Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XII. Eene meid neemt spinnewebben weg. Die God bevecht, is wonder slecht. Wanneer de spinnekop een webbe wilt gaen weven, Moet haren eygen buyck het garen daer toe geven, Van buyten krijgt zy niet; doch 't is een krancke net, Die met een besem wert soo lichtelijck verplet. Die uyt haer eygen hooft en ongeschickte sinnen, Yet tegen Godes woort en zijn verbont beginnen, Sijn besig aen een net dat wyse niet en deert, En van de minste vrouw kan worden uytgekeert. Vorige Volgende