Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] XIX. De plaet verbeelt eenen koperen stier, waer in Perillus wordt gelegt. Geen vuyl rabaut, zijn reden hout, Het staet my noch wel voor, dat ick eens heb gelesen Hoe dat Peryllus was van een tyran verwesen, En in den buyck geleyt van eenen kopren stier, Heeft als een beest gebrult, gedwongen van het vier. Ick docht, dat soude recht te kennen konnen geven Hoe vuyl rabouwen doen en hoerejagers leven; Als het ontuchtig vier van Venus haer aenreest, Zy brullen als een stier, zy sterven als een beest. Vorige Volgende