| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk
De verkoop van het huis gelukte. Bart was ervoor over gekomen, hij vroeg f 500 meer dan de bieder wilde geven, en maakte Johanna zenuwachtig door op zijn stuk te blijven staan. Maar met Cor wisselde hij vele blikken van verstandhouding - ze dachten beiden aan het paviljoen, dat voor f 500 kon worden gebouwd en ingericht. - Na vierentwintig uur gaf de nieuwe kooper toe, en de ontwerpen voor het tuinhuis groeiden snel aan.
Johanna had haar handen vol. Ze moest afscheid nemen van haar schoonzuster Dina, die door Leo naar een rusthuis in de bosschen zou worden gebracht, op advies van den psychiater, die haar lichamelijk uitgeput vond.
- Allereerst je krachten terugwinnen, Dies - misschien is dat ook het eenige; zal het niet heerlijk zijn als Max terugkomt, en hij vindt een gezonde vrouw?
Dina had geantwoord: Och kom, waardoor zou ik uitgeput zijn? mijn lichaam is best. Nu wordt er een ligstoel-patiënt van me gemaakt, omdat ik - ze wendde haar hoofd af.
- Nou?
| |
| |
- Omdat ik vrijwillig afstand wil doen van iets dat te mooi voor me is, - maar een psychiater kan dat blijkbaar niet begrijpen.
Johanna was gekomen om koffers te pakken en de kleeren van Elly na te zien. Met moeite had ze zich uit haar eigen beslommeringen los gemaakt. Nu viel het haar moeilijk, naar de ander te luisteren, haar handen werkeloos in haar schoot. - Heb je het dien dokter gezegd? vroeg ze.
Dina knikte. - Ik heb gezegd: Een vrouw die leeüjke handen heeft, zal geen juweelen ring willen dragen - zoo wil ik den band van dit huwelijk niet langer.
- Maar als de ring graag die hand wil versieren?
Dina sloot even haar oogen. - Dat kan hij niet, zei ze.
De overgang naar practische hulp was niet zoo dadelijk gevonden. Toen Johanna, veel later dan ze bedoeld had, thuis kwam, hoorde ze dat Hermien er was geweest.
- Moeder, zei Leni, nu moet ik met Elly op één kamer slapen, ik vind het niets leuk.
- Ja kindje, Elly moet toch ook ergens heen - en ik heb met haar te doen.
- Nou ja, goed, maar ze kon wel bij Annie slapen.
Johanna glimlachte. - Nog een kort poosje, dan ben je weer bij ons.
| |
| |
- Vindt u zes weken kort? het is een eeuwigheid.
- En je bent zoo bevriend met Stans? Ze liep de kamer uit, maar Leni volgde haar. Boven stond een koffer half gepakt, - Johanna dwong zichzelf te denken aan wat ze nu het eerst moest doen. - Wil je me helpen? vroeg ze Leni, dan halen we samen de groote waschmand van zolder. - Ze deden het zwijgend. Toen stonden ze een oogenblik naast elkander, hun armen slap langs hun lichaam.
- Moeder, begon Leni weer. Ze zette het meisje van zich af. - Laat me even door, kind, ik heb geen tijd om te praten. - Ze ontsloot de linnenkast - de breede deuren gingen wijd open. Toen ze zich omdraaide, haar armen vol kousen, zag ze Leni juist de kamer uitloopen, aarzelend, met even opgetrokken schouders. Ze werkte voort, maar dienzelfden avond moest ze weer aan de houding van het kind denken. Ze vouwde de krant open en tuurde op een plaatje, twee hoofden tegen elkaar aan gevlijd, verrukt en smachtend. - Wilde Leni liever niet naar Hermien? Och, de verhuizing leek haar een pretje, en dan al dat praten over het paviljoen, dat nu buiten haar om zou gaan. - Ik kan me daar niet aan storen, zei ze half luid.
Toos kwam binnen. - Moeder, wat heeft Leni?
- Dat weet ik niet, kind.
- O; ze zit iets te schrijven, en ze gilde toen ik | |
| |
dichterbij wilde komen. En de laatste dagen is ze heel vervelend.
Johanna zuchtte. - Het is niets, doe maar of je het niet merkt. Meteen vroeg ze zich af: Hoe kom ik aan deze zekerheid? - toen las ze de huwelijksadvertenties, en vroeg Toos om het theewater op te zetten. Lang voor ze de krant uit had, sloeg ze hem dicht: ze moest brieven schrijven, en de sleutels zoeken van een paar koffers. Terwijl ze een adres nasloeg, dacht ze: Leni zou willen dat er ook in haar leven iets gebeurde, ze staat aan den kant en ziet den stroom voorbij zich gaan. Ik ben in mijn jeugd ook ongeduldig geweest. - Het verwonderde haar niet dat Leni boven bleef, nadat Cor fluitend de trap was afgekomen. - Zal ik haar thee brengen? vroeg Toos.
Als terloops zei Cor: Ze heeft haar deur op slot gedaan. De jongen was vroolijk; - het viel Johanna op dat ze hem in lang niet zoo gezien had. Hij ging op een tafeltje zitten dat tegen den muur stond, en leunde tegen een paar rijen schoolboeken. - Ik zal er vader altijd dankbaar voor zijn, dat hij ons verlost heeft uit deze stad. Veel later wil ik hier misschien weer wonen - maar voorloopig niet. Op het oogenblik is mijn ideaal: een welvarend dorp. Ik zou er veearts kunnen zijn, - of notaris. Dat laatste is nog zoo gek niet - ik zou het werkelijk kunnen worden. Wat vindt u, moeder?
| |
| |
- Ik vind alles goed, zei Johanna, - maar ik geloof dat ik niet geluisterd heb - zeg het nog eens.
- De notaris woont altijd in het mooiste huis van het dorp, zei Toos.
- Ik zou die examens vrij gauw kunnen doen; van het eerste deel word ik vrijgesteld, ten minste, als ik doctoraal rechten heb. - Hij schommelde met zijn lange beenen onder het tafeltje. - Grappig - ik zou eerst in een kippenhok hebben kunnen, wonen - dan had ik daar bedacht dat een tuinhuis beter was. En nu ik het tuinhuis bijna heb, denk ik aan een ouderwetsche dorpsvilla, laag en wit.
Toos keek met blijde oogen naar hem. - Maar je zult het tuinhuis niet kunnen overslaan, zooals het kippenhok.
- Nee - en dat begeer ik ook niet. Maar jij mag later bij me wonen - tenzij je trouwt.
- Ha, ik ga toch zeker zelf ook werken?
Johanna hield zich heel stil, om hen niet te storen. Ze begreep dat Cor op dien luchtigen toon toch in ernst sprak. En Leni, dacht ze, die windt zich op over niets.
Toen Toos naar bed was gegaan, en Cor weer op zijn kamer zat, kwam Leni binnen, een dicht beschreven vel papier in haar handen. - Het wordt je tijd, kindje, zei Johanna. - Zwijgend ging Leni tegenover haar aan de tafel zitten, legde haar armen neer en zuchtte.
| |
| |
- Ik weet niet of ik u dit zal laten lezen - eerst was het voor u bedoeld, maar -
- Maar? Johanna moest een glimlachje verbergen om die lustelooze stem.
- Och - u doet zoo onverschillig.
- Ja. - Zal ik je eens wat zeggen? Cor wil notaris worden. Hij zou geen goed advocaat zijn, maar hij wil alle menschen helpen tegen alle anderen.
Leni trok haar schouders op. - Wat een onzin - hij zal rijk willen worden.
Ze tuurde op het papier voor zich.
- En Toos zegt, dat ze natuurlijk zelf gaat werken. - Weet jij eigenlijk nog niet wat je worden wilt?
- Ik? - nee.
- Of heb je daar misschien alles opgeschreven wat je later zoudt willen doen?
Ze leunde wat verder over de tafel.
Leni trok het papier weg. - Nee, dit is heel iets anders - het is -
- In ieder geval een toekomst-droom? - dan geloof ik niet dat het voor mij bestemd is - jonge menschen denken zich de toekomst zonder hun ouders.
Ze steunde haar hoofd in haar handen. - Kindje, ik ga vroeg naar bed - het is een drukke dag geweest. - Hoe zal het leven daarginds zijn? Voor vader waarschijnlijk heel goed - en voor Cor -
| |
| |
moeilijker dan hij het zich denkt - den heelen dag alleen met zijn studie.
Leni schamplachte. - En ik sta er buiten.
- Je kunt met ons meeleven zooveel je wilt - je zult nog wel een enkele gedachte overhouden voor ons. - We moeten gaan slapen. - Och die Cor - een groot, wit huis. En zijn zusters kunnen altijd bij hem logeeren, maar Toos denkt dat ze daar geen tijd voor zal hebben - en ik zal het mogelijk niet meer zien. Mijn hoofd wordt zoo zwaar; - ga jij vast, kind, en droom niet te veel.
Leni stond langzaam op en legde haar hand op het papier. Haar houding was zoo stil, dat Johanna tranen vermoedde in die naar omlaag gerichte oogen. Het ging door haar heen: Als er toch iets gebeurd is? - mag ik zoo doen - zoo zeker en rustig? - Ze zag een druppel vallen op het papier - de inkt vloeide erin uit. Toen kwam er nog een traan, en nog een. - Een oogenblik bleven ze zwijgen, alsof ze op elkaars woorden wachtten. Toen zei Leni met een kleine, gebroken stem: Het is ook zoo saai, er gebeurt nooit eens iets.
Johanna glimlachte vaag - ze voelde een wat matte geruststelling.
- Wel voor de anderen, maar niet voor mij.
- En je gaat uit logeeren, en daarna kom je in een nieuw huis.
Leni vouwde het beschreven blad dubbel. - Nou | |
| |
ja, - u begrijpt het toch niet. Op school is het ook vervelend, en na dit jaar komt er nog een - ik weet niet hoe ik het door moet komen - en bij tante Hermien worden de kinderen maar aan hun lot overgelaten.
Johanna strekte haar hand uit. - O meiske - schiet nou op.
Leni kwam bij haar staan, drukte een kus op haar slaap. - Johanna voelde die lippen droog en warm. - U begrijpt het toch niet -
- Goed, dat zeggen alle kinderen van jouw leeftijd, want ze zijn zichzelf een raadsel. Nacht Leneke - het zal wel komen, hoor - ook voor jou - wanhoop nog maar niet.
Het meisje liep zacht de kamer uit.
Hermien had over het bezoek aan den psychiater verteld, en over de ontvangst in het rusthuis. Er viel nog niet veel te zeggen, maar Leo's indruk van het sanatorium was gunstig. De vrouw die aan het hoofd stond, leek normaal, beschaafd en verstandig - geen machts-wellustelinge, en geen doorziekt gevoelsmensch. - Dina was zeer apathisch geweest, reageerde bijna op niets, maar toen ze haar kamer binnenkwam, had ze gezegd: het bed staat tenminste goed.
- Later had ze Leo een ongeopenden brief van Max gegeven, met het verzoek dien voor haar te | |
| |
bewaren. - Dat heeft hem erg getroffen, zei Hermien - hij kon er niet gauw over zwijgen. - Nu zal ik er aldoor over moeten denken, had hij gezegd, wanneer ik haar dien brief zal mogen terugbrengen.
- Ik dacht dat Max haar niet schrijven zou, zei Johanna. Mij heeft hij een adres gestuurd, en om spoedig bericht gevraagd.
- Mij ook.
Ze keken elkaar niet aan. - Jij hebt nu de belangrijkste gegevens. Hoe is Elly?
- O, wel goed - een beetje traag en levenloos. We zijn bang dat zij ook overgevoelig is.
- Zoo. Moet je een dergelijk kind trachten te harden of - Wat dunkt je?
Ze praatten door over opvoeding, over Leni, die ongeduldig werd -- en een kind als Jon, dat zooveel levensblijheid in zich had.
- Het spijt me, zei Johanna, dat ik jouw troepje nu weer wat uit het oog zal verliezen. Als alles goed gaat, moeten ze komen logeeren, één voor één.
- Ja, zei Hermien peinzend, Herman hield veel van de kinderen, en hij zag hen zoo scherp.
Ze voelden beiden dat door het noemen van dezen naam hun gesprek een keer zou nemen. Maar het wilde niet dadelijk vlotten. Johanna dacht aan de woorden van Cor: Als u gelijk hebt, zou ik met Leo kunnen duelleeren. Wist Herman ook hoe de | |
| |
kinderen hèm zagen? - Ze keek voorzichtig naar Hermien en werd getroffen door de uitdrukking van haar gezicht - zoo helder en vast blikten die oogen, zoo week was de even geopende mond. Johanna voelde haar hart kloppen en glimlachte om het geluk van de ander.
Hermien begon over de kinderen te vertellen, gebruik makend van Herman's wijze inzicht. Telkens kwamen de woorden terug: Herman zei - hij vond -
- Ik heb hem alleen den laatsten avond gezien, zei Johanna eindelijk - toen je zijn afscheid vierde.
- Ja - en we waren uit geweest. We zijn vrienden geworden. Wist jij dat hij van me heeft gehouden, lang geleden? toen ik nog verloofd was.
- Nee.
- Het was maar een begin van liefde, en het kon nog alles worden. Nu is het een zielsverwantschap, die - Ze wachtte even. - Die ons helpt om alleen te staan.
Johanna tuurde voor zich uit.
- Leo heeft ook altijd bedoeld dat ik zelfstandig zou zijn en sterk - maar hij wist niet hoe me daaraan te helpen. Het is moeilijk, om een vrouw op te voeden. - Zie je Joop, als je een geestverwantschap diep voelt, dan put je daaruit de kracht om alleen te zijn. Je zoudt kunnen zeggen - maar het klinkt paradoxaal - dat zielsverwantschap de | |
| |
menschen scheidt. Ik heb het eenigszins zoo gevoeld - het was goed dat Herman weer weg ging, - ik wilde een afstand tusschen ons - ik wilde zeker weten dat ik zelf iemand kan zijn, dat ik me kan handhaven in mijn gezin.
Ze zweeg een oogenblik, ging toen voort: Mijn verhouding met Leo is veel beter geworden - hij heeft me altijd zoo willen hebben: iemand die op eigen beenen stond. Ook na den dood van zijn moeder werd het al beter. Ze was anders dan ik, en dat werkt vertroebelend; je leert jezelf niet kennen door je iederen dag te stooten aan iemand dien je niet begrijpt, en van wien je niet houdt. Daarom is een ongelukkig huwelijk zoo'n ellende, omdat je dan nooit met jezelf in het reine komt.
- Ja, zei Johanna.
Er leek nu plotseling niets meer te zeggen, en toch verlangden ze beiden naar meer woorden. Hetzelfde kon worden herhaald en toegelicht, en Johanna wilde vooral dit eene vasthouden: zielsverwantschap scheidt de menschen. Ja, dacht ze, omdat het ons aan onszelf openbaart.
Ze spraken voort, ze wisten zelf niet hoe lang. Hermien vertelde van de wandelingen buiten, hoe gelukkig ze waren geweest, en hoe zorgeloos blij om alle kleine, bijkomstige dingen. Op 't laatst vroeg Johanna en haar stem klonk voorzichtig, tastend bijna: Zal je niet gaan verlangen hem terug te zien? -
| |
| |
- Och, zei de ander, en wendde haar gezicht wat af - hij zal nog wel eens komen, een enkelen keer. We hebben ook een regeling gemaakt omtrent dat geld; Leo en ik zullen ons best doen, het af te lossen. De reden van Herman's komst was, dat hij mij daarover wilde hooren; hij vroeg me of ik van plan was mee te lijden onder Leo's gedrag. Het was niet in me opgekomen dat ik dat doen moest, ik meende dat niemand het van me zou vergen, Herman wel het allerminst. Maar hij heeft het me anders doen inzien. Hij zei: het zal een langzame scheiding worden tusschen jullie, als je zijn schuld niet wilt meedragen. - En daarom heb ik op me genomen, zooveel mogelijk opzij te leggen voor hem. Vroeger bemoeide ik me niet met de financiën - daardoor is ook alles scheef gegaan.
- Je hadt toch waarachtig geen rijkdom, Hermien. Hermien haalde haar schouders op. - Nee, en het liet me onverschillig. Maar ik geloof dat ik duizend gulden per jaar zal kunnen sparen, en dat ik het dan nog ruimer zal hebben dan vroeger. En Leo zal zich niet alles hoeven te ontzeggen - hij betaalt het schoolgeld voor den zoon van onzen timmerman, om maar iets te noemen; - hij heeft Dies naar dat sanatorium gebracht, en hij hunkert ernaar, haar weer te mogen opzoeken.
- Hij is dezelfde gebleven, zei Johanna - maar hoe vindt hij overal tijd voor?
| |
| |
- Ja. Hermien keek naar haar op. - Heb je ooit zoo'n man gezien? - Er was plotseling een ander licht in haar oogen, en ze leek jonger.
- Stans lijkt toch op je -
Wat later kwamen de meisjes thuis uit school. Hermien trok Leni naar zich toe. - Dus jij komt bij me logeeren. Elly is al een beetje gewend, maar aan tafel zet ze nog groote oogen op, omdat we dan met zoovelen zijn. Jij mag tusschen Leo en Jon inzitten, maar je slaapt bij Elly, want Stans houdt zooveel van haar eigen kamertje - net als ik, vroeger. Ook voor de jeugd moet er eenzaamheid zijn, - en Elly gaat lang voor jou naar bed.
- Ik ben geen kind meer, zei Leni.
Hermien lachte. - Nee, maar daarom behoor je nog wel tot de jeugd. Ze stond op. - Ik ga naar huis - Joop, jij zult moeten werken.
Samen liepen ze de kamer uit.
- Nu heb ik een jaar in deze stad gewoond, zei Johanna - en het lijkt veel langer. Soms heb ik het gevoel, of ik me gevoed heb met het leven van mijn vrienden - ik kwam wel hongerig uit Indië thuis.
- En nu ga je naar Bart terug. Hermien kuste haar plotseling. - Veel geluk, daar buiten.
- Dank je - ook veel geluk voor jou - in je nieuwe leven.
Nu viel de deur achter Hermien dicht. Johanna hoorde de stemmen van haar kinderen uit de huis- | |
| |
kamer komen, en ze liep naar boven. Op haar slaapkamer stond ze stil en dacht aan Bart. Ze wendde haar hoofd naar het raam; - de zon scheen, de hemel was hoog en tintelend blauw. - Nu zoek ik niet meer naar het gelaat van den broeder, dacht ze.
|
|