Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LVI. Een jongeling van ezels beenen fluiten makende. Een konst-rijck man komt allom an. Als ghy de fluyten siet van esels beenen maken, Denckt dat de vrome konst tot alles kan geraken: Geen staet en is soo hoog, geen saeck en is soo vremt, Daer een konst-rijcke siel te lesten niet en klemt. Siet onsen Christiaen; hoe kleyn placht hy te wesen! Van niemant veel geacht, van niemant veel gepresen; Nu wert hy mette konst en wetenschap voorsien, Gepresen en geacht van alle groote lien. Vorige Volgende