| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk
Bart was den dag voor Kerstmis thuisgekomen, en bleef tot na Nieuwjaar.
Hij was opgewekt en vriendelijk voor iedereen, maar Johanna merkte wel, dat de vrije dagen hem haast te lang vielen. Toos zocht het meest zijn gezelschap, ze wandelden samen door regen- en sneeuwbuien, en bouwden huizen als luchtkasteelen, zooals ze elkaar lachend zeiden.
Leni verslond romans en liet zich rustig door Cor daarom beschimpen - maar Johanna betrapte hem een paar maal erop, dat hij dezelfde boeken nog veel vluchtiger en gejaagder doorlas dan zijn zuster.
- Ik wilde ook eens weten, wat ik zoo heb afgekeurd, zei hij verontschuldigend. Er werd in hun gezin geen Kerstfeest en geen Oudejaarsavond gevierd. - Sinds de Weihnachtsstollen en het engelenhaar algemeen zijn geworden, zei Bart, is de aardigheid eraf. Voor Toos behoefde dit een nadere verklaring. - Ik bedoel, kindje, sinds de menschen het zoeken in overvloedig eten en een opgesmukten boom. -
- Dan moesten wij het juist heel anders doen.
| |
| |
- Jawel, maar hoe?
- Bedenk dat maar vast voor later, zei Johanna - als jij hoofd van een huis bent.
- Je kunt toch geen godsdienst bedenken, zei Toos.
Cor keek verrast op van zijn boek, gaf zijn moeder een knipoogje. - O Toos, je bent een lieve knoedoedel.
Johanna glimlachte. - Ik weet wat, zei ze plotseling, - we geven elkaar wat op Oudjaar - we maken geen verlanglijsten, en praten er niet over.
- Maar ik wou zoo graag een paar nieuwe dansschoenen, begon Leni.
Cor vloog op haar af. - Mond dicht.
- Ik juich het plan toe, zei Bart, maar mag ik vragen, Cor, - ieder aan allemaal een cadeau? we hebben pas Sinterklaas gehad.
Johanna trok haar wenkbrauwen op. - Het is niet verplicht - je doet maar wat je kan.
- We konden ook ieder een liefste uitzoeken, zei Leni, en aan die wat geven.
- Dan geef jij jezelf dansschoenen, smaalde Cor.
- Kinderen - kinderen -
Maar de Oudejaarsavond werd een bijna geheimzinnig feest. Over een brief van Jeanne Verschoor uit Bazel, met de morgenpost gekomen, repte Johanna niet. Greet's naam werd wel genoemd, maar als terloops, alsof het een verre kennis gold.
| |
| |
De moeder was naar Zwitserland vertrokken, nadat Leo de Rijp was teruggekeerd en ze hem had gesproken. - Het ging niet goed met Greet.
Toos was dien heelen dag gelukkig. - Ik zal deze Kerstvacantie aan twee dingen onthouden, zei ze: dat vader weer terug was, - en dat moeder dit had verzonnen. Niemand sprak haar tegen, maar ieder zag haar als de aanstichtster van hun feest. Het leek nog eens Sinterklaas, maar het ging eenvoudiger, van man tot man. - Hier, Cor, dit is voor jou.
- Leni, - omdat de avondschoenen zoo goedkoop zijn - maar schrik niet, het is papier en ‘lap’, zooals de kinderen zeggen.
Leni stond beschaamd - zwart satijnen schoentjes van Cor! - En ik heb niets voor jou, zei ze kleintjes, dat is geen opzet, maar -
Toos, die klaar stond met een zelf gebreide das voor Cor, draaide zich nog even af. Nou niet ik dadelijk wèl met iets aankomen, dacht ze.
Wat later troonde Leni het zusje mee naar boven - Johanna zag hen juist de trap oploopen, Leni's rechter arm om de schouders van Toos.
- Zeg, ik had een plattegrond van Bazel geteekend, zoo maar. Eerst heb ik alle boekwinkels afgeloopen, maar nergens hadden ze er een, zelfs niet op de reis-bureaux. Moet je zien. Ze haalde een stukje wit karton te voorschijn.
| |
| |
- Het is fantasie, maar de Rijn stroomt er natuurlijk doorheen.
- O ja, zei Toos. Ze zag een breeden, blauwen kronkel.
- Hier is het vliegveld: Rheingestade, - en hier het ziekenhuis: Krankenhaus der heiligen Margaretha - ik weet eigenlijk niet of het aardig is. Hier de garage: Charles Dupuy, de grootste van de stad, - en de universiteit, en het Stadhuis: Zur fröhlichen Hochzeit. Flauw, hè? en een Wellenund Sonnenbad.
- Ja, zei Toos aarzelend, het is meer een grap.
- En niet eens een heel gepaste grap, vulde Leni aan, een leerares nabootsend. - Maar goed, dat ik het niet gegeven heb. Ze borg het karton weer weg. - Toch weet ik nooit of het Cor zoo heelemaal ernst is met Greet.
- En hij loopt gearmd met haar en zegt: ‘lieve schat’!
Leni lachte een beetje. - Nou ja, dat zegt een jongen zoo gauw. Maar ze hield op toen ze Toos' groot-open, glanzende oogen zag. - We gaan gezellig naar beneden, - kom!
Toos peinsde nog. - Je kunt dien plattegrond misschien nog eens te voorschijn halen, héél veel later - als we allemaal oud zijn.
Leni glimlachte - toch even gevleid.
| |
| |
Johanna belde aan het huis van Hermien, en werd naar den zolder verwezen. Hermien's stem kwam haar tegemoet: Wie is daar? en die enkele woorden klonken afwerend.
- Ik ben het, Joop.
- O - wees voorzichtig.
De vloer stond vol - oud aardewerk, glaswerk, dof en grijs van stof, potjes en pannen - allerlei huishoudelijke benoodigdheden - oude waschstellen, kinderspeelgoed, stoven - oude lampen. De zolder was niet heel licht, daarom had Hermien de deuren van de afgeschoten kamertjes opengezet.
- Wat tocht het hier, zei Johanna.
- O, kan je misschien kijken of er iets tegen elkaar open staat? Maar pas op, overal ligt wat, het is een vreeselijke rommel.
De ander moest een tegenzin overwinnen, voor ze vroeg: Kan ik je helpen?
- Als je wilt, graag. Zie je, ik wou alles opschrijven, en dan maar weer inpakken.
- Maar waar moet het per slot naar toe?
Hermien overzag alles, langzaam, maar niet misprijzend. - Dat weet ik niet - iedereen mag hebben wat hij gebruiken kan - de nichtjes, en zoo.
Het bleef een oogenblik stil, ze stonden beiden als bevangen tusschen dien ordeloozen ouden rommel. Hier en daar was toch een kleur, het diepe rood van een Japansch bakje schemerde mat door de stoflaag | |
| |
heen, een eikenhouten stoof had de warme tint van dorre bladeren, en te midden van oude boeken lag een paars fluweelen kussen.
- Zou je er niet liever een voddenjood bijroepen? vroeg Johanna, en ontdekte in den hoek een ouderwetsche bakslee, donkergroen geverfd, die haar onmiddellijk aan haar jeugd deed denken.
- Och, zei Hermien, vroeger dacht ik: Als we eens aan een eigen buitenhuisje toekomen, dan is er allerlei wat dienst kan doen - lampetkannen, misschien zelfs petroleumlampen - maar - re - Ze wachtte een oogenblik. - In ieder geval kan dit zoo niet blijven liggen.
Ze begonnen zich nu samen door den rommel heen te slaan. Hermien schreef op en reikte aan, Johanna pakte allereerst het glaswerk. Ze spraken een uur lang niet over andere dingen, alleen vroeg Hermien: krijg je het niet koud? en: maak je je jurk niet vuil?
- Och nee, dat doet er niet toe. Ze voelde alleen het verlangen in zich, met dit werk klaar te komen. - We schieten heerlijk op.
- Ja; - zal ik op deze kist schrijven wat er in zit? - Wie gebruikt er nog stoven? tegenwoordig heb je electrische matjes. Zou het leven vroeger niet veel geuriger zijn geweest dan nu? ik bedoel: meer luchtjes. - Het was Johanna die vroeg - Hermien gaf korte antwoorden. - Kijk, een | |
| |
ouderwetsche chocoladeketel - en een kaartencoupe van gedreven koper - nu schrijven de menschen hun naam in een album - ik weet niet wat gekker is.
Toen het middenstuk van den zolder vrij was gemaakt, zuchtte ze en trok een stoof naar zich toe.
- ‘Al heeft het kind geen vader meer,
Geen zuster en geen broeder meer,
Toch zet het zich op een stoofje neer’ - Toe Hermien, ga ook even zitten. - Uit het Westen kwam een bleeke glans van dunne wolken, waarachter de zon daalde. Plotseling vroeg Johanna: Waarom zouden jullie nu niet een buitenhuisje nemen?
Hermien stond nog, ze veegde haar stoffige handen aan haar boezelaar af; onder dien boezelaar droeg ze een grijs tricot jasje. Haar gezicht was grauw, met blauw-grijze kringen onder de oogen. Ze keek voor zich uit en dacht haar antwoord, maar sprak het niet.
Johanna zei: De kinderen worden er misschien al wat te groot voor - een jongen als Leo maakt liever eens een voettocht. Ze voelde zich vreemd beklemd door Hermien's houding. - Kom, wat valt er nog te doen?
- Er is geen geld, zei Hermien vlak. Je denkt natuurlijk door oma's dood - maar alles is op - ook mijn eigen geld. - En-ne - Ze keek om | |
| |
zich heen. - Is de deur van den zolder dicht?
De ander knikte. - Ja.
Hermien leunde nu tegen een van de kisten. - Ik weet het toevallig - er kwam een brief van Herman. Eerst heb ik me erover verbaasd dat Herman zoo lang gebleven is: tien dagen - dat was niets voor hem. En dien brief heb ik opengemaakt - hij was aan Leo gericht. Ik had zooiets nooit eerder gedaan, ons heele huwelijk niet - maar ik had ineens achterdocht. Herman schreef: Dit had niet zoo mogen zijn. Ik heb het geld gelukkig niet noodig, - maar hoe heb je dit gewild - en denk toch aan je verdere leven, je bent nog niet aan het einde - je hebt kinderen. En het slot was: Ik eisch van je, dat je in de toekomst niet nog meer schulden maakt.
Het bleef een oogenblik stil. De hoeken van den grooten zolder vervaagden in de vroege winterduisternis.
- Maar Hermien - had hij dan moeten erven?
Hermien knikte. - In het testament stond dat hij een legaat moest hebben - en Leo schijnt dat niet te hebben geweten. Hij gooit de schuld op zijn moeder. Zij moet dat achter mijn rug om hebben bepaald, zegt hij - en hoe kon hij rekening houden met zooiets? hij is altijd de eenige erfgenaam geweest.
Ze maakte een vaag handgebaar. - Oma had | |
| |
volkomen het recht, zelf over haar geld te beschikken - Leo vindt van niet. Dat is het ergste: Hij wil niet erkennen dat het oneerlijk is. Hij zegt maar: ik had gewaarschuwd moeten zijn, dan had ik dat legaat voor Herman apart gehouden - maar wie kon dit denken? Herman, die ongetrouwd is - en hij heeft goed zijn brood - en wat hebben we de laatste jaren van hem gemerkt? hij bekommerde zich niet om oma, en vroeger is ze heel goed voor hem geweest. Als hij dankbaarheid getoond had, dan zou ik misschien iets hebben begrepen, maar nu En dan kan ik het niet uitstaan, Joop, dat hij over dingen praat die er niets mee te maken hebben. Het is zoo eenvoudig: Hij beheerde moeders geld, en hij had er af moeten blijven; - maar volgens hem is het juist ingewikkeld, en er zijn hem valstrikken gelegd.
- Maar - begon Johanna - vroeg oma dan nooit om inzage - zag ze haar belasting-papieren niet, haar Bank-conto, niets?
- Nee, zei Hermien, - alle post kwam eerst bij Leo - en een enkele maal heb ik gezien dat moeder hem een oningevuld maar geteekend belastingbiljet gaf. Ik geloof wel, achteraf gezien, dat oma iets van zijn doen wist - ik denk dat ze samen plezier hadden in zijn liefdadigheid, dat oma het goedkeurde, en hem erom bewonderde - maar ze wist waarschijnlijk niet welken omvang het had.
| |
| |
En tegenover Herman - er is geen enkele verontschuldiging. Ik heb gezegd: Kan je hem niet van mijn geld betalen - en toen bleek het dat mijn geld ook op was.
- Maar Hermien!
- Och - we zijn in gemeenschap van goederen getrouwd - en ik hecht ook niet aan geld, evenmin als Herman - maar het is oneerlijk. Dat woelt me aldoor in mijn hoofd: dat Leo oneerlijk is. - En hij is natuurlijk boos op me dat ik het weet. Nou ja - ik wil telkens nog weer bijkomstige dingen met dat groote verwarren - maar het is verschrikkelijk. Haar stem brak in dat laatste woord.
- Ja, zei Johanna met klem - het is vreeselijk. En wat kan je doen? Ze dacht: Al zou je willen scheiden - dan nog -
- Er valt niets te doen - stel dat ik zou willen scheiden - het is onmogelijk. Hoe zou een gesplitst gezin kunnen bestaan van zijn inkomen?
- Dus daar heb je wel aan gedacht. Ze keek Hermien niet aan. Door de vage duisternis kwam die vlakke, maar nu doordringende stem naar haar toe: Een mensch denkt aan alles. Als we scheiden - wat moet ik aan de kinderen zeggen? Als we niet scheiden - hoe moet kleine Jon opgroeien onder Leo's - ze aarzelde even - verregaande ijdelheid? En zal hij veranderen, nu het geld op is, of gaat hij schulden maken? nieuwe schulden? - of krijg ik | |
| |
minder huishoudgeld - ze stootte een schamper lachje uit - of kunnen we de scholen niet meer betalen?
- Ik weet het niet, mompelde Johanna.
- Ik zou hem ook onder curateele kunnen laten zetten - de directeur van een levensverzekeringmaatschappij - dan krijg ik zijn salaris in handen. Er zijn vele oplossingen. - Ze zweeg plotseling, alsof ze spijt had van die laatste bittere woorden. Na een oogenblik ging ze voort: Ik had het nog aan niemand verteld, en ik doe de gekste dingen, om maar afleiding te hebben - ik denk er onophoudelijk aan, en aldoor schiet me iets te binnen, van al die menschen, die hij geholpen heeft - iets van hun woorden, hun houding. Ik krijg vazen en bloempotten en pullen in mijn handen, die ze ons hebben gegeven, uit dankbaarheid - ik zou dat alles hier bij dezen rommel willen wegbergen - maar dat is immers onzin. Mijn vader zei vroeger van me, dat ik groote van kleine dingen kon onderscheiden - ik weet heel goed wat het ergste is voor mij. - Is het niet vreemd, dat ik telkens aan mijn ouders denk, de laatste dagen? Mijn vader heeft niet van Leo gehouden; ik hoor hem nog zeggen: hij is mij te onreëel, maar ik begrijp, kindje, dat je hem bewondert.
In het Oosten was de hemel donker geworden, kil en grijs. - Ik moet naar huis, dacht Johanna -
| |
| |
maar ik wil nog niet. Ik zou Hermien iets willen zeggen om te troosten - maar wat? Ze vroeg: Is dat geld uitsluitend opgegaan aan anderen - beschermelingen van Leo?
Hermien knikte, wat nauwelijks nog te zien was, - toen schraapte ze haar keel. - Ja.
- Dat maakt wel verschil, dunkt me. Als hij het had uitgegeven voor zichzelf, voor - nou ja -
Weer die onbewogen maar doordringende stem: Voor mijn gevoel maakt dat geen verschil - en ik moet zeggen: Leo schermt daar ook niet mee. Hij weet wel dat dit fout is: de ijdelheid van het geven - ik kan het niet eens noemen: het weldoen. Wat heeft hij een meisje als Greet gedaan? om maar het laatste voorbeeld te grijpen. Veel voor haar betaald, ja - het ziekenhuis in Bazel drie maanden vooruit - als ze eerder sterft, krijgt hij een gedeelte terug.
- En toch maakt het verschil, zei Johanna. Denk eens dat hij je ontrouw zou zijn geweest.
Hermien antwoordde onmiddellijk, waaruit het de ander bleek dat ze ook dit had overwogen: Van ontrouw is ook de oneerlijkheid het grootste kwaad; denk maar eens, wat zeggen we in zoo'n geval: Ik ben bedrogen - niet: Ik ben vergeten.
- Maar mij lijkt het afschuwelijk, zoo te worden - verwaarloosd - zei Johanna zacht. Toen ging het door haar heen: Heeft Leo zijn vrouw dan soms niet
| |
| |
verwaarloosd? Ze stond op en liep naar Hermien toe - een paar passen - toen sloeg ze haar armen om Hermien's ronde schouders. - Och kind, wat een ellende.
- Zou je niet toch - een scheiding aanvragen - om hem te doen voelen hoe erg hij je bezeerd heeft?
Hermien schudde langzaam haar hoofd. - Nee dat helpt niet - het is gebeurd. Bovendien: Leo wil niet scheiden.
- Dus je hebt het hem voorgesteld?
- Natuurlijk - wat heb ik hem niet voorgesteld? Hij vindt scheiden onzin - er is volgens hem geen enkele reden voor - ik zou zijn gedrag altijd hebben goedgekeurd en nu, plotseling Ik heb nooit veel van zijn gedrag geweten, en dat is verkeerd van me, ik had het moeten weten.
Johanna antwoordde niet, ze dacht eensklaps: je houdt misschien ook niet zoo heel veel van hem. - Beiden voelden ze dat het voornaamste gezegd was, en dat ze nu langzamerhand over andere dingen zouden gaan praten.
- We moeten eens naar beneden gaan, zei Hermien, - laat mij voorloopen, dan maak ik licht.
- Weten de anderen van niets? vroeg Johanna.
- Nee. Jonge Leo zal misschien iets gaan vermoeden - hij praat soms over de erfenis van oma -
| |
| |
waarschijnlijk kijkt hij uit naar veranderingen in ons leven. Maar dat raakt me 200 weinig - wellicht is het zelfs beter 200, voor hem. Hermien had den schakelaar bereikt - een zwakke lichtschijn verhelderde nu den zolder. - Morgen moet hier geveegd worden, zei ze - ik wist niet dat het zóó vuil was.
Toen begon ze langzaam de steile trap af te loopen.
Op een morgen in Maart kwam het bericht van Greet's overlijden. Het stond in een gesloten brief aan Cor. De meisjes waren al naar school, toen de jongen aan het ontbijt kwam, Johanna was dus met hem alleen. Enkele regels maar op een zware correspondentie-kaart, die Cor naast 2ich neer gooide, 2oodra hij gele2en had. - Greet is dood, 2ei hij.
- Och -
Hij schoof 2ijn stoel wat achteruit en 2uchtte. - Tja, natuurlijk, - die dingen gaan niet altijd goed; haar hart kon het hevige hoesten niet meer verdragen - en haar moeder evenmin.
- Schrijft 2e dat?
- Zoo ongeveer. - Hij wees met zijn hoofd naar het briefje, dat Johanna opnam.
- Beste Cor, las ze. - Vannacht is Greet voorgoed van me heengegaan. Ik ben blij dat ik haar hoesten niet meer zal hooren - haar hart was er niet | |
| |
langer tegen bestand. - Het is nu zoo stil om me heen, weldoend voor het oogenblik, maar het zal gauw leeg worden. J. Verschoor - de Bruyn. - Die vrouw houdt niets over, dacht Johanna - - alleen de herinnering. Zijzelf verlangde op dat oogenblik naar Bart, en was daar dankbaar voor. Een vloed van medelijden ging door haar heen. - Als ik kon, ging ik naar haar toe, zei ze.
Cor keek haastig op. - U?
- Ja - misschien wil jij gaan? Ik kan natuurlijk niet weg, maar ik heb ontzettend met die vrouw te doen.
Ze keken elkaar niet aan, voelden zich beiden alsof ze alleen waren, en toch spraken ze met elkaar.
- Waarom kunt u niet weg? om Toos en Leni? dat zijn toch geen kinderen meer.
- Mevrouw schrijft niets over de begrafenis, - het zal zeker Vrijdag zijn - en Zaterdag komt vader thuis. Maar de reis kost zoo veel.
- We kunnen aan oom Leo vragen, of we op zijn kosten mogen vliegen.
Ze schudde haar hoofd. - Nu moet je niet hatelijk worden - die man heeft het toch goed bedoeld.
- Zoo. Maar hij had geen recht om iets te bedoelen - hij had er zich buiten moeten houden.
- Tja, zei Johanna peinzend.
| |
| |
- Hij is een onwaarachtig mensch. - Enfin - Greet is dood. - Hij stond op.
- Stoort u me niet om elf uur - geen kopjes koffie - ik ga aan 't werk.
- Goed, jongen. Ze borg zijn onaangeroerde ontbijtbordje weg. Wat moet ik nog zeggen, dacht ze - hij wil alleen zijn - om elf uur zal hij misschien huilen, en ik mag het niet zien. - Even maakte ze het plan, naar Bart toe te gaan, maar verwierp dat weer; - hij werkte in het Oosten van het land, ze zou ook hem storen. - Ze ging aan de ontruimde tafel zitten, en begon een brief aan Jeanne Verschoor. Haar gedachten dwaalden telkens af, ze zag Cor, zijn hoofd gebogen in zijn armen. Kwam Toos maar thuis, met haar zou hij misschien kunnen praten. Dorst ze aan Jeanne te schrijven: Ik heb veel van Greet gehouden? ze wist het zelf niet goed, ze hield een klein beetje van alle menschen, en van enkelen wat meer. Ja, dat was toch wel heel duidelijk, ze hield het allermeest van Toos, - of misschien begreep ze Toos het best, zag ze het meest van zichzelf in dat kind. - En hield ze bijvoorbeeld meer van Hermien dan van Jeanne? Hermien wekte een heel mild gevoel in haar, en eerbied ook. En Jeanne had haar medegevoel misschien minder noodig. Ieder mensch had zeker evenveel - of even weinig - recht op liefde. Ze dacht: Ik erken dat er geen verschil moest zijn, en toch jaag ik den | |
| |
eenen bedelaar van mijn deur, en den ander geef ik een paar oude schoenen. Waarom? Er zijn honderd redenen die gelden voor het oogenblik; we hebben nooit veel tijd om ons te bezinnen - het leven gaat voort. Jeanne heeft haar kind verloren, en ik heb dat kind gekend - ze kwam in mijn huis, ze legde beslag op Cor. Dat hinderde me, en daardoor denk ik: hield ik wel van haar? Maar als het mijn dochter was geweest? - Ze schreef: Ik heb veel van Greet gehouden.
Tegen elven kwam Cor beneden. - Moeder, het zou toch ook kunnen zijn dat Greet hier in Holland begraven wordt?
- Het is mogelijk, zei ze - alleen is zoo'n vervoer erg duur.
Hij haalde zijn schouders op. - Zoo, is dat ook alweer duur - dergelijke dingen moesten niets kosten. Een eenvoudige, nette begrafenis kost ongeveer f400, is 't niet?
- Ja, zei ze - minstens.
- Belachelijk. Enfin, dat staat op de bladzijde van de verwonderlijkheden, bij de Staatsloterij, en de conscriptie, en nog meer. Maar - re - ik vind het zoo gek, dat we niets van de plannen van mevrouw Verschoor weten. Zoudt u niet eens naar tante Hermien kunnen gaan, en vragen of oom Leo misschien beter is ingelicht?
- Ja, maar waarom ga je zelf niet?
| |
| |
- Ik moet werken, zei hij - ik voel niets voor duelleeren - hoewel -
- Ik weet niet of er reden is om te duelleeren, Cor - daar zullen wel bepaalde gevallen voor zijn aangewezen - net als voor echtscheiding.
-?t Is mogelijk. Weet u wie ik nog meer haat dan oom Leo? - zijn zoon.
- Hm. Je hebt eens gezegd dat Greet hem wel mocht.
- Nou ja, vrouwen hebben geen zuiver oordeel. - Dus u gaat naar tante Hermien.
- Ja, zei ze - meteen, als je wilt. Ze nam haar brief op. - Heb jij ook geschreven? dan kan het wel hierbij in.
Cor, die door de kamer had rondgeloopen, bleef staan. - Ik geschreven? aan haar moeder? Nee, dank u - ze snauwt mij zoo lekker af in dat briefje. - Greet is van mij heengegaan. Niet: van ons - nee, alleen van haar. En de stilte is weldoend, maar ze kan mij van die stilte uit niet eens groeten. Ik schrijf haar niet, en ik ga ook nooit meer naar haar toe - trouwens, ik ging nooit om haar.
Johanna stond met den brief in haar hand, en glimlachte flauwtjes.
- Cor, hoe oud ben je?
- Twintig - en ik doe heel kwajongensachtig, maar dat kan me niets schelen - ik blief jullie | |
| |
grootemenschen-wijsheid niet, jullie zoogenaamde naastenliefde, en al die grappen.
Johanna zei niets. Ze begreep dat de jongen snakte naar een uitbarsting, en zelf niet wist hoe die in te leiden.
- Ik ben maar zoo'n heel gewoon jongetje, hè? ik leef volgens mijn instincten, - vandaar dat ik in mijn jeugd verwonderd ben geweest over de slimme, berekende manier waarop de groote menschen hun maatschappij hebben gebouwd - en de jeugd sterft niet zoo gemakkelijk in een man, heb ik laatst gelezen; bovendien ben ik dan ook pas twintig, dus ik spuug nog wel eens op jullie maatschappij. Nou, maar dat kan geen kwaad, hè? in een zoo veelkoppige samenstelling is er niemand verantwoordelijk. Erger wordt het, als je een hoofd van Jut ontdekt, waarop je zoudt willen hameren met veel meer kracht dan er in je is. Je hebt een reden noodig om te duelleeren? natuurlijk, maar die heb je altijd bij de hand: een beleediging - de ander hoeft dat niet te erkennen of te begrijpen. Wie is de mensch, dat hij beleedigd kan worden door een ‘broeder’? O, maar daar moet je heelemaal niet naar vragen, je zet een hooge borst, en je doet heel ridderlijk, als je je tegenpartij de keuze van wapenen laat. - Sommige papkinderen schrikken wel eens terug voor hun eigen wraakgedachten - nou, je kunt er soms nog van af, dan schep je je een Heer,
| |
| |
die zegt: Mij is de wrake. - Zou alle godsdienst voortkomen uit angst? wat dunkt u?
Maar het kan me niet schelen wat u denkt, ik ben een heiden. En een vrouw tref je misschien alleen door te zeggen: Ik vind je niet bekoorlijk.
Hij bleef staan en keek over zijn schouder naar Johanna.
Ze zei: Bedenk dat Greet dood is, Cor.
- Ja - gaat u naar tante Hermien? het is - nog geen half twaalf - u bent tegen de koffie weer terug. Ze liep naar de deur, den brief in haar hand. - En wat doe jij?
- Ik? o, niets - kletsen met mezelf - de zusjes opwachten met een vriendelijk praatje - het werk van de moeder, - maar ik zal u zoo goed mogelijk vervangen. Waar ligt de moeilijkheid van het zoo hoog geroemde moederschap? wat is ervoor noodig? een goed humeur - eenige zin voor orde - niet altijd zelf te laat thuis komen, en zoo, en de wasch op tijd wegsturen.
Ze pakte den knop van de deur. - Zou je niet met me meeloopen? dan blijf je een toehoorder hebben?
- Nee, gaat u maar - en kijkt u me niet zoo aan, ik weet het heusch dat Greet gestorven is, ik zal haar nooit meer zien, en al die dingen - nooit meer. - Hij brak plotseling af, de uitdrukking van zijn gezicht veranderde.
| |
| |
- Nu is het er, dacht Johanna, en wilde een stap naar hem toe doen - maar hij liep vlug achter haar om, de gang door, en was met enkele sprongen boven. Even stond ze besluiteloos - toen hoorde ze het slot van zijn kamerdeur knersen, en draaide zich af.
|
|