vreugde triest. Alleen zij kon mij troosten, alleen zij kon mijn bedrukte ziel ontladen. Zij leunde tegen mij aan. Gaf zich over.
- Anna, fluisterde ik, Anna.... mijn moeder heette immers als gij?
Zij omknelde mij nòg heftiger, - zoende mij wild op de haren, de oogen, den mond. Mijn krachtige arm omsloot ze geheel. Zij beet mijn lippen stuk. Dan maakte zij zich zacht van mij los. Toen, met een plof, het licht ontschoot stonden wij schaamtevol tegenover elkaar. Anna liep weg.
Een stekende onrust verliet mij niet.
Ik ontvluchtte de school. Klas, leeraar, jongens, - alles was mij een voortdurende kwelling, een reusachtige bedreiging.
Ik doolde langs de straten, gewonnen, verloren. Hield mij nu bij voorkeur op voor de uitstalkasten van lingeries en groote warenhuizen met, soms, ontkleedde mannequins in de vitrienen. Ik dwaalde weer langs Schelde en dokken. Nergens vond ik rust. Ik voelde mij den rijkste te rijk, - en wist me toch zoo armtierig. Er was een verdriet dat almaar knaagde.
Sinds ik het van vader wist bleef ik hem geheel uit den weg. Maanden vergingen zonder