Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] XLI. Een barend stekelverken of egel. Die jonck wat saeyt, out vruchten maeyt. Die wilt een groote reys op eenen dag volbringen, Moet breken zynen slaep en vroech uyt bedde springen; Die sonder kost of schae wilt komen in de stat, Is 't dat den avond valt, hy moet hem haesten wat. Die sich wilt door de deugt en wetenschap doen eeren, En mach niet stellen uyt, moet in de jeugt die leeren. Den egel die hem eerst in 't baren niet en spoeyt, Baert zijn gedoorent jonck met pynen en met moeyt. Vorige Volgende