Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] XVII. De gier doorknaegt Titius lever. Souckt eer' in vreugt, in liefde deugt. Als ghy hier siet den gier op Tityus geseten, Doorboordende zijn borst, de taye lever eten, Om dat hy onbedacht, met ongebonden tocht, Latona eertijts heeft tot hoerery versocht. Denckt dat ghy uwen lust en blinde dertelheden Moet buygen onder 't jock van wijsheyt ende reden: Die yemant tegen recht niet eerelick en mint, Voor winste zijn verderf, voor blijtschap droefheyt vint. Vorige Volgende