| |
| |
| |
Negende hoofdstuk
Johanna stapte aan het kleine station uit. Naast het emplacement was een opslagplaats van gevelde stammen, en aan den overkant van den smallen grintweg die naar het dorp voerde, stond het mastbosch. De hemel was wijd en lichtend blauw. Een forsche bremstruik bloeide, kopergeel, te midden van het opgetaste hout. Rechts lag een oud huis achter een glooiend grasveld; een paar berken neigden hun fijne kruinen naar elkaar, een zware kastanje strooide zijn bloemblaadjes over den gelen weg. Johanna ademde diep en rook den geur van hars en dennenaalden. Meteen zag ze Bart aankomen, haastig, blootshoofds. Hij zwaaide haar een groet toe, en ze voelde zich plotseling blij worden, zooals ze in langen tijd niet was geweest.
- Bart, zei ze - het begint goed, deze aankomst - en de blijdschap om je terug te zien.
Hij nam luchtig haar arm. - Ik kon juist even weg; nu loopen we langs de directie-keet, die wordt vandaag ingericht - en dan zie je het terrein waar we gaan bouwen. Gisteren hebben we wat meubeltjes gekocht op een vendu, in tabakswalm en menschenlucht.
| |
| |
- Maar ons huis? vroeg ze.
- Daar gaan we ook heen; het zal je misschien niet meevallen, maar in mijn vrijen tijd geef ik het een likje verf, en de streek is heerlijk, zie je. Ze liepen nu door een smalle beukenlaan; links lag een weiland dat vol witte en gele bloemen stond, rechts was een ruig terrein van eikenhakhout, jonge berken, lijsterbes en Geldersche roos. Johanna nam alles gretig in zich op. Als ik een kind was, dacht ze, wat zou ik hier dan gelukkig zijn - en ze zag Toos voor zich, rank en jong, met diepe, glanzende oogen.
- Is dat huis al gehuurd? vroeg ze.
Hij aarzelde even. - Ja, Van Veen heeft het genomen - tegen 1 Juni.
- Maar met de bedoeling dat jij er wonen zult.
- Ik en mijn gezin. Hij drukte haar arm vaster en versnelde zijn pas. - Hoor eens, Joop, als je nu nog niet komen wilt tegen dien tijd, dan moeten we maar uit elkaar gaan.
Ze zweeg, overrompeld.
- Dan moet ik leeren werken zonder de gedachte aan jullie; - ik ben den heelen winter alleen geweest, en - ne -
- Ons huis in de stad is nog altijd niet verkocht, zei ze.
- Neen. We zullen het voor een klein prijsje zien te verhuren - en dan moeten we heel zuinig leven.
| |
| |
- Zullen we Cor en Leni nog kunnen onderhouden?
Hij ging nog vlugger loopen. - Nou ja, natuurlijk; ik had gedacht: zouden ze niet bij Greet's moeder in huis kunnen, voor weinig geld? die vrouw heeft misschien graag wat jeugd om zich heen.
Johanna stond stil en gaf een ruk aan zijn arm. - Ik kan niet zoo snel. En dus, als ik geen ja en amen zeg op alles, dan wil je scheiden. Och ja, iedereen praat erover, waarom wij niet.
Hij keek haar aan. - Ik had gehoopt dat jij het dadelijk zoudt verwerpen. Ze voelde dat ze onbillijk werd. - Zoo - maar jij moest het opperen.
Ze stonden tegenover elkaar. Een smal groen pad onder hooge, zilvergrijze wilgen, voerde langs de beek. Johanna wendde haar blik af, haar oogen waren vochtig. - Ik wist niet dat het hier zoo mooi was. - De moeilijkheid is, Bart, wat moet ik hier doen - in een klein huis - met één kind, en ver van al mijn vrienden?
- O, zei hij, je neemt weinig hulp, en verzorgt je tuin. En dan mag je wandelen, en zoo maar werkeloos van je leven genieten.
Ze begonnen weer langzaam voort te loopen. - Dat valt zoo mee. - Leni en Cor zullen je ook heusch nog wel wat werk geven - en je vraagt Dies te logeeren.
- Waarom Dies?
| |
| |
Hij keek naar den weg voor zijn voeten. - Nou, ik heb met haar te doen - iemand moest haar aan 't verstand brengen dat ze bij Max hoort. Maar ik denk dat ze overspannen is - ze zou bij ons kunnen uitrusten.
- En Hermien? - die gaat misschien ook scheiden.
Hij schopte een steentje voort. - Och wel nee, zei hij kregelig - geloof dat toch niet, het is een mode-gril. Daarom wil ik aan ons leven van de laatste maanden een eind maken.
Ze antwoordde niet. - Je hebt me geschreven over Hermien, ging hij voort - heele verhalen. Jullie vrouwen zijn romantisch - en plotseling kunnen jullie je kinderen vergeten.
- Dat is niet waar.
Hij trok met zijn schouders. - Jullie staat hen misschien niet af, maar hun belangen komen toch in de tweede plaats. - Enfin - van Hermien geloof ik het niet - die is veel verstandiger dan jij denkt.
Het bleef een oogenblik stil.
- Nou moet je opletten - hier begint het terrein voor de villa - er is nog geen afrastering, maar we moeten er toch omheen. Zie je dien hoogen paal? daar komt het machine-gebouwtje van de waterleiding. - Hij praatte voort - het huis werd groot, een zomerverblijf voor een uitgebreide familie. In gedachten zag ze het voor zich oprijzen, een forsch | |
| |
middenstuk van twee verdiepingen, twee lage, maar langgerekte zijvleugels, die met het hoofdgebouw een stompen hoek vormden. Dat Van Veen, de bouwer van kleine buitenhuisjes, deze opdracht had gekregen, was voor Bart bijzonder gunstig. - En waar zullen wij wonen? dacht Johanna. Een kwartier later stond ze voor een klein, verveloos huis, een twintig jaar geleden gebouwd, stijlloos en popperig. Ze hoorde verlegenheid in Bart's stem: Zoo, nu moet je niet te veel schrikken. Dat serre'tje is ongelukkig, hè? - maar de huiskamer is wel goed. - Hij bleek een sleutel te hebben. -Allereerst moet het worden schoongemaakt, dat laat Van Veen doen door zijn werklieden.
Ze stond in een smalle gang, zag deuren openstaan, keek in kleine, leege kamers.
- Hier moet heel wat fantasie bij, maar die heb je altijd gehad. Weet je nog ons eerste huis in Indië? dat was veel erger.
Ze voelde zich beklemd, en zwak in haar knieën van teleurstelling.
- Kijk Joop, als we die serre-deuren eruit nemen, en je zet daar alleen planten -
Ze deed geen stap vooruit. - Waarom zet Van Veen niet in enkele maanden een fatsoenlijk huis voor je? later kan hij het weer verkoopen. - Ze zag zijn trekken hard worden.
- Dat heeft hij wel gewild, maar het komt | |
| |
duurder - en we moeten zuinig zijn. Ten eerste is ons stadshuis nog niet verhuurd, en dan zullen de kinderen veel geld kosten.
- O, ik dacht dat Jeanne Verschoor ze voor een prikje zou nemen - uit liefde voor de jeugd.
Hij liep naar een raam en trommelde op het doffe glas. Johanna voelde pijn ergens in haar borst. Waarom doe ik zoo vijandig? dacht ze, en zag zijn moedelooze houding. Ze ging naar hem toe. - Nou ja - je hebt natuurlijk gelijk - maar kunnen we Cor en Leni hier tenminste te logeeren hebben?
- Je hebt nog niet alles gezien, zei hij zacht, en bleef roerloos staan. - Joop, het is me ernst - als je niet komen wilt in dit huis - of in een nog minder gedoetje - dan vraag ik Dies bij me, met Elly. zij kan het niet helpen dat ze stuurloos is, er zit krankzinnigheid in haar familie - en ze piekert werkelijk over het geluk van Max. Jullie gezonde vrouwen zijn alleen te egoïstisch. - Wil je dit huis verder zien - of - Het spijt me dat het niet beter is; we zullen hier misschien twee jaar wonen - langer niet. Er zijn geen vaste waschtafels, er is geen gas - en ik heb niet eens lust, je daarom te beklagen. Ik ga heerlijk werken, en jij moet maar zien wat je doet - dat is kameraadschap. - Hij zweeg, en veegde met twee vingers over de vuile ruit.
Ze wilde zijn hand pakken, maar dorst niet goed.
| |
| |
Nu zal ik ook nog moeten leeren, dacht ze, innige woorden te zeggen - op goed geluk, in de ruimte, zonder de hulp van eenig lichamelijk contact. Maar het is me onmogelijk - ik zeg niets. - Ze zag dat Bart zijn hoofd nog wat verder van haar afdraaide, en plotseling stak ze haar arm door den zijnen. Haar hart bonsde.
- Kom, laten we eens verder zien - waar is de keuken? - Ze liepen er heen, beiden hadden ze eensklaps behoefte aan wat woorden. - O, dat is niet zoo slecht - en een heerlijk uitzicht, Bart - is dat alles onze tuin? - Hij praatte en voerde haar mee naar bloeiende struiken - een sering had bijna zwarte bloemknoppen, op het nog bladerlooze hout van een spirea verdrongen zich de sneeuwwitte bloesems. Johanna voelde dat hij zijn hoogste troeven uitspeelde, maar zonder spanning, en dankbaar. Op hun hoofd scheen de zon - de lucht die ze inademden, geurde.
Het afscheid van de kinderen zou niet voor lang zijn; Cor ging mee naar buiten tot October, het begin van den nieuwen cursus, - Leni zou half Juli vacantie krijgen. Hermien liet weten dat het meisje die zes weken bij haar logeeren kon, zoodat Johanna niet onmiddellijk werk hoefde te maken van een ander tehuis. Ze aanvaardde dit dankbaar, en nam zich voor met Hermien te spreken over vergoeding | |
| |
van de kosten. - Dadelijk na haar besluit was ze aan de toebereidselen voor de verhuizing begonnen, en voelde vele lasten van zich afgenomen. De kinderen verheugden zich op het buitenleven - Bart schreef haar over het normale huwelijk, waarin alle partijen het meest tot hun recht kwamen.
Op een avond kreeg ze bezoek van Leo de Rijp. Ze had den heelen dag kasten opgeruimd, voelde zich moe en een beetje verslonsd. Met eenige afgunst keek ze naar zijn smettelooze donkerblauwe pak en het lichtblauw zijden overhemd. Het ging door haar heen, dat ze hem in lang niet zoo tegenover zich had gezien, niet na de catastrophe met dat geld - en de argelooze vrijmoedigheid van zijn houding trof haar. - Hij drukte haar hand. - Hoe heb je het? ik weet een kooper voor je huis.
- Werkelijk?
- Ja. Een rijk man, die zich moet verminderen - jullie zult er niet te veel schade bij te hoeven lijden.
- En? vroeg ze gespannen.
Hij glimlachte en sprak voort. Het was haar alsof hij den laatsten tijd aan niets anders gedacht had dan aan den verkoop van haar huis. Meermalen had hij iemand ontmoet, die een huis zocht, maar niet altijd had hij het hunne kunnen aanbevelen. - Hij sprak als een betrouwbaar zaakgelastigde. Als het haar schikte, zou die mijnheer morgen komen kijken - hij, Leo, belde nog wel even op.
| |
| |
- Hoe houd je het allemaal uit elkaar? vroeg Johanna, en toen plotseling: Weet je iets van Jeanne Verschoor?
- Laat me even dit onderwerp afmaken, zei hij, dat is veiliger; Jeanne Verschoor hoort in een andere opera.
Maar hij bleek van haar doen en laten op de hoogte te zijn. Ze had twee meisjes in huis, dochters van een plattelandsdominee; de een was onderwijzeres, de ander apotheker. Maar Miek, de oudste, ging trouwen, en waarschijnlijk kwam er dan plaats genoeg voor Cor en Leni.
Johanna keek hem aan. - Ik weet niet of Cor wil, zei ze langzaam.
Leo antwoordde niet onmiddellijk. - Nou ja, hij moet er maar eens over denken. Als hij van Greet wil loskomen, dan kan hij niet beter doen dan op haar oude kamer gaan wonen, en haar moeder zien te midden van andere jonge meisjes.
- Geloof je dat? maar ik ben er niet zeker van, dat hij van Greet gehouden heeft.
Hij glimlachte peinzend, zijn oogen werden donkerder. Johanna, die naar hem keek, vergat haar laatste wantrouwen.
- Ja Joop, liefde of niet - er was een band tusschen hen, en het klemmende daarvan zou Cor nog kunnen navoelen - misschien - ik weet het natuurlijk evenmin.
| |
| |
Ze vroeg: Ging er voor jou iets uit van Greet?
Hij spitste zijn lippen. - Nee - och, ik ken dat jonge goedje zoo. Ze hing aan het leven, en dat is altijd aandoenlijk - maar je moet mij niet met een jongen man vergelijken.
Leni kwam binnen en stoorde hun gesprek; even later kwam ook Cor. Johanna zag dat hij een oogenblik aarzelde, voor hij zijn hand uitstrekte naar Leo, maar de ander bleef volkomen natuurlijk. - Zoo, Cor.
- Oom Leo heeft misschien een kooper voor ons huis, zei ze haastig, en als dat doorgaat, bouwt vader een klein paviljoen, ginds, in den tuin, voor wie rustig wil studeeren.
- Net als in Batavia, zei Leni, wat leuk - en Johanna moest opnieuw over den tuin vertellen. Onderwijl probeerde ze naar de mannen te luisteren.
- Heb jij die beide meisjes al ontmoet, hoorde ze Leo vragen, die bij mevrouw Verschoor wonen?
- Maar moes, wordt er niet te veel voor omgehakt?
- Ja, zei Cor als terloops, - de een is vandaag ondertrouwd.
- Het moet een huisje in 't groen worden.
- En de ander draait pillen.
- Stil eens even, zei Johanna, - maar juist draaide Cor zijn hoofd af, en liet het gesprek liggen.
| |
| |
- Die hoek van den tuin is nogal open, ik denk dat er vroeger een prieel heeft gestaan.
- Jeanne wilde haar vleugel wegdoen, ik heb daar ernstig tegen geprotesteerd, - dat apothekertje zingt heel aardig - heb je haar gehoord?
- Hm, zei Cor.
- De vreugd keert toch terug, langzamerhand - zelfs in Jeanne Verschoor is het leven sterk; trouwens, ze is nog niet zoo heel oud.
Ook Leni was opmerkzaam geworden. - Vijftig - vindt u dat niet oud?
Hij schudde zijn hoofd. - Nee - ikzelf ben vier en vijftig. Zijn oogen glansden.
- Menig man van uw leeftijd begint zijn tweede jeugd, zei Cor. Zijn strakke toon klonk misprijzend.
- Met een tweede vrouw, bedoel je - een jong meisje - daar hoop ik voor bewaard te blijven. Hij wendde zich tot Johanna. - Zeg, ik zou iets vergeten, een boodschap van Hermien. Ze gaat morgen met je schoonzuster naar een psychiater.
Johanna was er zich van bewust dat de kinderen luisterden. - Och, wie heeft haar daartoe bewogen?
- We hebben eens gepraat, zei Leo - mij leek dit het beste. Hermien kent Dies al zoo lang, van haar jeugd af-aan. En toen Dies achttien jaar was, schijnt ze zonder één geldige reden haar verloofde te hebben laten trekken, een jonge man waar veel bij zat. Zijzelf is toen naar Engeland gegaan en | |
| |
heeft er alle mogelijke godsdiensten bestudeerd.
Johanna keek voor zich uit, haar mondhoeken waren naar omlaag getrokken.
- Ze dacht dat die jongen haar niet trouw zou zijn.
- Ja - en waarom? ze hielden van elkaar. - Het bleef een oogenblik stil.
- Zoo denkt ze nu dat Max niet genoeg aan haar heeft - alle twijfel is uit den booze.
- Maar het kan verdraaid moeilijk zijn, niet te twijfelen, zei Cor.
Ér kwam een bijna triomfantelijk glimlachje om Leo's mond. Hij antwoordde niet, maar ging voort: Ik zie in dit geval een herhaling van het vroegere: angst voor iets dat goed is, en daardoor minder zou kunnen worden - een mensch-onwaardig gevoel.
- Naar welken dokter gaan ze toe? vroeg Johanna.
Leo noemde den naam.
- Het is jammer, begon Cor - en hield op. Zijn neusvleugels trilden even.
- Nou? zeg het gerust.
- Dat u geen autoriteit hebt op dit gebied, anders -
- Zoo - ja. Hij keek ernstig. - Ik heb minder belangstelling voor deze dingen, dan jij wellicht denkt. Ik bemoei me met alles, maar - re -
- Het pakt niet altijd even gelukkig uit, vulde Cor aan, en kneep zijn handen tot vuisten.
| |
| |
Leo glimlachte. - Nee, het ligt vaak buiten mijn macht, vooral tegenwoordig, nu ik niet meer met geld kan helpen. - Hij stond op. - Nou Joop, je komt wel eens hooren - maar je hebt het druk, ik kan Hermien ook naar jou toesturen.
- Cor, loop je een eind met me mee?
- Neemt u me niet kwalijk, ik wou graag nog wat werken.
- Best, jongen. Dag Leni.
Johanna liet hem uit. Ze wilde iets zeggen over Cor, maar wist niet wat. Bovendien, dacht ze, Cor is geen kind meer, hij moet het zelf maar weten.
Toen ze de kamer weer binnenging, hief de jongen zijn hoofd op. - Moeder, u doet veel te lief tegen dien man.
Ze dacht even na. - Ik wil niet openlijk vijandig zijn, want tante Hermien is mijn vriendin.
Cor snoof door zijn neus. - Een vrouw kent blijkbaar geen middenweg.
Die woorden prikkelden haar, en ze zag Leni's wijde oogen op zich gericht.
- Hoor eens, je hoeft je critiek niet te uiten, ik doe dat ook niet. Leni, ga jij naar bed.
- Maar waarom zou ik bij Greet's moeder moeten wonen, terwijl er honderden kosthuizen zijn, waarom moet ik worden vastgebonden aan dat stukje verleden? Omdat oom Leo daar een leelijk plezier in heeft? Ik begrijp niet dat u een oogenblik naar dien | |
| |
kwast luistert - die mooie man met zijn zijden overhemden. Mevrouw Verschoor is ook heelemaal door hem ingepalmd - hij heeft haar twee meisjes bezorgd, twee lieve meisjes, die haar het verdriet zullen doen vergeten. Toe maar! Dat eene schepsel trommelt op de piano alsof ze spinazie hakt, en de ander is te dom om voor den duvel te dansen. Laat Leni er in huis gaan, ik bedank ervoor.
- We zullen er nog wel eens over praten, zei Johanna.
- God, ik wensch er heelemaal niet over te praten, ik kan veel beter heen en weer reizen, vooral als dat paviljoen in den tuin er komt, en een of twee maal in de week bij Charles Dupuy slapen. Het is heel eenvoudig, en oom Leo kunnen we er absoluut bij missen. Stel u voor: Of ik met hem oploop. - Hij keek Leni aan. - Kind, ga jij naar bed.
Het meisje begon te lachen. - Hij deelt zweepslagen uit, iedereen krijgt een pats. Ze stond op en kuste haar moeder. - Ik zal de eenige zijn die niet buiten woont, en ik houd er het meeste van. Wat heb ik aan een einddiploma Meisjes-Burger? kan ik niet dadelijk bij jullie komen en een beetje leeren tuinieren?
Cor sloeg zijn handen in elkaar. - O hemel, in dezen tijd! de wereld staat op springen, en de jonge vrouwen willen in een bloementuintje loopen. Moeder, laat ze de kamer uit gaan.
| |
| |
Leni ging. - Je stelt je verschrikkelijk aan, zei ze nog in de open deur.
Zoodra ze alleen waren, stond Cor op en zuchtte. - Waar hadden we het over? Hij pakte de rugleuning van haar stoel. - Ik kan lieve vrouwen niet uitstaan - tenminste van die wegsmeltend zachte. Gewoonlijk bent u gewapend, maar u moest uw eigen oogen kunnen zien, als u naar hem luistert.
- Je overdrijft, zei ze strak - ik waardeer het in Leo dat hij dezelfde is gebleven - hij heeft belangstelling voor de menschen - nu het geld op is, helpt hij zonder dat.
- Welk geld is er op?
- De erfenis van zijn moeder.
- Zoo - dus hij heeft - Mooie grappen, dan heeft hij zijn eigen kinderen benadeeld.
Johanna trok met haar schouders. - Dat moet hij zelf weten. Hij heeft ook zijn vrouw benadeeld, en tante Hermien is daar evenmin door veranderd. Er is iets moois in hun trouw aan elkaar, en dan wordt het een beetje belachelijk, zie je, als jonge menschen, die van niets weten, hem zoo afvallen.
- Hm. Ze zag hem blozen. - Bent u er zoo zeker van dat tante Hermien hem trouw is?
- Ja, waarom vraag je dat? Ze voelde haar hart bonzen.
Hij vertrok zijn gezicht, antwoordde niet dadelijk. - Ik zou met den jongen Leo kunnen duelleeren,
| |
| |
als u gelijk hebt. Nee, duelleeren is belachelijk. Nou ja, goed, we zullen ons niet met andere menschen bemoeien, maar ik studeer rechten. God moeder, weet u wel wat u zegt? was oom Leo de eenige erfgenaam?
Het ging door haar heen: Dat laatste geef ik niet prijs, dat moet ik verzwijgen. Toen boog ze haar hoofd en zei: Die neef Herman had een legaat moeten hebben - en dat kon toen niet worden uitgekeerd. Maar Cor, praat er met niemand over, beloof het me - ik zeg het jou - ik weet niet waarom.
Hij antwoordde: Ik ben geen kind meer.
Voorzichtig keek ze naar hem op, zijn trekken waren gespannen. Plotseling praatte ze weer: Herman is bij hen geweest, hij en tante Hermien zijn elkander waarschijnlijk nader gekomen - ik wil daar niets achter zoeken - en een huwelijk wordt niet geschaad door een vriendschap. Wat Herman kwam doen, weet ik niet - maar ik maak me sterk dat er geen kwaad woord gevallen is. Èn dat maakt indruk op me - die menschen weten te leven - oom Leo ook. Jarenlang is hij de weldoener geweest - hij tracht dat te blijven, nu met andere middelen.
- Hm, zei Cor.
- Natuurlijk is hij ijdel - en het is de vraag of hij ooit zijn schuld aan Herman zal inlossen-maar -
- Maar het is een charmante man.
| |
| |
Ze zwegen een oogenblik. - Ik weet het nu plotseling zeker, dacht Johanna, dat er tusschen Hermien en Herman niets bestaat - niets dat op begeerte lijkt. Het is beter zoo - het is heel rustig en goed, zoo. Ze voelde een blijdschap in zich, die ze niet onmiddellijk zou hebben kunnen verklaren.
Cor begon nog eens over hetzelfde onderwerp.
|
|