Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXVI. Eene koppeweb, en een oud man door Mercurius onderwezen. De konst verblijt daer botheyt krijt. Siet desen blinden man, een webbe voeld' hy hangen, Hy vreesde voort te gaen, hy docht te sijn gevangen; Maer als de wetenschap hem opent het gesicht, Dat hem docht swaer te sijn, bevint hy wonder licht. Soo als de quae Fortuyn een botten mensch komt plagen, Men siet 'er niet dan druck, men hoort 'er niet dan klagen; Maer een geleerde siel spot met Fortunens bal: De wetenschap alleen en voelt geen ongeval. Vorige Volgende