Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LVIII. Jupiter en de vlieg. Gunst van het hof, soo licht als stof. Den arent docht zijn ey en sou niet qualick varen Dat hy mogt in den schoot van Jupiter bewaren; Een peerds-vlieg werpt daer by een vuyl bestronten bal: De eyers om den dreck, die komen totten val. Hoe twyfelachtig is 't op princen te betrouwen! Zy sullen somtijts veel van vrome sielen houwen; Maer als den swarten nijt haer goede faem besmet, De vrientschap is gedaen, zy worden afgeset. Vorige Volgende