Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] XXXV. De stralen der zon beschynen een kot. Een kloeck verstant, wert niet vermant. Siet hier de helder son, die laet haer suyver stralen In 't midden van een kot, vol dreck en vuylheyt, dalen; Nochtans en werden zy in 't minste niet mismaeckt: Haer schoonheyt ende glans blijft vry en ongeraeckt: Men siet noch dag voor dag, dat hemelsche verstanden Sich houden menichmael in onbeleefde landen: Al sijn zy daer veracht, gesteken in den hoeck, Haer deugt en haer verdienst die blyven even kloeck. Vorige Volgende