| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
Het was herfst geworden. Nog hadden de boomen niet al hun bladeren verloren, en bloeiden er rozen, maar in de kleine tuinen zag Johanna veel verwoesting door aanhoudenden regen en gebrek aan zon. Hier heb ik in Indië naar verlangd, dacht ze, - naar de ongestadige wolkenluchten, en het hooge, koele Octoberblauw. En niet alleen in Indië. In haar herinnering waren de Hollandsche zomers kort, aarzelend begonnen, en dan plotseling al over hun hoogtepunt heen - maar deze zomer was haar lang gevallen. - De kinderen hadden hun leven ingericht op de vacantie, de meisjes althans - Cor niet geheel. Bart, die tegen i November ontslag kreeg bij de gemeente, had geen recht op vrije dagen. Het gezin was dus in de stad gebleven.
- Je hebt wel erg vlug geoordeeld, zei Johanna hem eens - toen je twee maanden in deze betrekking was, heb je het plan gemaakt om weg te gaan; kende je toen alle fouten in de administratie, de leiding, den opzet?
- Die kende ik al toen ik er twee weken in was, antwoordde Bart - en ik verknoei hiermee een half jaar - is dat niet lang genoeg?
| |
| |
- Je zult er wel iets hebben geleerd, zei ze, en had zichzelf niet lief om die opmerking, en voelde meteen dat er in haar leven een spanning was gekomen, die ze zeer zeker in Indië niet had vermoed.
Nu rotten de hooge, holle stengels van de zonnebloemen tegen de zwart geregende schutting van de tuinen; de groen-blijvende heesters glommen van vocht, en de wind gierde om dunne, weinig solide radio-masten.
Als Johanna aan den zomer terugdacht, dan zag ze veel herhalingen van die eerste fuif na Cor's examen. Charles Dupuy was korten tijd met zijn ouders in den auto weggeweest, maar Cor had voor een eigen rijbewijs gezorgd, en huurde enkele malen een auto zonder chauffeur. Dan werd Greet gehaald. - Leo en Stans waren gewoonlijk ook van de partij, en op de medewerking van Toos werd altijd gerekend. Johanna ging meermalen naar mevrouw Verschoor toe, toonde haar goeden wil Greet's moeder te helpen tegen haar eigen zoon, maar zag heimelijk in Greet de grootste drijfveer tot al deze pretjes. En hoewel Greet er slecht bleef uitzien, leek haar algemeene toestand wat gunstiger: ze hoestte minder, had bijna geen verhooging, en speelde zelfs weer piano. Om de bezorgde moeders lachte ze wat. - Ik mag toch wel buiten komen, zei ze - heusch, het doet me goed. Op het strand neem ik zonnebaden, en in het bosch adem ik de dennelucht;
| |
| |
- Cor rijdt zoo voorzichtig - en de aanblik van Toos maakt me gezond.
Er viel niet veel tegen in te brengen. Wel ging het door Johanna heen: waarom moet dit alles van mijn kinderen komen voor jou, maar ze uitte het niet.
Eens zei ze zichzelf: je houdt niet van Greet, en je houdt nog minder van haar moeder - en ze was bijna blij om dit duidelijke besef. Maar kort daarna kwam het haar toch voor, dat ze haar eerlijkheid had overdreven: Greet had ongetwijfeld iets liefs en ontroerends. Leo de Rijp noemde haar een heel fijn en geestig schepseltje - Bart antwoordde: Och kom, het kind heeft niets dan haar zwakheid - en dienzelfden avond had hij tegen Cor gezegd: Jij imiteert dat boek - hoe heet het ook? - die jonge dominee verloofde zich met een meisje dat sterven ging, om haar een droom te geven van geluk, zooals ze dat noemen - heel romantisch - en ondertusschen was hij verliefd op een andere vrouw, één met een gelen sluier - het rechte heb ik daar, geloof ik, niet van begrepen.
Cor haalde zijn schouders op. ‘Der Tor’ van Kellermann, bedoelt u. Nonsens, onze tijd is niet zoo romantisch.
- Dat dacht je maar. Nee, jongen, het groote verschil zie ik hierin, dat jij nog geen dominee of advocaat bent, die zijn eigen brood verdient - en dus heb je nog niets te beloven.
| |
| |
- Als u aanneemt, antwoordde Cor, dat de belofte van dien man fictief was, dan valt dat verschil daarmee weg - en ik geloof wel dat u dat deedt?
Zijn scherpe toon kwetste niet Bart, maar Johanna.
- Houd op, zei ze - het leven dat de literatuur imiteert - dat was al een stokpaardje van Oscar Wilde.
Niet alle feestelijk bedoelde dagen slaagden even goed als die eerste middag. Johanna zag soms de kinderen moe en geprikkeld thuiskomen, tweemaal kon het zelfs niet verborgen blijven, dat ze gekibbeld hadden met jongen Leo. Bij zorgvuldig onderzoek bleek het Johanna dat Leo het huren van den auto had betaald, en onderweg zich beklaagd had, dat hij niet geheel vrij was geweest in de keuze van deelnemers. Toen Johanna een dergelijk verhaal voor de tweede maal hoorde, vroeg ze verontwaardigd: Hoe kon je dat dan doen, Cor - dit is laatst ook al zoo geweest - geef je toch niet in handen van een jongen als Leo! - Tot haar eigen verwondering droegen haar woorden een heftig accent.
Cor antwoordde: Och, hij is overigens niet zoo ongeschikt - en eigenlijk mag Greet hem wel, maar -
- Wij hebben natuurlijk niet altijd geld, - had Leni gemompeld.
Ze zei: Als jullie geen geld hebt, moet je thuis blijven. - En dan bleven ze ook enkele dagen thuis | |
| |
en Cor werkte. Hij liet Leni boeken voor zich uit de Universiteits-bibliotheek halen, Toos bracht hem thee boven zonder te praten, en alleen in den avond ging hij een oogenblik naar Greet. - Zulke dagen hoopte Johanna dat hij het meisje zou vergeten. Wel vermoedde ze dat hij om haar zoo hard werkte, maar ze hield het voor mogelijk dat haar beeld zou vervagen door de intensiteit van zijn studie-belangstelling. Hij had die studie zelf gekozen, en wel zonder er nog een practisch doel mee te hebben. Haar grootvader was hoogleeraar in het strafrecht geweest, haar vader een bekend advocaat. Ze hoopte dat Cor een geleerde zou worden, de jongen had een helder verstand, maar hij moest zich niet haastig door zijn studie heenslaan door de belofte aan een meisje. Ze kende niet nauwkeurig de omstandigheden waaronder haar grootvader en vader hadden gestudeerd, maar vreesde wel dat deze tijd niet gunstig was voor de rustige vorming van een jong geleerde. En ze wenschte voor Cor hartstochtelijk alle goeds.
Op een avond in October liep ze naar het huis van Hermien. Er stonden sterren aan den hemel, en een geur van rottend loof en doordrenkte aarde woei langs de open flanken van de stad. - We zullen hier niet lang meer wonen, dacht ze. - Cor moet maar kamers zoeken als wij weg zijn. Ik hoop één ding: dat hij niet bij mevrouw Verschoor intrekt.
| |
| |
En toch was daar kans op. Laatst had hij al gezegd: ik zou graag meer van je piano-spel hooren, Greet, toen het meisje bij hen thuis eenige toetsen aansloeg. - Johanna glimlachte een beetje schamper. Misschien was het alles al besproken en bepaald. Toen hief ze haar hoofd op en dacht plotseling: wat is er tegen? - Ze zag de W van Cassiopeia, sterren die onbenoembare afstanden uit elkaar stonden, en voor haar oog een figuur vormden. Ja, wat was er tegen? Het ging alles buiten haar leven om - ze was niet tot oordeelen in staat. Ze voelde dat de aanblik van de sterren haar begrip verruimde. Cor was haar zoon - niet haar bezit - hij deed wat hij meende dat goed was. - Als ze dit maar altijd denken kon
Ze belde aan het huis van Hermien.
- O, ben jij het, zei Hermien - ik verwachtte Doortje. Ga binnen - Dies is er ook.
- Is er wat met Doortje? vroeg Johanna, en begroette haar schoonzuster.
Dina knikte. - Ze gaan scheiden, zei ze - maar de trage stem van Hermien kwam: Weet je van oma?
- Nee?
- O, ze is in bed - de dokter denkt dat het een heel lichte attaque is geweest - en nu moeten we maar afwachten. Ik ga naar boven - ik laat haar liever niet alleen.
| |
| |
Maar Dina bood aan wat bij de zieke te zitten en stond meteen op.
- Goed, zei Hermien - je moet natuurlijk niet met haar praten. - Aan Johanna vertelde ze het kleine voorval - herhaalde alle woorden van den dokter.
Het was Johanna alsof ze uitrustte. - Er gebeuren dus ook zulke dingen, zei ze zichzelf, dingen waarbij je weet te moeten afwachten en niet praten. Bijna verlangde ze, bij het bed van de oude vrouw te zitten, en het leven - of den dood - zoo rustig aan te kijken.
Hermien zweeg een poos. Toen zei ze: Doortje komt niet - misschien is Leo naar haar toegegaan. Ze glimlachte even. - Het is een kolfje naar zijn hand, zich in iets dergelijks te verdiepen. Johanna herinnerde zich dat hij Doortje, Hermien's zuster, altijd schertsend het hof had gemaakt.
- Waarom willen die menschen scheiden? vroeg ze.
Hermien antwoordde niet dadelijk; ze zat met haar handen in haar schoot, en keek als in een droom voor zich uit. - Hè? - ik weet het niet. Dezelfde dingen, die hen vroeger zoo geschikt maakten voor elkaar, gelden nu om de onhoudbaarheid van hun huwelijk aan te toonen. Iets nieuws is er niet, geloof ik. Alles gaat bij Doortje zoo opzettelijk; eerst wilde ze een man hebben. Stel je voor dat je daarom trouwt! - en nu - wil ze weer eens wat anders. Leo noemt | |
| |
dat menschen zonder lood in zich - en hij vindt het wel aardig - waarschijnlijk omdat ik te veel lood heb.
Het trof Johanna dat Hermien over zichzelf sprak. Na een kleine pauze vroeg ze: Dus je weet niet waar Leo is.
De ander schudde haar hoofd. - Hij gaat ook wel eens naar dat meisje toe - ik denk dat ze een beschermeling van hem moet worden.
- Wie - Greet?
- Ja. - Hij vindt het schandelijk dat ze in Holland blijft; - eigenlijk is hij een groote bemoeial - en hij wil haar redden voor de muziek - ze schijnt prachtig te spelen.
- Ik heb haar nooit gehoord, zei Johanna. - Kenden jullie Greet al, toen wij in Indië waren?
- Wel nee, - dit is het nieuwste vliegertje dat Leo oplaat.
Johanna verbaasde zich meer en meer, Hermien had critiek op Leo en uitte die! Ze zat rustig op haar stoel - in haar houding was niets ongewoons, de ziekte van de oude mevrouw de Rijp schokte haar niet, - ze liet een ander bij het bed zitten en waken - maar ze zag Leo zooals vreemden hem zagen! En de gedachte ging door Johanna heen: Wat wordt er van het huwelijk, als wij vrouwen van alle kanten gaan zien. - Maar, gaf ze zichzelf ten antwoord, we zijn getrouwd om kinderen te krijgen.
| |
| |
Ze wist dat Jaap en Doortje geen kinderen hadden.
- Jij houdt zeker van Greet? vroeg Hermien. Het lijkt mij een lief meisje; maar me dunkt, ze slaat haar klauwen wel erg vast in je - waarschijnlijk door haar ziekte.
- Ik ken haar nog niet zoo goed, zei Johanna. - Ze voelde zich onrustig, ze zou Hermien het zwijgen willen opleggen, en toch was ze nieuwsgierig naar haar volgende woorden. Ze trachtte weer zoo te voelen als toen ze omhoog had gekeken naar de sterren en zich had afgevraagd: wat is er tegen? Maar ze wist het nu plotseling: Greet sloeg haar klauwen vast in haar prooi.
- Zulke menschen, zei Hermien nadenkend, hebben de kracht der vertwijfeling in zich.
- Ja, zei Johanna hardop - en misschien maak ik me nog de meeste zorg om Toos, die is zoo jong. Een natuurlijk verweermiddel hebben ze beiden - Cor en zij.
Hermien knikte. - Maar Cor zal daar het meest tegen redeneeren, juist doordat hij ouder is; van Toos kan je nog een bruten stoot naar de vrijheid verwachten - ik bedoel
- Ik begrijp je wel, zei de ander. - Hoe staan jouw kinderen er tegenover?
- O, veel onverschilliger, ze spelen maar zoowat mee. Jonge Leo zei laatst, toen ze weer met dien auto uitgingen: Wij zijn figuranten.
| |
| |
- Heb je toen ook gevraagd, wie de hoofdrollen speelden?
- Neen, zei Hermien, - dat wist ik wel. Ze lachte even. - En Stans zal er wel wat omheen borduren, - ze praat tenminste nogal eens over dien Charles Dupuy - als enkele figurante kan ze zich ook niet schikken.
Johanna ging nog voort op dit onderwerp, vroeg naar de vriendschap tusschen Stans en Leni. Onderwijl kon ze de gedachte niet kwijt raken aan Greet, die klauwen had.
Na een poos zei Hermien: Ik zal eens naar moeder kijken, en Dies aflossen. Blijf jij nog een beetje?
- Ja, ik kom je dan straks nog wel groeten. - Een oogenblik zat ze alleen, en voelde den drang in zich naar praten. Vroeger zei haar vader wel: Ga voor den spiegel staan, en vertel het jezelf nog eens, - als ze telkens weer over hetzelfde begon. En ze had het geprobeerd - niet voor den spiegel, maar tegen den muur geleund, alsof een vreemde tegenover haar stond en luisterde. Maar lang kon ze het niet volhouden - het werd te eentonig en triest.
Haar schoonzuster kwam binnen. - Ze ligt heel stil, zei ze - en doet alsof ze slaapt, - maar één keer heeft ze gezegd: er hoeft niet aldoor iemand bij me te zijn.
Johanna knikte. - Vreest de dokter eigenlijk voor een herhaling?
| |
| |
- Ja, en dan ernstiger. Ik begrijp niet dat Leo uit is.
- Hij zal moeilijk den heelen dag kunnen thuisblijven; - ga nog wat zitten, Dies - hoe is 't bij jou?
- O, goed. Elly heeft een lichte verkoudheid - Max brengt haar dropjes en suikerwater - ze hoest ijverig om ieder volgend dropje. Het ergerde me een beetje, en toen ben ik weggeloopen.
Het is of alle menschen vanavond hun hart uitspreken, dacht Johanna. Ze vroeg: Wist je het niet van de oude mevrouw?
- Nee, zei Dina - wel van Jaap en Doortje. Ik had het van die twee nooit verwacht.
- Je wist waarschijnlijk niets van hun leven.
- Niet meer dan wat je aan den buitenkant ziet. Jaap was altijd stil, en Doortje praatte; - een enkelen keer mocht hij ook wat zeggen. Neen - op mij heeft het dien indruk nooit gemaakt - wel op Max - dus zelfs aan den buitenkant ziet ieder nog weer wat anders. Ze zweeg een oogenblik. - Ik denk wel eens: Waarom vragen we de menschen om ons heen niet eerlijk naar hun beeld van ons? - zou ons dat niet helpen?
Johanna dacht even na. - Als het eerlijk was, zei ze - zouden we het niet willen aannemen - en dus niet gelooven.
- Waarom niet aannemen? je bedoelt misschien: voor het geval dat het ongunstig is.
| |
| |
De ander glimlachte, - Ja, dat spreekt dunkt me vanzelf: eerlijk - dus ongunstig.
- Maar dat vind ik vreeselijk - hoe kom je daarbij?
Tot haar eigen verwondering was er iets van duivelsche vreugde in Johanna.
- Heb jij je dan nooit eerlijk afgevraagd, hoe je over je medemenschen denkt? vroeg ze - en zag dat Dina haar blik ontweek.
- Max zou ook zooiets kunnen zeggen, mompelde Dina - jullie zijn wreed voor anderen.
De deur ging open en Leo kwam binnen. - Zoo, dames, hoe gaat het? is Hermien boven? Weten jullie dat je min of meer plechtige gezichten hebt? mag ik het onderwerp van jullie gesprek raden? - de scheiding van Jaap en Doortje.
- Mis, zei Johanna, - maar haar schoonzuster keek verwonderd. - Ik weet niet of jij wel eerlijk bent.
Leo lachte triomfantelijk. - Eerlijkheid is niet de kracht van de vrouw, zei hij. Daarna praatten ze even over de zieke in huis. Onderwijl dacht Johanna: Zou hij bij Greet zijn geweest? Ze trachtte hem te zien door de oogen van een jong meisje, - hij was ongetwijfeld een knappe man - misschien verdrong hij alle anderen in Greet's hart. Natuurlijk zou het belachelijk zijn, als het kind zich illusies ging maken - en misschien pijnlijk voor Cor? -
| |
| |
Och, al die gedachten - ze moest liever niet denken.
Leo vroeg naar het werk van Bart, - de dagen bij de gemeente waren geteld; was Bart er blij om, en wat ging hij dan allereerst doen?
- Ik denk dat mijnheer Van Veen het wel weet, zei Johanna - ik weet het niet. Bart is heel vaag hierover, hij is bang dat deze verandering tegen mijn zin is.
Leo trok zijn wenkbrauwen op. - Als die verandering uitloopt op werkloosheid -
- Nou - nou, zei Dina, en Johanna zag haar blik haastig en verlegen naar zich toe gaan.
- Het woord ‘werkloosheid’, zei ze schamper, klinkt de menschen erger dan misdaad.
Leo sloeg zijn beenen over elkaar. - In zeker opzicht is het ook erger.
Kort afgebeten zei Johanna: Nee - hoorde een lachje van Leo. O, jullie vrouwen. Maar Bart begrijp ik niet, ging hij voort. - Ergernissen bij de gemeente, - natuurlijk, maar het maatschappelijk leven van een man bestaat uit ergernissen, of liever: uit het vechten daartegen.
Johanna liet hem praten; in haar hart gaf ze hem gelijk, maar, zei ze zichzelf, Bart deugt dan ook niet voor het maatschappelijk leven.
Na een poosje stond Dina op, en hij bood aan haar naar huis te brengen.
| |
| |
- Wel nee, zei ze haastig - blijf toch eens hier, - je weet niet wat er gebeurt.
Hij keek haar glimlachend aan. - Wat bedoel je, - ga jij ook scheiden?
- Ik dacht aan je moeder.
Een oogenblik bleef het stil. - Dat begreep ik wel, zei Leo toen - ik zal eens naar boven gaan - ik geloof dat ze heel goed is. Hij nam afscheid.
Zoodra hij de kamer uit was, barstte Dina los. - Ik vind het een onmogelijke man - zou hij geen hart hebben?
- Och, zei Johanna - hij is vol pose.
Na enkele minuten kwam Hermien binnen. - Zijn jullie er nog? oma blijft heel kalm - misschien is het gevaar wel voorbij. In haar stem klonk meer berusting dan blijdschap.
Dina ging. - Ik moet ook weg, zei Johanna, en bleef tegen de armleuning van een stoel aanhangen. Ze had niet het gevoel dat het eigen huis haar trok - en het was haar plotseling ingevallen, dat ze het moest zien te verkoopen.
- Zeg - e - begon ze - wij zullen binnenkort wel een zwervend bestaan gaan leiden - je weet de condities van Van Veen.
- Ja.
Leo voegde zich weer bij hen. - Vergeef me, zei hij tegen Johanna - maar de ernst van je schoonzuster maakt me tot een kwajongen.
| |
| |
Hermien negeerde zijn woorden. - En? vroeg ze.
- Ja - we moeten allereerst ons huis zien te verkoopen.
- Dat zal je niet glad zitten, zei Leo - in dezen tijd.
Johanna lachte even. - Bemoedigend ben je vanavond niet - ik hoop dat je tegenover jonge meisjes een andere houding aanneemt? - en schrok van haar eigen woorden.
- Jonge meisjes, zei hij luchtig, hebben gewoonlijk nog geen onroerende goederen te verkoopen.
- Je moet het in handen geven van een makelaar, zei Hermien - maar dat zal Bart wel weten.
- Dat denk ik ook. Ze richtte zich op. - Breng je me even naar huis? vroeg ze aan Leo.
- Je zult me verontschuldigen, antwoordde hij met een lichte buiging.
Bij de buitendeur zei Hermien: Houd je goed - en kom nog eens - ik praat met jou het liefste. Ze kusten elkaar.
Twee dagen later kwam Hermien's oudste zoon Johanna vertellen dat zijn grootmoeder gestorven was. Hij deed het in onduidelijke woorden, - blijkbaar waren zijn gedachten bij andere dingen.
- Heeft je moeder gevraagd of ik wilde komen?
- Nee tante, ze heeft niets gevraagd.
- Zoo - is er veel familie? Ze zag zijn blik afdwalen.
| |
| |
- Bedoelt u of wij veel familie hebben?
- Nee, dat weet ik wel - maar of er ooms en tantes zijn overgekomen. Ze had het gevoel alsof ze tegen een kleinen jongen sprak.
- Er is een neef van vader, die vroeger bij oma in huis heeft gewoond.
- Juist - die komt uit Leipzig.
- Dat kan wel. Tante, is Cor ook thuis?
Ze schudde haar hoofd. - Nee. - Cor zat opzijn kamertje te studeeren, maar ze had op dat oogenblik zoo het land aan Leo, dat ze hem niet met open middelen wilde bestrijden. Ze vroeg nog enkele bijzonderheden omtrent den dood van zijn grootmoeder en merkte dat de jongen er bijna niets van af wist. Na vijf minuten zei ze: Ga dan nu maar. Toen was het alsof de man in hem ontwaakte. Hij bleef stil zitten en keek haar met zijn raadselachtigen glimlach aan. - Weet u de laatste berichten van Greet?
- Nee, zei ze.
- O. Er is sprake van dat ze naar Zwitserland terug gaat - haar dokter heeft een consult gehad met een specialist - of dat moet nog plaats hebben, misschien.
- Maar de uitslag is jou al bekend?
Hij negeerde haar spot. - Ik begrijp niet dat ze ooit hier is gekomen - dat Hollandsche klimaat - Hij keek naar buiten - op dat oogenblik scheen | |
| |
de zon tusschen zware wolken door; boven het donzig wit van een stapelwolk was de hemel donker, groenachtig blauw. Johanna voelde een onbestemd verlangen in zich, en het ging door haar heen: zou dit zijn wat Toos noemt: droomen dat alles geweldig is? - en meteen voelde ze zich rijk, omdat ze een kind had als Toos.
Toen Leo weg was, liep ze toch even naar Cor.
- De oude mevrouw de Rijp is gestorven, zei ze - opnieuw een beroerte, en ditmaal hevig. Ze vertelde nog wat meer.
- Gaat u er heen? vroeg Cor.
Ze schudde haar hoofd. - Nu niet - straks komen de meisjes uit school.
- Mooi, zei hij - in den middag moest u nooit uit zijn.
- Maar jongen, - en je wilt op kamers wonen?
- Nou ja, dan is alles eenmaal anders.
En nu niet den naam van Greet noemen, dacht ze. - Ze ging weer in de huiskamer zitten en stopte kousen. Haar gedachten dwaalden rond. Na een korte poos wist ze heel goed, waarom ze niet nu naar Hermien was toegegaan: ze wilde zich ongestoord in herinneringen verdiepen. Ze keek op de klok: over een half uur ongeveer zouden Toos en Leni binnenkomen - dan was dit alles dus weer voorbij. Maar Herman Geervliet was in het land;
| |
| |
Bart noemde hem: haar liefde van één avond. Ze was met Bart verloofd, toen ze hem ontmoette - en ze had er ernstig over gedacht, haar verloving te verbreken. Hij wist dit niet - Bart, meende ze - Herman evenmin, natuurlijk. Als ze hem nu zag, zou ze dan nog begrijpen, waarom hij zoo'n indruk op haar had gemaakt? Ze wist dat ze toen gevoeld had: als ik met dezen man kon trouwen, zou ik nooit meer een ander begeeren. - Tegen Bart zei ze den volgenden morgen: Ik vind het iemand om hevig te bewonderen.
- Zoo, en weet je ook waarom?
- Ja, dat is nu eens werkelijk een mensch - hij is volwassen, en heeft niets kleins in zich.
- Je oordeelt wel gauw, had Bart gezegd. Hij bleef zoo nuchter, en heel gewoon vertrouwelijk met haar, zoo alsof ze al lang man en vrouw waren. Zocht hij opzettelijk zijn kracht daarin? - Ze zag Herman niet weer. Hermien, met Leo verloofd, vertelde haar in 't geheim dat deze neef het onwettige kind was van een zuster van mevrouw de Rijp; hij droeg den naam van zijn moeder, maar ging in Holland door voor den zoon van een vroeg gestorven broer. Hij studeerde toen in Leipzig.
- Heeft hij er verdriet van gehad? vroeg ze.
- Dat weet ik niet, zei Hermien, - maar zijn moeder schijnt heel ongelukkig te zijn geweest. - Hij werd nu een romantische held voor haar, en hij | |
| |
bleef ver weg; ze droomde ervan, hem alles te vergoeden wat hij geleden had. Maar hij had er niet naar uitgezien, alsof hij op die vergoeding wachtte - hij leek gezond, en zeer evenwichtig. Ze wist nog heel goed, hoe zijn glimlach was geweest, ze dacht nu: zonder de minste boosaardigheid. - Ze was erg benieuwd naar hem. Het kan nu natuurlijk geen kwaad meer, dacht ze - en ik heb mijn kinderen. - Toen herinnerde ze zich een wandeling in het park, niet zoo lang geleden; ook toen had ze haar kinderen, maar ze had gevoeld dat ze nog altijd naar het gelaat van den broeder zocht. - Weer keek ze op de klok - er waren nog maar enkele minuten voorbijgegaan.
Maar wat kon die man nog voor haar beteekenen? - immers niets - ze was door het leven bevredigd - volkomen. - Neen, ze wenschte het wel eens grooter en machtiger - maar dat zou nooit een andere mensch haar kunnen waar maken, dat moest zijzelf doen, terwijl ze hier zat in haar huiskamer, en kousen stopte.
Natuurlijk schoten haar krachten vaak tekort, - en een ander zou misschien eens kunnen helpen door een woord, of een glimlach. - Ze kende zijn glimlach nog heel goed.
Waarom zou ze nu niet dadelijk gaan? het kon zijn dat Hermien haar verwachtte. - Met jou praat ik het liefst, had ze gezegd. - Johanna stond op - en | |
| |
aarzelde weer. Neen, ze had Cor haar woord gegeven.
Toen de meisjes thuis kwamen, zat ze rustig aan de tafel.
- Hè moeder, zei Leni - waarom hebben wij toch geen radio? als je bij andere kinderen komt, na vieren, dan is er wat muziek, en gezelligheid.
- Tja, kindje, begon ze, en wilde zeggen: ik moet het dus waardeeren dat je thuis gekomen bent - maar brak haar woorden af.
- Een eigenlijke reden hebt u niet, ging Leni voort, het is meer luiheid van u.
- Ze zei: Ik wil dergelijke dingen niet van je hooren.
Het bleef een oogenblik stil; - Leni spiedde door de kamer. - Het was op school ook al zoo vervelend.
- Och kind, zei Toos, - jij verveelt je altijd.
Cor kwam de trap afstormen. - Laat Leni niet bij me boven komen, ik ben in een zeer labiel evenwicht - ik heb vannacht onheilspellende dingen gedroomd. - Geen thee, moeder, ‘de drankgewoonte moet bestreden worden’, zei onze leeraar in wiskunde. - O zusjes, wat hebben jullie het gemakkelijk, dat je nog op school bent! Jullie weet niet hoeveel initiatief er noodig is in het leven van een volwassene.
Toos keek hem met stralende oogen aan. - Plotseling liet hij zijn hoogdravenden toon los. -
| |
| |
Moeder, ik geloof eigenlijk, dat er aan die oude vrouw niet veel verloren is.
- Och, zei Johanna, dat weet ik niet - misschien is er toch een enkel mensch, die haar zal missen.
Ze vertelde aan Toos en Leni dat oma de Rijp gestorven was.
|
|