| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk
Na afloop van de begrafenis werden familieleden en vrienden in den grooten salon ontvangen, die de zitkamer was geweest van de oude mevrouw De Rijp.
De vele overtollige meubeltjes, vazen en snuisterijen had Hermien weggeborgen, portretten en goedkoope fotografieën van den muur gehaald; - ze had zelfs gezorgd voor schoone gordijnen en enkele frissche planten. - Zoo was dan de kamer wel van aanzien veranderd. Wie er binnen kwam, keek nu allereerst naar de drie groote ramen tegenover zich; daarachter waren boomtakken, strak en donker, met hier en daar een beweeglijk blad, en, op grooter afstand, de licht grauwe gevels van een huizenrij. - Johanna voelde zich verrast; ze zag het rustige, beslotene van de kamer, en tegelijkertijd de wereld daarbuiten - en die beide niet in pijnlijke tegenstelling tot elkaar, maar als in evenwicht.
- Er waren een tiental gasten; Stans en haar broer Leo kwamen ook binnen, met hun vader. Als laatste kwam Hermien. - Vandaag is ze mooi, dacht Johanna, mooi ook door beheersching, en het onbewust goede van haar houding. Ze deed een | |
| |
paar stappen naar haar toe. - Kan ik met iets helpen? vroeg ze.
- Neen, zei Hermien, en legde een hand op haar arm - ga ergens zitten, en praat wat met de menschen. - De meesten stonden nog. Johanna zag Stans en Leo in een hoekje met elkaar fluisteren; de zwarte japon van het meisje was te opvallend, dacht ze, - en haar glimlach te nerveus. Stans was de eenige, die aan het graf had gehuild; ook toen stond ze naast Leo en greep zijn arm. Nog in deze kamer was de ontsteltenis om het ongewone niet van haar gezicht geweken. Johanna ging zitten, keek naar Hermien, die zich van den een naar den ander wendde in onverflauwde aandacht. Links van haar zat Leo, rechts Herman Geervliet. Ze zag Bart zich voorstellen aan twee dames, hoorde de oudste zeggen: Die naam is ons niet onbekend, in mijn jeugd was er een de Flienes apotheker drie huizen van ons vandaan. - Ze keek naar Leo, die in gesprek was, toen naar Herman, die haar blik rustig, zonder teeken van herkenning, beantwoordde.
- Het is lang geleden, zei ze - dat ik u ontmoet heb.
- Ja? ik herinner het me niet. Zijn stem stelde haar teleur, er was iets vlaks in en een bijna slordig accent.
- U logeerde toen bij uw tante, zei ze, maar woonde al in Leipzig.
| |
| |
Hij antwoordde niet en ze keek hem verwonderd aan, zag dat zijn oogen licht, groenachtig bruin waren. Nu zei hij dan toch nog: Het is mogelijk, mevrouw.
Er werden koffie en sandwiches rondgediend. Hij nam een kop van het blad dat hem werd voorgehouden, en gaf haar dien - maar in zijn doen was niets hoffelijks. Bij de boterhammetjes zei hij: Dat moet u zelf maar uitzoeken. Ze luisterde naar het stemmengeroes om zich heen; ieder leek vol goeden wil om met zijn buurman over een willekeurig onderwerp te praten. De koffie was slap, zooals altijd bij Hermien. Natuurlijk zou er niets bijzonders gebeuren - aan het graf was niet gesproken - het was of de oude vrouw nu zoo gauw mogelijk moest worden vergeten. Ze had zich ook niet. bemind gemaakt, - misschien had alleen haar zoon van haar gehouden. Maar toch, dacht Johanna, sprak Hermien nooit zonder een zekeren eerbied over haar. Zoo bracht dus een beschaafde familie in de 20ste eeuw de grootmoeder naar haar graf; een kleindochtertje snikte even - het kind was ook nog jong, - ieder ander beheerschte zich, er gebeurde wat gebeuren moest. - Er was geen aanleiding, openlijk van de doode te getuigen - ze was een vrouw geweest, en trad niet in het openbare leven. De onechte zoon van haar zuster kwam uit het buitenland om de eenvoudige plechtigheid bij te wonen - maar hij | |
| |
gaf zich niet bloot, - misschien had hij nog altijd het gevoel, iets te moeten verbergen.
- Maar de houding van Hermien is goed, viel ze zichzelf in de rede - eerlijk en waardig. Och, die van anderen ook, van ieder die, zonder van de doode te hebben gehouden, mee is gegaan uit beleefdheid tegenover den zoon. Ze geloofde wel, dat Leo het op prijs stelde. - Hij stond juist op, en het werd stil in de kamer. - Waarde vrienden, zei hij - op het kerkhof heb ik niet willen spreken - het is mijn overtuiging dat we een vrouw, een moeder, als zij gestorven is, zwijgend moeten uitleiden. Maar hier in deze kamer, waar zij vele jaren geleefd heeft, dank ik u voor uw komst. Van haar kinderen ben ik de eenig overgeblevene; vandaag meer dan ooit voel ik het groote voorrecht, een vrouw naast mij te hebben, die zoo liefdevol en sterk aan het hoofd staat van ons gezin.
Hier maakte hij een kleine pauze, en Johanna keek naar Hermien; die hield haar gezicht opgeheven, het was bleek, maar onbewogen.
- Ik dank de kinderen van moeders broers en zusters voor hun aanwezigheid, in 't bijzonder mijn neef Herman, die zich een lange reis getroost heeft om op dezen dag hier te kunnen zijn. En dan blijft mij niets anders over dan de hoop uit te spreken, dat wij allen de herinnering aan moeder in eere zullen houden.
| |
| |
Leo ging zitten, en Johanna zag nu enkele dames hun oogen afvegen. Dat heeft hij knap gedaan, dacht ze, en keek naar Bart, die haar met een heel licht hoofdknikje groette. Achter haar om praatte Leo met zijn neef Herman.
- Zal ik met u van plaats ruilen? vroeg ze Herman.
- O nee, zei hij, blijft u gerust zitten. Na enkele minuten was hun gesprek ook al weer uit. Ze had Herman plotseling graag zijn oordeel over Leo willen vragen, maar begreep dat ze dat niet doen kon. Ze zei tegen hem: Een vrouw als uw tante was niet gemakkelijk te beoordeelen voor een buitenstaander - ik ben waarschijnlijk wel eens onbillijk geweest.
- Ja, zei hij - misschien wel.
Een oogenblik voelde ze drift in zich stijgen; - toen dacht ze: als hij van haar gehouden heeft, dan wil hij toch ook geen slinks ingeleide critiek van een vreemde.
Ze stond op en liep naar Hermien; die maakte haar zin af en keek op.
- O, zei Johanna - ik wilde je niet storen.
- Je stoort niet.
Het leek wat te opzettelijk, staande te praten tegen iemand die zat, maar ze kon onmogelijk een van de dames aan Hermien's zijde wegjagen.
- De kamer is goed geworden, zoo - hij lijkt veel grooter.
| |
| |
- Och, zei de rechter buurvrouw, het was altijd een gezellige kamer, en tante troonde er zoo in.
- Jullie moet maar eens iets van haar meubeltjes komen uitzoeken, zei Hermien.
- Nou, je hebt zelf kinderen.
- Maar voorloopig zou toch alles op zolder blijven staan.
Johanna ging naar haar stoel terug.
Herman Geervliet vroeg haar: Bent u een vriendin van den huize?
Ze knikte. - Speciaal van Hermien.
Over zijn gezicht kwam een glimlach. - Zoo - hebt u haar als meisje gekend?
- Ja - u toch ook? Ze keek hem vol aan.
- Het meest uit de verhalen van Leo, zei hij, - en van tante, Leo's moeder. Ik mag dat wel, het leven zoo als 't ware uit de tweede hand leven.
- Dat meent u niet, zei ze.
Weer glimlachte hij en zijn alledaagsche gezicht kreeg een bijzonderen glans. - Waarom twijfelt u daaraan?
Ze wist geen antwoord - zag dat Leo zich naar haar toeboog. - Hermien is een schat, zei ze vlug. De beide mannen negeerden die uiting.
- Hoe is 't, vroeg Leo - heeft je man zijn eersten vrijen dag?
- Ja - maar hij moet vanavond de stad uit, zijn nieuwen werkgever opzoeken.
| |
| |
- Mooi - daar zit tenminste spanning in.
- Jij hebt anders niet veel fiducie in dat nieuwe werk?
- Bewaar me - dat zou beteekenen dat ik geen fiducie in Bart had.
Ze trok haar wenkbrauwen op. - Ook dat zou mogelijk zijn, - en was op zichzelf nog geen ramp.
Leo citeerde: ‘Das Madchen hat eine scharfe Zunge’.
In alle hoeken van de kamer werd de stemming lichter. Johanna hoorde Bart zeggen: Ik houd wel van die vernieuwingen, het leven wordt er langer door, - en ze dacht: wat is hij jong in zijn optimisme. De man die naar hem luisterde had een mager en scherp gezicht, hij zag er niet uit of hij van vernieuwingen hield, eerder of hij hardnekkig verder zocht op het oude spoor. - Tegen dien man zou ik iets anders gezegd hebben, dacht ze, niet wat ik zelf voelde, maar wat ik meende dat hij voelen zou. Bart praat, en het is hem onverschillig of hij begrepen wordt. En een vrouw is er allereerst op uit, begrepen te worden, daarnaar richt ze haar woorden in. - Maar, zei ze zichzelf, het wordt dus alles schijn, als de vrouw geen eigen meening heeft. Goed, ze neemt de meening aan van den man, die haar voldoende imponeert. - Onwillekeurig schamplachte ze even. Herman Geervliet keek haar aan. - En? vroeg hij.
| |
| |
Ze aarzelde, terug schrikkend voor de woorden: psychologie van de vrouw.
- Ik ving een paar woorden van mijn man op, zei ze, en dacht hoeveel eerlijker mannen zijn dan vrouwen.
- En was het resultaat van uw denken, dat u de mannen daarom uitlacht?
- Nee - en toch valt het moeilijk, hen er zonder meer om te bewonderen.
- Dat wordt dan ook niet van u gevraagd, zei hij.
Tegenover zich hoorde ze Leo's naam noemen, en ze luisterde scherp, haar hoofd wat gebogen. - Heel mooi - zoo eenvoudig - en ontroerend. - En die woorden aan zijn vrouw - voor haar wel iets om heel gelukkig mee te zijn.
Natuurlijk, dacht Johanna - dit wordt bewonderd - Leo heeft een diplomatiek talent. Toen ze opkeek, zag ze Hermien's blik op zich gevestigd, glimlachend, wijs en ontgoocheld.
Ze stelde Bart voor, naar huis te loopen; de dag was licht en niet guur, maar zonder koestering van zon. Nu wachtte ze op zijn eerste woorden.
- Vanavond weg, zei hij - morgenochtend meteen kunnen beginnen - ik mag dat wel. Als gemeente-ambtenaar wen je te veel aan je vrijen tijd.
- Altijd nog verontschuldigingen, dacht ze.
- Ik voel me bijna als een jongen, die op avontuur | |
| |
uitgaat, - morgen zal ik in een vreemde kamer wakker worden, en in de toekomst zullen we geen vaste woonplaats hebben.
Ze lachte even. - Het is mij goed, zei ze - als er maar genoeg werk is. Hij fronste zijn wenkbrauwen. - Waarom jij altijd met dien domper aankomt. - Weer dacht ze aan het gezicht van Hermien, en vond langzaam haar woorden.
- Zeg, zou Hermien nu gelukkiger worden, of zou Leo zich om zijn moeder, onbewust misschien, nog hebben ingetoomd?
- Je hebt meer belangstelling voor het leven van je vrienden, zei hij - dan voor ons eigen leven.
- O nee - maar het eigen leven is eerder een bron van oneenigheid tusschen ons.
- Oneenigheid, - zei hij verbaasd en afkeurend, wat kan je je toch soms geweldig overdreven uitdrukken.
Johanna zweeg. Hij is kinderlijk van zichzelf vervuld, dacht ze, - het heeft hem geen oogenblik getroffen dat ik Herman heb ontmoet. Natuurlijk beteekent het niets - maar dat kan hij niet weten. Hij heeft ook Leo's speechje aangehoord, en heeft waarschijnlijk niet geluisterd. Nee, ik bewonder hem niet om zijn eerlijkheid, het is zoo onbeheerscht en rauw. - Ze liepen een poos zwijgend voort.
- Hoe vond je Leo? vroeg ze toen.
- Leo? wat bedoel je?
| |
| |
- Zijn speech.
- Och - die paar woorden om te bedanken? hij haalde zijn schouders op. - Om niets van te zeggen.
- Hm - ik had het gevoel dat hij Hermien alle wapenen uit handen nam door die mooie tirade.
- En waartegen moest Hermien gewapend zijn, dacht je?
Ze antwoordde: Vandaag verkies je blijkbaar aan den kant van Leo te staan. Maar mag ik je even zeggen, dat jij hem gewoonlijk veel meer afvalt dan ik? Haar eigen toon hinderde haar plotseling, er kwam een gevoel van mislukking in haar, dat ze wist niet te kunnen verklaren. Ze zwegen.
Na een enkele minuut zei Bart: Kom, Joop - en stak zijn arm door den haren.
- Denk eraan, morgen ben ik weg.
Ze schamplachte even. - Dat ik zoo machteloos kwaad op je kan zijn - en jij begrijpt er niets van.
- Jij dan wel? vroeg hij. In ieder geval zie ik het aan je blikken. Daarboven, bij Hermien, schijn ik ook iets te hebben gezegd waarom je me plotseling hevig moest minachten.
- Minachten niet - maar Herman Geervliet was het met me eens, dat een man niet juist bewonderd hoeft te worden om zijn brute eerlijkheid.
- Zoo. Wie is ook maar weer Herman Geervliet?
- Dat is een man die indertijd veel indruk op me gemaakt heeft.
| |
| |
- O kind, kan je niet gewoon antwoorden? waarom moet ik nou weten wie er op jou indruk heeft gemaakt?
Ze antwoordde niet.
- Wacht - ik herinner het me - door het ongewone van zijn geboorte. En - heb je zwaar met hem geboomd?
Ze schudde haar hoofd. - Nauwelijks een paar woorden met hem gewisseld. Maar je vergist je, als je denkt -
Hij viel haar lachend in de rede - Natuurlijk, er waren andere oorzaken, veel diepere -
- En toch ben ik met jou getrouwd.
- En je volgt me, waarheen ik ook ga.
- Had je liever dat ik je alleen liet gaan? vroeg ze ernstig.
Hij gaf haar arm een drukje. - Welnee, meid; - vanavond ga ik alleen, maar dat is iets anders.
- Je verheugt je erop.
- Ja, ik gooi het ambtenaarsjuk van me af, en ik word een vrij mensch. Ik had het eerder moeten doen, je weet niet hoe het me beklemd heeft, in Indië al, het vooruitzicht van in Holland weer ambtenaar te moeten worden.
Ze zei: Ik hoop dat dit je niet zal tegenvallen.
Bart gaf daarop geen antwoord.
Johanna zat bij mevrouw Verschoor; de vroeg | |
| |
ontstoken lamp wierp een warmen lichtschijn op haar handen en gebogen hoofd. Ze breiden voor Greet, skisokjes en dikke wollen handschoenen. - Het meisje was naar boven geloopen om te gaan rusten.
- Hoe vind je dat ze eruit ziet? vroeg de moeder - en praatte meteen door: de dokter was erg tevreden, hij zei: als ze zoo voortgaat, zal ze tegen den zomer zoo goed als genezen zijn. De professor was iets voorzichtiger in zijn uitlatingen. - Den zomer? nou, het voorjaar daarop, misschien - maar zeer zeker geen hopeloos geval, - een jong lichaam, met veel weerstand, en den wensch om beter te worden. Mevrouw Verschoor wachtte even - Johanna keek niet op. - Maar ik weet het niet - ik vind het kind zoo broos - ik moet altijd aan de teere plantjes denken, die ik heb gehad, en die ik heb zien doodgaan, de een na de ander, varens, cyclamens.
De vrouwen tutoyeerden elkaar op Johanna's voorstel. Sinds Bart weg was, had ze het gevoel, dat ze met de wereld op beteren voet moest komen - of misschien had het ook niets te maken met zijn vertrek, zei ze zichzelf - maar de wereld leek haar vijandiger dan vroeger ooit. En wat zou het haar helpen of ze Greet en haar moeder negeerde? - Een oogenblik dacht ze aan Cor's verontwaardiging over de rust en de openlijkheid waarmee mevrouw Verschoor den dood in haar gesprekken voerde.
| |
| |
Je eenig overgebleven kind te vergelijken met een kamerplantje, waaraan je een bleeken morgen plotseling ziet dat het zich onherroepelijk dood kwijnt. - Och, misschien was het een verweermiddel van deze vrouw, zich het ergste voor te stellen, zich vertrouwd te maken met den dood.
Johanna zei: Ik vond Greet een beetje opgewonden - misschien door haar spel. Hoe is het mogelijk dat ze zoo spelen kan, dat kost toch zooveel zelfbeheersching en concentratie. Als ze die kracht aanwendt om beter te worden, dan geloof ik ook, dat het haar zal lukken.
Jeanne Verschoor keek peinzend naar haar bewegende handen. - Het kind wordt een ander, als ze speelt. Laatst heeft ze me gezegd: Mocht ik vóór u sterven, dan moet u bedenken, dat ik alles beleefd heb - al was het uitsluitend door de sonaten van Beethoven. En toen was ze toch zelf zoo ontroerd, dat er tranen in haar oogen stonden. - Tja, jij hoort het meest de woorden van Cor, maar ik geloof niet dat Greet zelf zoo'n groot verlangen heeft naar beterschap. Gisteren hebben ze gekibbeld - is daarvan iets tot je doorgedrongen?
Johanna schudde haar hoofd.
- O. Cor zei: Ik wil niet hebben dat je naar Bazel vliegt - als het blijkt dat je er niet tegen kunt, dan is het te laat. - En die toon verdraagt Greet niet. Ze antwoordde: Laat dat maar aan mij over -
| |
| |
of liever: aan moeder. Het is aardig dat ze altijd naar mij terug kruipt, als ze Cor te eigenmachtig vindt. Maar ik bemoeide me er niet mee - je zoon kan me heel slecht verdragen, dus -
- Hij is nog een beetje jong voor al deze situaties, zei Johanna verontschuldigend.
- Natuurlijk - maar dat mag je hem niet zeggen. Enfin - ze gingen erop door - Cor kan dan moeilijk van zoo'n onderwerp afstappen, en Greet geeft geen kamp. - Ze glimlachte een beetje pijnlijk. - Ik heb soms wat met ze uit te staan!
- Ja, zei Johanna. Het verwonderde haar dat Cor zoo standvastig bleef bij zijn dagelijksch bezoek aan dit huis, en het drong opnieuw tot haar door, hoeveel hij van Greet moest houden. - In ieder geval, zei ze - weet je dat je dochter wordt bemind.
Tot haar verbazing antwoordde de moeder: Och, daar ben ik niet zoo zeker van, hij is door haar gefascineerd, hij voelt haar vrouwelijke overmacht - maar of hij haar lief heeft - -
Johanna voelde zich beschaamd - ze wilde het gesprek wenden, maar wist niet hoe.
- Als hij haar lief had, ging de ander voort - Maar ik weet niet of jongens van dien leeftijd kunnen liefhebben. Ze vereeren een oudere vrouw, worden door haar gegrepen - of ze voelen een vage verteedering voor een meisje, jonger dan zijzelf. Het eerste gevoel zien ze voor de groote liefde aan - en | |
| |
aan het tweede gaan ze gewoonlijk heel eigenwijs voorbij - tot hun schade - want ik geloof dat de verteedering een zuivere bron is van liefde.
- Het is mogelijk, zei Johanna. Ze kon het zich niet ontveinzen, dat haar waardeering voor beide vrouwen, Greet en Jeanne, dien middag aanmerkelijk steeg. Ze breide voort, haar hoofd nog wat dieper gebogen.
- Ik zou voor Greet een anderen man wenschen, zei Jeanne, een veel ouderen - niet dat altijd aanstormend geweld van Cor. Als ik denk hoe een man als Leo de Rijp haar tegemoet komt, zoo volmaakt rustig, en zonder gedachte aan zichzelf - dat is een weldaad voor het kind. Door de muziek is haar geest vroeg gerijpt, maar in Leo ziet ze haar meerdere. Zooals in mij ook, maar dat geeft ze minder gemakkelijk toe - tusschen ons is de concurrentie van vrouwen.
- Je bedoelt toch Leo den vader? vroeg Johanna.
- Natuurlijk. Den zoon heb ik gevraagd weg te blijven, het raadselachtige van dien jongen bevalt me niet, hij heeft zooiets duisters in zijn oogen.
Johanna luisterde zwijgend.
- Die heele stroom van jonge menschen kwam achter Cor aan, Stans en Leni en Charles - ze hebben me eerst overrompeld, maar met hulp van Leo krijg ik het heft weer in handen.
- Gelukkig, mompelde de ander.
| |
| |
Mevrouw Verschoor trok haar wenkbrauwen op. - Ik vraag er niet naar, of het gelukkig is, - het is voor mij de eenige mogelijkheid, zoolang Greet bij mij in huis woont, moet ze me gehoorzamen. Weet je dat we van plan zijn, ons samen in Zwitserland te vestigen?
- Nee?
- Het kind gaat eerst een half jaar in een sanatorium - daarna kom ik over, en zoeken we een huis, - zoo mogelijk in de buurt van Zürich, dan kan ze in de stad pianolessen nemen, en wellicht ook geven.
- Ik wist het niet, zei Johanna, - je hebt me een poosje geleden verteld dat Greet over trouwen praatte. Ze had het gevoel dat ze langzamerhand in een onbekende wereld was gekomen.
- Dat doet ze ook, maar Cor zal moeten afstudeeren, en - ne - voor dien tijd is er, hoop ik, een ander om haar gekomen.
Johanna glimlachte flauwtjes. - Je bent wel heel oprecht tegen de moeder van Cor.
- Ja. - Ze keken elkaar aan - in beider oogen was een vaste blik.
- Geloof jij niet dat het beter is, als ze elkaar verliezen? Liever zou ik willen dat Greet stierf, dan dat ze met Cor trouwde.
Johanna schrok. - Wat heb je op hem tegen? vroeg ze - en had een gevoel alsof ze gewurgd | |
| |
werd. Onwillekeurig bracht ze haar hand naar haar keel, en slikte eenige malen.
- Niets, zei Jeanne scherp, - maar het mag niet, dat de eene mensch den ander zoo overheerscht. Wij menschen moeten gelijkwaardig zijn, en anders moeten we ons niet met elkaar bemoeien. Niets vind ik zoo afstootend op deze wereld als het verbond van twee ongelijkwaardigen - in een huwelijk - of in vriendschap. Je ziet vrouwen samenwonen, en hun verhouding geeft je rillingen van afschuw - en denk eens aan de vele huwelijken, waar een van de beide partijen overheerscht - gewoonlijk de domste. Jij bent in Indië geweest, je zult daar ook het een en ander gezien hebben.
- Ja, zei Johanna stil.
- Geloof me - ik heb niets tegen Cor, maar ik zie mijn eigen dochter niet graag als vampyr.
Ze zwegen. In het gewoonlijk zoo strakke gezicht van mevrouw Verschoor bleef een ontroering kenbaar.
Na een poosje vroeg Johanna: Jouw huwelijk is zeker moeilijk geweest?
De ander dacht een oogenblik na. - Herinner je je mijn man?
- Ja zeker.
- We zijn zoo overmoedig begonnen - misschien doordat we elkaar plotseling lief kregen. In één dag was het beslist - alles ging zoo eenvoudig | |
| |
en natuurlijk. Toen dachten we dat we uitverkoren menschen waren, voor wie nooit moeilijkheden zouden komen. Wim verkondigde in onze eerste jaren: Over 't algemeen wordt het huwelijk als levensopgaaf geweldig overschat - het moet zooiets zijn als een afval-product. En ik was het met hem eens, hij had zijn werk, en mijn grootste taak was de opvoeding van de kinderen. - Het is langen tijd goed gegaan - maar hij ging zich hoe langer hoe minder met me bemoeien - en ik begon me eenzaam te voelen. Als ik daar eens over klaagde, zei hij: denk aan het heuveltje. - Je moet weten dat we elkaar buiten hadden leeren kennen, bij vrienden. Hij en ik maakten toen een groote wandeling samen; - we waren het niet van plan geweest, maar we bleven den heelen dag weg. We aten ergens in een dorpsherberg, en we liepen maar, en waren gelukkig. In 't heetst van den dag hebben we liggen slapen in een bosch, een heuveltje tusschen ons in. We hadden ons ieder wat teruggetrokken, in een behoefte, blijkbaar, om alleen te zijn; pas toen we wakker waren geworden, wisten we van elkaar, dat we hadden geslapen. Later zei Wim: dat was het mooiste uur van den dag - en daarmee griefde hij me ontzettend, - want het mooiste was het terugzien van elkaar. Dat vergeet ik nooit - zooals we toen tegenover elkander stonden. In zijn rechterwang was een fijn heitakje afgedrukt, ik zei | |
| |
hem dat en vroeg: Heb ik ook zoo'n duidelijke droom op mijn gezicht? - Ja, antwoordde hij - in je oogen. En toen hadden we elkaar lief. - Maar als ik later over eenzaamheid klaagde, en hij zei: denk aan het heuveltje, dan voelde ik me onbegrepen, en ellendig. En toen is die andere vrouw in zijn leven gekomen.
Ze zwegen een poos.
Toen er gebeld werd, stond Jeanne haastig op. - Dat zal Leo zijn. De gewone klank was teruggekeerd in haar stem.
Johanna wierp een blik op de klok. - Onder kantoortijd?
- Nou, hij is toch zijn eigen baas.
Ze betrapte er zich op, scherp te luisteren, maar ze onderscheidde hun stemmen niet in de gang. Ze willen Greet niet storen, dacht ze. Maar tot haar verwondering kwam Greet, in een kimono, met hen mee naar binnen.
Leo keek verrast. - Joop? zei hij vragend.
Ze knikte even, zag dat Greet laag ondergoed droeg, een fijn wollen hemd, dat de longtoppen onbedekt liet. Het meisje scheen haar gedachten te raden, ze zei: Nu ik weet dat u het heusch bent, oom Lé, ga ik me in de kleêren steken - en liep op kleppende muiltjes de kamer uit.
Leo ging aan de tafel zitten en stak zijn hoofd wat vooruit onder de lamp.
| |
| |
- Als je het goed vindt, wilde ik vliegen; zei hij.
Mevrouw Verschoor keek hem vluchtig aan en glimlachte. - Ik laat het aan jou over.
Hij haalde zijn portefeuille te voorschijn, en haalde er twee plaatsbewijzen uit. - Kijk, zal het kind niet blij zijn? Amsterdam-Bazel - maar ik neem een particulieren auto naar Schiphol, en dan ga jij mee; ik kan je zeggen: tegen dat kleine eindje zie ik het meest op.
Jeanne fronste haar wenkbrauwen. - Zou je het dan wel doen? het geeft weer extra kosten ook.
- O, zei hij lachend, daar zou ik nu mijn laatsten cent voor geven - als er ooit sprake kon zijn van een laatsten cent in deze kapitalistische wereld.
Johanna voelde dat ze bloosde. Waarom zit ik hier, dacht ze, en hoor dit aan? tegenover dezen man heeft Jeanne al haar wijsheid verloren. Ze legde haar breiwerk neer en stond op. - Ik moet naar huis.
Leo pakte haar arm. - Wacht nog een oogenblik, totdat Greet terug is - je moet haar stralende gezichtje zien.
- Heeft ze reden tot stralen?
- Ja, waarom niet? ze krijgt vleugels.
Zijn luchtige toon ergerde haar en ze trok met haar schouders. - Jeanne, ik zal die sokjes wel thuis afmaken. - Cor kan ze brengen, - tenzij - Ze aarzelde, dacht: waarom in godsnaam trekt Cor zich niet terug?
| |
| |
- Je werkt dus toch mee, zei Leo beminnelijk - dat is goed - en niet 200 deftig praten van ‘tenzij’.
- Cor komt iederen avond, zei Jeanne strak. Zoolang het nog duurt - je wilt hem toch niet tegenhouden?
Greet kwam weer binnen; ze droeg een zwart fluweelen japon, die hoog gesloten was aan den hals, en vrij lang van rok. Voor het eerst zag Johanna epn jonge vrouw in haar, hoewel dan een heel tengere en bleeke vrouw.
- Zoo, ben ik netjes?
Leo had de reisbiljetten op tafel gelegd.
- Prachtig, zei hij - een koningskind - en ik heb een adelaar voor je besproken.
- Oompje!
Het leek Johanna een tooneelstuk - Greet sloeg haar armen om Leo's hals.
- Is het heusch waar? u houdt het arme koningskind toch niet voor den gek? Waarom zegt u niet een phoenix, zooals in de sprookjes?
Hij had haar polsen beetgepakt, en keek naar haar omhoog. - Omdat het geen sprookje is. ‘Der Traum ward Wahrheit, den du gehegt’.
Ze legde haar hoofd op zijn schouder en fluisterde: U bent een toovenaar.
Johanna zuchtte luid; ze voelde lust zonder een groet de kamer uit te loopen. Maar ze beheerschte zich en vroeg: Wanneer gaan jullie?
| |
| |
- Aanstaanden Woensdag, zei Leo.
- Dus nog vijf dagen. - Nou, het beste. - Ze voelde dat Jeanne haar volgde.
- Joop, riep Leo haar na, of je eens gauw bij Hermien komt - Herman is er ook nog.
Ze keerde zich om - Greet stond nu naast zijn stoel. - Hermien wist toch niet dat je me hier zoudt treffen.
- Nee - ik moest de boodschap aan Cor geven.
Het hinderde haar dat hij Cor's naam uitsprak.
- Dag tante Joop, zei Greet.
Plotseling had ze medelijden met het meisje; - ze deed een stap naar haar toe, vatte dat smalle hoofd in haar beide handen. - Kind - en stokte al bij het eerste woord. Een vloed van gevoelens dreef door haar heen. Toen zei ze: Heb het goed, - en liet haar handen zinken.
Greet glimlachte weifelend. - Ja, tante.
Jeanne stond bij den kapstok in de gang. - De dingen moeten hun loop hebben, zei ze.
Johanna antwoordde niet.
Het regende veel, die dagen. Bart schreef: Ik heb me een jas van zeildoek aangeschaft, nu kan ik overal tegen. Hier buiten is het nog lang geen winter; het werk ondervindt geen vertraging, we bouwen er lustig op los, - en iederen nacht ontwerp ik een huis voor ons, hoog van voren en laag | |
| |
van achteren moet het zijn, een trotsche voorgevel, en een staart, die bijna in den grond kruipt, model: boerderij, of ook: kerk. Vóór het altaar, lees: de woonkamer - en achteraan het varkenskot.
Johanna voelde dat hij gelukkig was, en kon er niet toe komen hem alles te schrijven wat er in haar omging. Ze was bij Hermien geweest, en Herman bracht haar door het park terug naar huis. Ze vroeg hem: Begrijpt u iets van de moderne jeugd? en hij antwoordde: Is de jeugd tegenwoordig anders dan vroeger?
Ze zei: In aanleg niet, maar ze krijgt meer kans tot verwilderen. En toen lieten haar gedachten dat onderwerp alweer los, en wilde ze hem liever over het huwelijk spreken, naar aanleiding van Jeanne's woorden. Ze wist niet hoe te beginnen. - Hij vroeg plotseling: Waarover praat u het liefst - over uzelf, over anderen, of over levensproblemen?
Ze zei: Over mijn eigen levensproblemen - ik denk niet dat er voor mij andere zijn.
- Juist. Hoe maakt uw man het?
- Goed.
- En uw kinderen?
Het kostte haar moeite hem te antwoorden. - Mijn zoon heeft een tentamen gedaan, gisteren. Volgens hem was de professor maar matig tevreden, en hij heeft toch zoo hard gewerkt.
- Maar hij is dus niet teruggestuurd?
| |
| |
- Nee, dat niet.
Hij zei: Uw jongen zal er wel komen - ik heb hem laatst een oogenblik gezien. Je kunt het soms zelf niet beoordeelen, of je hard gewerkt hebt - er zijn omstandigheden -
Ze vroeg: Weet u iets van de kwestie van dat meisje en uw neef?
- Ja, zei hij rustig, Leo trekt zulke dingen aan zich - een jong meisje beter maken door zijn glimlach - of haar eraan laten sterven - maar in dat geval was de dood beter.
- Is het enkel ijdelheid?
- Dat geloof ik wel - het klinkt vrij onschuldig, maar
Ze had even geschamplacht. - Ik begrijp Cor niet - hij is meegegaan tot Schiphol, en daar heeft hij Greet dus verder toevertrouwd aan de zorgen van Leo. -
- Hij had zijn tentamen.
- Nou ja -
- Waarschijnlijk dien dag aangevraagd, om niet verder mee te kunnen.
Ze hadden doorgepraat over Cor. Op 't laatst zei Herman: Ik dacht het wel, dat u het liefst over uw kinderen sprak. Ze antwoordde: Misschien weet ik niet wat u met levensproblemen bedoelt.
Buiten het park gekomen werden ze door een stortbui overvallen. Hij hield een voorbij rijdende | |
| |
taxi aan, stapte met haar mee in. Wat helpt al dat praten? dacht ze - heeft ooit het woord van een ander ons inzicht verhelderd? Ze vroeg het hem. - O jawel, zei hij, tenminste onder mannen. Vrouwen doen soms alsof ze naar alle kanten rondspieden om raad, maar ze houden oogen en ooren ervoor dicht.
Ze glimlachte moeilijk. - In een oogenblik waren ze voor haar huis, en ze vroeg hem of hij mee naar binnen ging. Hij bedankte. - Mag ik blijven zitten? u hebt een sleutel?
In de huiskamer vond ze Cor. Hij zat met een bordje voor zich waarop een kale boterham lag. Ze boog zich over hem heen, kuste zijn haar. - Is er niets beters? - Hij sprak niet, en ze had hetzelfde benauwde gevoel in haar keel, als enkele dagen tevoren bij Jeanne. - Heb je honger? laat ik - Hij schudde kort zijn hoofd. - Er is een briefje van oom Leo - ik haat dien man.
- Wat? stamelde ze.
- Waarom moest hij dit schrijven - het is schaamteloos, - dat hij dat niet voelt. Mevrouw verdedigde hem ook nog - hij mocht het niet verzwijgen - stel u voor: mocht niet -
- Maar jongen -
- Greet heeft bij aankomst in Bazel een bloedspuwing gehad, - ze is er voorloopig in een ziekenhuis opgenomen. - De waanzin om te willen vliegen!
| |
| |
- Och, zei Johanna. Ze voelde zich opgelucht, en bespotte zichzelf meteen. Wat had ik gedacht? dat Leo aan Jeanne zou schrijven: ik heb je dochter tot vrouw gemaakt? Ze trok haar mantel uit.
- Ja, wat wil je, Cor? hij had alle verantwoordelijkheid, en op zoo'n oogenblik werd hem dat natuurlijk zwaar.
De jongen beet op zijn lippen. - Wat ik wilde? dat hij even charmant zou liegen, als hij altijd geglimlacht heeft. Kon hij niet schrijven: Greet was moe van de reis, ik vond het beter dat ze een paar dagen bleef rusten in een ziekenhuis hier? - Neen - een vrij ernstige bloedspuwing - ik wou dat ze hem in zijn gezicht gespuugd had! - De jongen boog zijn hoofd in zijn armen en huilde snikkend.
Johanna stond naast hem en wist niet wat te doen. - Cor! - het was haar alsof ze hem niet dorst aanraken. Dit was anders dan wanneer hij als kleine jongen zich had bezeerd, en in haar armen vloog. - Cor, - wat wil je doen? Maar toen hoorde ze in zijn snikken de te groote hevigheid van een kind, en ze nam zijn hoofd tegen zich aan, en trachtte hem te troosten met lieve, sussende woorden. Hij was nog altijd haar kind. Terwijl ze zijn haar streelde, dacht ze aan de beide meisjes, - die zouden toch zeker slapen? en aan Bart, die maar huizen bouwde. - Eindelijk vroeg ze: Gaat mevrouw naar Greet toe?
| |
| |
Hij maakte zich los uit haar omarming. - Ik weet niet - ik geloof dat ze nader bericht afwacht.
- En jij?
- Ik? - Plotseling begon hij de boterham te snijden, die voor hem stond.
- Het kost zooveel geld, hè? en zoolang hij er is -
- Dus oom Leo is nog niet terug.
Ze praatten nu weer gewoon, als volwassen menschen, en het kwam Johanna voor dat Cor meer verontwaardigd dan bedroefd was. De gedachte ging door haar heen: Zou Greet sterven? - het is misschien de beste oplossing.
Ze ging op haar gewone plaats aan tafel zitten, had het gevoel dat een kind wel heeft, als het onverwachts in den laten avond die vertrouwde kamer ziet, maar alle dingen zijn anders geworden. Er is een diepe, suizende stilte, de stoelen staan nutteloos en vreemd verloren te wachten - de lamp brandt nog maar altijd en het licht is ongewoon helder. - Dooft de lamp nooit vanzelf? - en wat hebben vader en moeder gedaan, die uren dat het kind sliep? - Het was Johanna wonderlijk te moede. Ze zei: We moeten naar bed gaan, Cor,. morgen kunnen we verder zien.
- Ja. Hij schoof het leege bordje van zich af. - Mijn maandgeld is bijna op, weet u - ik moest maar niet gaan - wat kan ik er doen? Laat oom Leo nou dien boel maar verder opknappen - en | |
| |
haar moeder - die drie hebben elkaar het hoofd op hol gebracht. Hij lachte. - Mevrouw Verschoor was niet verslagen - o nee - mijnheer de Rijp is bij haar dochter - misschien zal ze sterven in zijn armen - ‘den seligen Tot sich schlürfen’ - altijd praat die vrouw over sterven - laat ze zelf dood gaan, als het haar zoo plezierig lijkt.
- Cor!
Hij schokte met zijn schouders. - Nou ja. - Dus naar bed gaan, hè? morgen om negen uur strafrecht - waarom zou ik een college missen? ‘Oom Lé’ is al bijna 26 jaar geleden gepromoveerd, en in zoo'n moeilijk vak - ik zal hem nooit evenaren. - Overigens maakt hij het zich verdomd gemakkelijk met die vrouwen - hij heeft geld, en alles wat hij doet wordt toegejuicht. Greet mag vliegen - heb je haar stralende gezichtje wel gezien? - ze krijgt vleugeltjes - jawel - het leven wordt een operette.
Johanna liet hem stil uitrazen. Toen hij even zweeg, zei ze: Nacht Cor - en legde een hand op zijn schouder.
Hij wendde zijn gezicht naar haar toe. - Moeder - nu praat ik nooit meer over Greet, - na vanavond.
Ze ving zijn blik op. - Doe liever niet dergelijke geloften - morgen vind je dat kinderachtig.
- Het is mogelijk, - mompelde hij.
|
|