| |
| |
| |
IV.
ANTWERPEN ontving mij zingend. De Keyzerlei baadde in zomerzon. Hoog had zich de blauw-zijden lucht boven mijn stad gespannen. Ik hoopte dat haar genoeglijk rhytme me zou genezen van te felle jachtigheid, welke mij doortrok. Ik kon niet dadelijk naar huis: een dag slenterde ik langs Schelde en kaaien. Blijde begroeting. Gaf mij totaal over aan de branding van het Schipperskwartier; weer matrozen en matrozenlieven...
Aarzelend richtte ik den volgenden ochtend mijn schreden naar de vaderlijke woning. Lichamelijk vreesde ik vader niet, - maar het feit dat ik als verloren zoon, welke er met zijn vriendin van door was gegaan, onder zijn oogen moest komen stemde mij niet prettig.
Ik trof nog wel het gebouw, maar niet meer de gasterije ‘Het rood Konijn’. Een konfektiehuis voor heeren had er onderdak gevonden...
| |
| |
Ik wandelde ettelijke keeren de straat op en neer, - maar slaagde er niet in mij tot binnengaan te bewegen. Waarheen nu? Mijn geld was bijna op....
Op het politiekommissariaat deelde men mij mede dat het logementhuis ‘Het rood Konijn’ bankroet geslagen had en de uitbater er met een dame, welke er logeerde, van door was gegaan. De eigenaars van het gebouw hadden het aan een Brusselsche maatschappij verkocht welke er een warenhuis voor heeren installeerde.... Van den vroegeren uitbater was geen spoor.
Enkele seconden voelde ik mij radeloos. Het bloed drong me naar het hoofd. Ik wankelde het politiebureel uit.
- Maar aan de kaaien stond mijn plan vast: de haven welke in den nooddruft van zoovelen voorzag zou ook mij helpen. Ik was sterk, kloek en dapper. Ik was besloten te strijden voor mijn bestaan. Ja, die strijd bekoorde me plots onzeglijk.
Ik vond dadelijk genade bij een foreman...
Weldra verdiende ik mijn kost zelf, - o, vreugde!
De eerste nachten had ik moeilijk den slaap kunnen vatten, ik was te vermoeid. Maar dan beterde het. Fier en gelukkig stapte ik elken
| |
| |
ochtend naar de dokken. Uit rozigen nevel klaarde de dag open boven schouwen en masten. Van verre landen en zeeën dreven blanke wolken boven de stapelhuizen. Het open leven, de kracht van de natuur staalden mijn borst en armen. Ik leerde den arbeid lief-krijgen. Ik werkte met lust, - ik, die tot dan toe op de kosten van anderen geleefd had.
- Ik had logement genomen in een herberg aan de haven: ‘In het land van Waes’ bij A. Sinjan, bijgenaamd minister. Sinjan was een gewezen matroos. Met door een verrekijker van een besmet zeeman te kijken, had hij een kortzichtigheid opgedaan, waardoor hij het varen moest laten. Hij had een logementhuis geopend en won rijkelijk zijn brood.
Vooral arbeiders uit de Vlaanderens verbleven in zijn huis. Het was er niet stil, - maar juist genoeglijk genoeg.
Ik leefde de eerste weken zeer zuinig en constateerde na zekeren tijd dat ik een spaarpot bezat! Niets heeft mij ooit zoo met trots vervuld als dit bezit.
De minister was een leepe kerel. Hij permitteerde zich de weelde van er niet min dan drie volbloedige dochters op na te houden: Nora, Liva, Liza. Om beurten, maar op Zater-, Zon-,
| |
| |
Maan- en Donderdagen stonden ze gedrieën gelijk achter de schenkbank en bedienden er hupsch, onder het niet al te waakzaam oog van den weduwnaar Sinjan. De minister hield het huishouden met zeer lossen teugel. Met de logistgasten had hij het niet moeilijk. Als zij niet gedronken hadden waren de Vlaanderaars norsch en zwijgzaam, - en trokken vroeg naar kooi. Maar de aanwezigheid van zoo djente meiskens bracht er menig jongman over den vloer, die zekere plannen met een van de drie, of wel met alle drie voorhad. Van Zaterdagmiddag tot Dinsdagochtend trokken de kostgangers meestal naar den familiehaard en had het jong fierefluiters-geslacht het terrein vrij. Op die dagen gonsde de herberg. Er werd veel gedronken en hoe meer er gelampet werd hoe meer de minister de oogen look. Nora en Liva, de kloeksten, lieten zich die, soms schijnbaar argelooze, maar steeds vriendschappelijk gemeende vrijpostigheden best welgevallen. Liza, die van mijn jaren was, de jongste van het dochterental, werd er vaak kregelig onder en keek dan vuurrood naar mij als wilde zij nadrukkelijk verklaren dat zij ze niet uitgelokt had. Of riep zij mijn tusschenkomst in?
Ik keek met koelen blik dat heel gedoe
| |
| |
aan. Niet waar, - hoeveel ouder en meer ervaren was ik dan een van allen? Ik was toeschouwer. Dat maakte soms Nora of Liva nijdig en vaak gebeurde het dat ze mij het middelpunt maakten van hun belangstelling, - mij waarvan ieder wist dat ik in dit huis verbleef. Ik doorschouwde het spelletje heel goed; meestal moest het dienen om de een of ander jaloersch te maken.
Er waren tijden dat ik dit spektakel meer dan beu was. Ik trok dan uit wandelen, - naar de velden, de bosschen, de heide, de beneden Schelde.
- De minister had zeer veel vertrouwen in mij. Liza's slaapkamer paalde aan de mijne. Ik kon mij allicht, een dronken nacht, van deur vergissen.... Hij gaf mij nog meerdere blijken van vertrouwen: hij vertelde mij hoe uitstekend zijn zaken gingen. Kocht hij aan de haven niet een en ander op dat alleen 's nachts in zijn kelder mocht geslagen worden? En er ook alleen maar tijdens het nachtelijk uur uitgehaald werd? Hij werd echter stillekes aan oud en hoe prettig zou het niet zijn als een van zijn dochters met een man afkwam waaraan hij de zaak kon overlaten? Hij vereerde mij met mij mede te deelen dat hij in mij iets
| |
| |
meer zag dan een gewoon dokwerker. Was ik soms niet van betere kom-af? Ik had zulke intelligente gaven.... Hij prees mij om mijn vlijt, zelfs om mijn zuinig verteer! Stel je dat voor van een waard: iemand loven om zijn zuinigheid! Maar, dan kwam de kat uit den boom kijken: daar ik zuinig was in verteer en elken dag noest werkte zou ik wel een en ander bezitten? Had ik geen spaarboekje? Oogknippend vertolkte hij zijn diepst vaderlijk gevoelen met mij mede te deelen dat van alle drie Liza zijn lievelinge was. Voor Nora en Liva zag hij maar ééne toekomst en die was niet zeer eerbaar.
De toeleg van den minister was mij duidelijk. Hij trachtte mij aan Liza te makelen. Hij bewees daardoor een liefdevol en vooruitziend vader te zijn. Hij vergiste zich echter in mij.
Ter herberg kwam vaak: John. Het kan best, dat hij er al vroeger kwam, maar eerst nu merkte ik zijn bijna bestendige tegenwoordigheid op. Hij was zwaar, lomp - niets dan klauw. En geweldig dom. Hij had Liza plots tot uitverkorene zijns harten gemaakt, - naar ik, een beetje naar mijn genoegen, op 's ministers verveeld gelaat merken kon. John ging nogal vrijpostig te werk. Hij beschouwde Liza reeds als zijn bezit. Ten leste begon ook mij
| |
| |
dit te hinderen. Ik kreeg een hekel aan dien gespierden metaalbewerker. Niet dat ik Liza méér dan genegen was, - althans iets anders was mij niet bewust, - maar de superieure houding van een kerel, die alleen kracht was, stond mij niet aan. John week niet van Liza's zijde, greep haar soms onverhoeds in de lenden, keek aldoor met walgelijke standvastigheid naar haar, droop van liefelijkheden. Nora en Liva gunde hij geen blik meer, en evenmin den minister, wiens hart zeer gepijnigd werd.
Hij verveelde mij.
Om hem te tergen begon ik dan met Liza te flirten, ofschoon ik niet zeker was hem te kunnen overmeesteren in het gevecht dat noodzakelijk volgen moest. Ik keek Liza scherper aan: ja, zij was dat wel waard, haar traagheid en engheid van blik ten spijt. Maar vooral meende ik met haar te stoeien om John te plagen. Ik wilde hem uit zijn schelp lokken... Nu was het mijn beurt om haar niet meer te lossen, om haar durend aan te kijken met blikken die ik vurig maakte. Ik zoende ze wulpsch, - onder de aanmoedigende kreten van den minister. Ik deed niet alleen beminnelijk, maar geestig. Had ik mijn ervaring niet? Ik streelde haar de wangen, omvatte speels haar leest, kittelde haar. Ik merkte mijn
| |
| |
sukses. John werd woedend. Maar brak niet uit zijn huls. Hij gaf zich zonder strijd over. Zette zich, als een ziek konijn, in een hoek, hulde zich in zwijgen, - kwam dan onregelmatig. Verscheen op zekeren dag met zijn lief, die hij geheel in zijn macht had, - en bleef, tot groote tevredenheid van den minister, geheel weg.
Dan viel ook mijn flirten. Ik bemoeide mij met Liza niet méér dan strikt noodzakelijk was.
Maar....
Niet alleen bij John had ik sukses gehad. Ook bij Liza, - ofschoon mijn hart zoo goed als koud gebleven was bij dit scharrelen. Ik vond Liza wel aardig, - nu ja, maar lang niet begeerenswaard.
Zij werd al stiller en stiller. Haar blikken zweefden vaag, onbestemd. Aan den minister meende ik te merken dat hij mij de treurnis van zijn dochter weet. En op een helderen Octobernacht vergiste zij zich van deur.
Bedremmeld, aarzelend, tusschen hopen en vreezen, stond ze daar. Keek me onvast, beschaamd en smeekend aan. Haar bleeke handen hielden ter gevulde borst een groenen mantel samen. Ik zag haar naakte beenen.... en, vlammend, wist ik ze meteen onder dien mantel naakt. Ik raadde het niet, ik zag het
| |
| |
niet, - ik wist met groote zekerheid: haar glanzend naakt in de ijle klaarte van den nacht. Mijn bloed klopte luid. Ik knikte, -waarom zij niet evenzeer als een ander?
Zij kwam meerdere nachten. Op haar kamer wilde ik niet komen. Het scheen mij toe, dat ik van haar gaan houden was. Roes hield mij weer gevangen. Op de werf was ik niet meer de vlijtige, levenslustige kerel van voorheen. In de herberg deed Liza nog meer afwezig. Wij verlangden beiden te zeer naar de heimelijkheid van den nacht.
De minister speelde zijn rol uitstekend. Hij deed aanvankelijk of hij niets merkte. Maar hij wist het. Hij moet het geweten hebben van den eersten nacht af....
Onze verhouding kon trouwens niet lang verborgen blijven in zulk een huis. Nora en Liva hadden er pret in, - moedigden ons aan: de twee tortels! Onze schaamte duurde niet lang. Waarom ook zouden wij ons schamen? Waren wij niet twee vrije, jonge menschen?
Toch was er iets dat me weerhield. Ik kende aan Liza's zijde niet die vreugde, die heerlijkheid, welke alles zoo licht en glanzend maakte en welke ik gekend had bij Anna. Ik kende evenwel bij Liza ook niet die heimelijke onrusten, den tuimel van zaligheid in ver- | |
| |
doemenis, welke ik wedervoer bij Anna. Thans kwam meestal over mij een stille verdrietelijkheid, welke ik niet begrijpen, niet bepalen kon. Neerslachtigheid maakte zich bij poozen zeer van mij meester. Liza hielp mij er niet over heen. Zij was lijdzaam, geduldig, - uitstekende hoedanigheden, wier waarde ik maar eerst later zou leeren waardeeren. Maar in dien tijd hinderden zij mij. Nu ik haar ten volle ken vraag ik mij soms af of zij het wel was die dien eersten nacht in mijn kamer drong en zich bood? Was zij dronken, - of ben ik mij dat in den loop der jaren gaan inbeelden. Wie weet heeft Sinjan haar niet dezen weg naar mijn hart gewezen!
Zij begon op openbare verloving aan te dringen. Ik ging er aanvankelijk niet op in, -ik was bang. Maar toen de minister mij nederig aansprak en mij met zachten dwang er toe drong (Ik moest bedenken: hoever was Liza al niet met mij gegaan? Hoezeer moest zij mij niet beminnen! Zij zou het besterven als ik haar moest verlaten!) had ik, onbegrijpelijk genoeg, niet de kracht te weigeren. Wij werden officiëel verloofd.
Sinjan meende zich verplicht zijn kliënten een feestje aan te bieden. Het gezelschap walgde me. Nora en Liva, dronken, waren van buiten- | |
| |
sporig gedrag. - Toen de bende al vroeg in den avond dronken was sloop ik heimelijk weg. In druilenden mist en regen zwierf ik langs kaaien en taveernen. Had ik mij ooit zoo eenzaam en verlaten gevoeld?
- Dien avond dacht ik onweerstaanbaar aan Anna. Kwam het doordat ik haar zoo ontrouw was geworden? Ik riep haar beeld op, herleefde met haar in gedachten onze schoonste dagen. Neen, ik was niet gelukkig. Wat zou ik op dien stond gegeven hebben om haar weer te zien, haar liefkoozingen te ondergaan! In de Schippersstraat, foor, waar alle naties ter wereld te gast komen, ging ik in de ‘Zwarte Kat’ dansen. Het was Anna, die ik poezelig in de armen had.... Het gescher van de orchestrions maakte me duizelig, wond me op. Laat in den avond was het me of alle lichten wentelden om me heen en bestraalden me met vurige tongen.
Beschaamd keerde ik naar huis. Vond Liza wachtend in de verlaten herberg. Ze verklankte geen woord. Alléen, haar oogen staarden me zoo onuitsprekelijk droef aan, zóó smartelijk.
Wat golfde over mij?
Ik zonk op de knieën voor haar, omvatte haar, snikte. Ik, de sterke.... Maar toen ik haar, dringend en roepend kuste, was het me
| |
| |
of ik.... Anna zoende, of het háár adem was welke over mijn gloeiende wangen streek.
- Met deze Liza ben ik, in Januari 1914, achttien jaar oud, getrouwd. Zij wachtte een kind.
|
|