat dacht zij? Leek het haar ook dat wij elkaar gefopt hadden, dat wij in hinderlaag gelokt waren, - gedreven door machten en instinkten buiten ons om? Of dacht zij aan het kind. aan het door geen van ons verlangde kind, dat ons bij elkaar zou houden, ofschoon liefst elk van ons zijn eigen weg wilde gaan? Dacht
| |
| |
zij weemoedig aan haar, après tout, vroolijke dagen in de herberg van haar vader?
Naast elkaar brachten wij soms slapelooze nachten door, zonder een woord, een gedachte te wisselen. Hoe heb ik haar in die dagen doen lijden....!
Ik voelde mij verouderen.
In Juli, wijl een zomerstorm woedde, werd onze dochter Tine geboren. - Alleen de minister was er gelukkig om. En zeker ook Liza, maar zij wilde het mij niet toonen uit koppigheid.
Toen ik dien avond aan Liza's ziekbed kwam keek ze me lang en doordringend aan. Ik trachtte dien blik zoo spoedig mogelijk te vergeten.
- Want ik bracht in die periode heelder nachten door met de vrouw van een waker. Zij woonden beneden, - wij op de tweede verdieping. Ik had Liza wijsgemaakt dat ik ook 's nachts te werken had. Ik verliet mijn kamer toen het huis in de stilte van den avond gekoesterd stond, daalde de trap af, deed of ik de voordeur dicht sloeg, - maar in de duistere gang spreidden zich twee vangarmen uit en trokken mij binnen de huiskamer van een ander. Zij heette Magdaleen en was van
| |
| |
Moeskroon. Grappig dat gebroken Vlaamsch van haar! Schoonere vrouw heb ik nooit ontmoet. Nergens was de harmonie van haar lenig en rijzig lichaam verstoord. Toen zij voor 't eerst de smachting van haar diep bruine oogen op mij richtte, was ik reeds een verloren man. Toen ik voor 't eerst, toen ik steeds haar naam uitsprak, trilde er smeeking in haar stem. Mijn eerste kussen op haar vaste wangen waren de verlossende zuchten van een diep bezwaarde ziel. Zij was louter hartstocht, deze dertigjarige, louter passie. Zij verschroeide mij. Met haar nooit bevredigd verlangen wierp ze zich op mij. O, mijn honger naar het verloren paradijs! Bij haar kende ik weer dit zaligend gevoel, die algeheele verlichting welke ook Anna mij geschonken had. Zij vroeg echter te veel, deze Magdaleen. Zij vroeg alles van mij, méér dus dan ik haar geven wilde. En mijn worsteling herving. Wat ik voorheen niet hoorde, niet had willen hooren, vernam ik plots pijnlijker en smartelijker: ik hoorde, wijl ik in de armen van een andere vrouw lag dan de mijne, ik hoorde mijn kind schreien door den nacht. Ontwaakte in mij het bewustzijn van een beterik? Of brandde mijn vlam voor Magdaleen op? Ik schaamde mij diep, - ik, die toch een en ander had medegemaakt dat het schaamtegevoel sterkt.
| |
| |
Als ik in den bleeken uchtend naar boven toog en me nog voor enkele uren neervleide naast Liza, keek ik diep in mij en vroeg me met afschuw en walging af, hoe het mogelijk was, hoe het kon dat een mensch - dat ik! - tot zulke laagheid in staat was.
Zeker, ik minde Liza niet. Maar had ik Magdaleen lief? Geenszins, - wijl Liza dan toch de moeder van mijn kind was.
Die ochtenden van inkeer nam ik me heilig voor met Magdaleen te breken. Wat ik bij haar vond moest ook Liza mij kunnen geven.
Evenwel, 's avonds.... o, wat was ik zwak, géén man, - of te veel man en te weinig mensch? Ik had de kracht niet mij tegen de aanvallen van deze vurige vrouw te keeren. Ik was haar slaaf geworden. Daarbij ik vreesde ze. Niet dat zij het uitbrengen zou, of kabaal maken, - maar ik was bang dat zij Liza, of mij of wellicht haar zelf naar het leven zou staan. Gek, want een vrouw als zij kan duizend mannen krijgen, - waarom zou ze treuren als één haar verliet? Zij beweerde mij lief, onuitsprekelijk lief te hebben. Ik geloofde er aanvankelijk niet veel van, - moest het dan wel gelooven toen ik haar schuchter een einde aan onze verhouding voorspiegelde. Ik was niet van plan mijn kind op te geven, kon er geen
| |
| |
afstand meer van doen, zoo lief had ik het gekregen, en zij was zeker niet bereid het aan te nemen, zoodat er van een samenleven tusschen ons nooit sprake kon zijn, wat ik trouwens ook niet begeerde.
Het einde zou spoediger komen dan ik vermoeden dorst.
Maar hoe!
Nauw was ik op een avond bij Magdaleen of de deur werd opengerukt en daar stond.... Liza, dragend in een sjaal ons slapend kind... Liza's vergroote oogen keken mij starlings aan, haar mond was in een pijnlijke spleet vertrokken. Mijn bloed stolde. Het was of ik weggleed. Ik kon haar toeroepen, wat Magdaleen verwachtte, dat het mij niets deed haar hier te zien, dat ik haar allang niet meer toebehoorde en geheel van Magdaleen was; dat het nu maar uit moest zijn tusschen ons.... Ik zweeg als versteend. Het bloed drong mij in de oogen, licht cirkels wentelden om mij. Zonder een woord te zeggen ging Liza weg. Den nacht in. Maar dan kwam ik tot bezinning. Ik sprong haar na, - want plots had ik de grootheid van haar geduld en lijdzaamheid begrepen. Ik haalde haar spoedig in. Omvatte zacht haar schouders, zweeg, - en in dit zwijgen lag mijn schuldbesef, mijn berouw.
| |
| |
Ook zij zweeg. Zwéég. - Al zouden in dit oogenblik verwenschingen en vervloekingen mij liever geweest zijn. Ik boog voor haar stomme smart, haar geslotenheid. Wij keerden stil en bijna geruischloos naar onze kamer. Zij nam mijn handen:
- Dat gij dat kunt doen! Gij zijt niet gelukkig bij mij, fluisterde zij, ik weet het, maar dìt in ons huis....
Was dat Liza, die sprak? Was dat die domme, luie vrouw van mij?
- Bij haar was ik het ook niet. Ik ben nog nooit gelukkig geweest, snikte ik.
- Geluk, zegde zij, geluk.... och, geluk is maar wat gij als geluk wilt aanvaarden. Ik geloof er niet meer aan. Wij denken ons gelukkig, maar er komt een klein spatje en de schijn breekt los. Het geluk is vervlogen. Waarom kondt gij mij niet den schijn van mijn geluk laten? Laat ons voortaan maar in vriendschap leven, zij aan zij. Ik.... Kàrel...
Zoo dringend, zoo wellend uit de diepte van een getrapte ziel klonk mijn naam tevens als een belijdenis en een verlangen. Hoe zuiverder ruischte hij nu. Ik kreeg er zekerheid door hoe grondeloos deze vrouw mij liefhad, hoe verknocht ze mij was, hoe lijdzaam ze beminde. Ook al zou ze in haar liefde veel
| |
| |
gesmaad worden. Was dit echter niet de grootheid van deze dienende, opofferende liefde?
Ik prangde haar tegen mij aan, liep ons kind zoenen.
- Wat zijt ge nog een jongen, zegde ze. Ge grijpt wat u onder handen komt. Maar komt het bij u nu niet op dat ge ook háár misdaan hebt? Gij hebt ook háár bedrogen, getrapt.... Zij is ook een mensch....
- Zij is een dier.... merkte ik op en dacht hierbij ‘als ik’....
Wij beleefden den eersten nacht van louter vrede in ons huwelijk.
Wij betrokken spoedig een andere woning. Mijn vrees voor Magdaleens ijverzucht bleek ijdel. Voor vrouwen als zij is de keus niet moeilijk, - een verlies niet zwaar.
|
|