Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XX. Narcissus in een woud, aen zyne voeten eene narcissus-plant. Niet al te vroech, maer vroech genoech. Narcissus, soo men segt, en wilde noyt beminnen De Nimphen van het bos, noch oock de velt-godinnen; Hy docht, het was te vroech; maer nu hy is verdroogt: Een vruchteloose blom sich voor Narcissus toogt. Die trouwen wilt, en dient soo lange niet te wachten Tot dat den ouderdom ontstolen heeft zijn krachten; Een man berooft van macht, een vrouwe sonder vrucht, En bringt niet in het huys dan druck en ongenucht. Vorige Volgende