Volledige werken (2 delen)
(1876)–Eugeen Zetternam– Auteursrechtvrij
[pagina 885]
| |
De vrouw van Egmont
| |
[pagina 886]
| |
Ons tooneel is, wat het opvoeren der stukken betreft, in eenen erbarmelijken toestand. Men vertoont bijna niets dan vertalingen uit het Fransch, en kiest daartoe veelal stukken, die slechts op de gemeenste schouwburgen van Parijs vertoond worden. Het is voldoende, dat een Tooneelspel eenige literarische, eenige kunstwaarde hebbe, om van ons Tooneel gebannen te worden. Daarom is het, dat men zoo weinige oorspronkelijke stukken ziet vertoonen; het schrijven, of zoogezegd vervlaamschen van spelen, is,als het ware, het voorrecht der tooneelisten geworden, die, wanneer men een enkelen uitzondert, daar over het algemeen niet het minst toe geschikt zijn. Nogtans gaat hunne waanwijsheid daarin zoo verre, dat het hun voldoende is, dat een tooneelspel door eenen letterkundige geschreven zij, om het af te keuren, en voor de planken onberekend te vinden. In hunnen geest hebben zij het monopolium van het begrip der tooneeltheorie, en is alle letterkundige onbekwaam die te begrijpen. Is het te verwonderen dat, bij zulken staat van zaken, de schrijvers, welke dien naam verdienen, niet voor den schouwburg werken? De prijskamp der maatschappij Taal en Kunst is in die duisternis een licht, in dit ongeloof eene openbaring. Een echt Vlaamsch drama vragen, en, wat meer zegt, bij eene eerste beoordeeling bewijzen dat de vraag ernstig gemeend is, heeft vele minnaars van een nationaal Tooneel hoop ingeboezemd. Ons heeft het den moed gegeven, de pen op te nemen. Niet dat wij ons vleiden een goed drama te maken; maar wij hadden de overtuiging er een echt nationaal te leveren, en de maatschappij ditmaal weer niet in haar vaderlandsch verlangen teleurgesteld te laten. Wij kozen het historisch vak, omdat de grootheid onzer vaderen uit onze schouwburgen gebannen is! Zij, die stukken opvoeren, welke op onze zeden langs geene kanten passen, durven tegen het geschiedkundige drama inbrengen, dat het geen weerklank zou ontmoeten, omdat het publiek er niets van zijn eigen leven zou in terugvinden. Waarachtig, onze ronde, gemoedelijke burger vindt nog al veel van zijn eerlijk leven in hun Fransch ontuig terug! Zij, die, omdat ons drama historisch genoemd wordt, zouden denken, dat het door de feiten aan de geschiedenis getrouw is, bedriegen zich. De vaderlandsliefde heeft zeer zelden van het tooneel tot ons volk geklonken, ofschoon het dit meest behoefde. ‘Wij hebben de vaderlandsliefde rond eenen geschiedkundigen persoon willen ontwikkelen.’ De nationale verbastering des oudsten zoons van Egmont had ons in de | |
[pagina 887]
| |
geschiedenis getroffen; zij sproot, onzes dunkens, voort uit de Spaansche opvoeding, waarmede men toen het aankomend geslacht bedierf, gelijk men het heden met eene Fransche opvoeding doet. Wij wilden doen gevoelen, hoe ware vaderlandsliefde voor zulke kinderverbastering terugbeeft. Bij het lezen van het drama zullen sommigen zich wellicht verwonderen, dat wij de liefde niet als middel hebben gebruikt. Op geen tooneel, ten zij op dat der Franschen, is dat eene hoofdvereischte; zij alleen hebben hun Tooneel uitsluitelijk tot liefdestukken verengd; ook, wat is daarvan het gevolg? Hunne historiestukken, door het onbarmhartig inlasschen van bij de handeling nuttelooze geliefden, zijn bovenmate langdradig, en, om in de andere stukken het liefdethema af te wisselen, hebben zij tot overspel, bloedschande en andere stuitende dingen hunne toevlucht moeten nemen. Wij zijn er zeker niet tegen, dat men de liefde met hare gevolgen vertoone; maar door een spel te maken, waarvan andere edele hartstochten de drijfveeren zijn, hebben wij willen doen zien dat er andere middelen zijn om ‘schrik en medelijden’ in te boezemen. Wij hebben het effect dus niet gezocht, waar men het heden meestal beoogt; de draadjes, waarmede wij onze personages leiden, zijn de gewone draadjes niet. Onzes dunkens, komt men zoo wel naar het Tooneel om te hooren en te voelen, als om te zien, en, opdat die grondbeginsels des te gemakkelijker bij het publiek zouden ingang vinden, hebben wij ons stuk zoo kort mogelijk gemaakt. Het goede bekomt men allengskens en met beetjes! |
|