Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] XI. Een slang door haer jongens verscheurd. Men vint geen quaet, dat straff' ontgaet. Ghy die den adder siet hier met den buyck gespleten, Die van haer joncxkens is gescheurt en doorgebeten, Tot een rechtveerde pijn en wel verdiende straf Om dat zy heeft haer man den kop gebeten af; Denckt datter so sal gaen, met al die in dit leven De sonde niet en vlien, tot ontucht haer begeven; Al schynet dat nu al naer wens en wille gaet, God en vergeet se niet al komt hy dickwils laet. Vorige Volgende