Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XLII. De dood scepter en kroon vertredende; een boek met een cirkel bekroond. Geleertheyt leeft, als 't al begeeft. De doot vernielet al: men vint noch kracht, noch lagen, Die konnen haer gewelt af breken of vertragen: Hoe menig kloeken vorst van Adams tyden af, Ligt sonder naem of eer vergeten in het graf! Alleen de kloeke faem van die wat aerdichs schryven, Trotseert de swarte dood, en sal geduerich blyven: Gelt, schoonheyt, pracht vergaet. De boeken sijn verschoont En die zy eere doen met d'eeuwigheyt gekroont. Vorige Volgende