| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
Johanna was op weg naar het huis van haar broer. Zooals gewoonlijk wanneer ze liep, ging er haar van allerlei door de gedachten. Wat Cor nu zou doen? gisteren was hij door zijn candidaats-examen gekomen - dag en uur daarvan had hij voor hen verzwegen - ze begreep niet waarom. Ook vertelde hij niet of zijn examen goed was geweest, en ze had dat zoo graag gehoord. Bij hun terugkomst in Holland had ze zichzelf gezegd: Cor moet weer aan ons wennen, - maar nu ging ze gelooven dat hij zoo blijven zou: een jongen van weinig woorden - en of hij gelukkig was, moest ze maar opmaken uit den klank van zijn stem, en den blik van zijn oogen. Ze had hem gevraagd: Komt er geen fuif van, Cor? en hij trok even met zijn schouders. - Misschien - als het zoo uitvalt - zulke dingen moet je niet forceeren. Ze had Bart eens aangekeken - begreep die zijn zoon nog? - Nou goed, dacht ze - als het zoo valt.
Ze wist niet of ze Max zou thuistreffen, maar voelde een verlangen naar hem, zooals vaak in Indië ook. Toen wist ze dat hij onbereikbaar was - en nu? - hij had zijn werk - en Elly. In haar | |
| |
jeugd had ze zooveel van hem gehouden, dat ze niet zou hebben geloofd aan een splitsing van hun wegen - maar misschien was het een illusie van haar geweest dat ze ooit samen gingen, Max en ik, dacht ze, en voelde hem altijd nabij. Dat gevoel was echt en had geen antwoord noodig - alleen kon ze op den duur niet blijven spreken van hun ‘vriendschap’ - en langzamerhand ging dat toch pijn doen.
Ze kwam aan, vertelde van Cor: het was en bleef een kort verhaal, en ze was te eerlijk om er iets bij te maken. Max luisterde met een afwezigen blik, - hij stond op het punt, naar zijn bureau te loopen.
- En? vroeg hij - heeft Cor gereden?
- Nee, zei ze - hij is immers geen corps-lid.
- O nee? vroeg Dina.
Ze richtte zich tot Max. - Dat weet je toch - hij heeft er met jou over gepraat.
- Zoo, - ja - ik wist de uitslag nog niet.
- En wel zijn redenen? - maar ze verwachtte geen antwoord.
Dina stelde voor wat te gaan winkelen - Max nam afscheid met een handwuiven. Ze gingen de trappen af en kwamen buiten. - Zullen we loopen?
- Goed, zei Johanna.
Een paar minuten liepen ze zwijgend. Plotseling vroeg Dina: Hoe vind je Max tegenwoordig?
De ander keek haar even aan. - Bedoel je zijn gezondheid?
| |
| |
- Neen - zijn wezen - zijn houding.
Johanna probeerde na te denken. Het was haar of door Dina's vraag heel de eigen teleurstelling losbrak. - Och - hij lijkt weinig belangstelling te hebben in het leven, maar -
- Maar?
- De schijn kan bedriegen. - Ze liepen door haar oude buurt; hier was Max jong geweest met haar - het broertje, waarvan ze hield. Hier kende ze alle huizen, en de boomen, ginds aan den waterkant. Wat was er met Max gebeurd? had ze hem dan nooit gekend?
Met haar gelijkmatige vlakke stem zei Dina: Als je wist hoe weinig belangstelling hij heeft - zelfs in Elly - en hij houdt van het kind. - Kijk, in dat huis woonden jullie, hij zegt: het eerste huis waar ik me verveeld heb - en toen was hij toch nog zoo jong.
- Op school heeft hij zich verveeld, zei Johanna - thuis niet - daar was hij vrij - en hij maakte er gebruik van. - Maar terwijl ze sprak, voelde ze een blos in haar wangen; - het hinderde haar hevig dat Dina dit gesprek was begonnen, want hoe was Max zoo geworden? - immers door haar, de saaie Dina van der Star. - Ze hoorde een schamper kuchje van Dina.
- Jij kunt het niet gelooven, je hebt familietrots; - Max kan heel charmant zijn als hij wil -
| |
| |
en zijn karakter - ik ken hem beter dan iemand anders - hij is boven alle kleinheid verheven.
Vraag mij dan niet, dacht Johanna stug.
- Dat is het juist, ging Dina voort - je kunt niet met hem over koetjes en kalfjes praten - hij heeft een andere denkwereld dan wij gewone menschen - hij leest Rabelais en Milton, en Dante in het Italiaansch.
Johanna trok met haar schouders. - Waarover praat hij dan met Elly?
- Dat weet ik niet - ik denk dat hij wat naar haar gebabbel luistert, - en hij verzekert me zoo vaak dat het kind lief is.
- Ja, waarover beklaag je je dan? hij heeft dus wel belangstelling - altijd gehad.
- Ik beklaag me niet, zei Dina - ik wilde van jou hooren dat hij den indruk maakt een gelukkig mensch te zijn.
De ander dacht een oogenblik na. - Dien indruk heeft hij nooit gemaakt - daarvoor is hij niet kinderlijk genoeg. In zijn jeugd was het of hij het leven van vader en moeder meeleefde - al zijn herinneringen aan hen zijn zoo scherp - dingen die moeder hem eenmaal heeft verteld, weet hij, alsof hij ze zelf heeft meegemaakt.
Dina nam haar arm. - Jij houdt van Max, zei ze, je weet dat hij een bijzonder mensch is - maar hij valt niet op. Is het mogelijk dat zoo'n rijkdom maar | |
| |
verloren gaat? - ik kan de gedachte niet verdragen.
- Verloren? herhaalde Johanna - wat bedoel je daarmee?
Het bleef stil. Ze waren in een drukkere buurt gekomen, wandelaars gingen aan hen voorbij, het groote stadsverkeer raasde. Ze bleven voor een winkelruit staan. Moet hij juist een cursus aan de Volks-Universiteit geven over Rabelais, dacht Johanna - gaat een bloem verloren, die bloeit zonder dat iemand het ziet? - En plotseling wist ze, dat Dina angst had naast hem voort te blijven leven en zijn gedachten niet te kunnen volgen-zij en Elly, twee vrouwen met anders gerichte belangstelling.
- Er gaat niets verloren, zei ze, - als je maar aanneemt dat alles doelloos is.
Dina antwoordde niet. Ze liepen een winkel binnen en vermeden het elkander aan te zien. Maar ze deden hun boodschappen in vriendelijke eensgezindheid, en kusten elkaar op straat, toen Dina afscheid nam.
Johanna had een afspraak met Bart; ze trof hem op het terras van een groot café. - Blijven we hier zitten? vroeg ze.
- Ja, als je het goed vindt.
- Het is zoo druk.
- O, niemand let op ons.
Ze zag zijn onbestemden blik langs zich heen gaan. - Ben je hier al lang? vroeg ze.
| |
| |
- Vijf minuten. Zijn afgetrokkenheid deed haar naar zichzelf terug grijpen.
- Max heb ik natuurlijk nauwelijks gesproken, en met Dina heb ik gewinkeld. Hoor eens Bart, ga je met me mee naar een goeden fotograaf, ik zou de menschen in Indië een kiek sturen.
Hij keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan. - Dat meen je toch niet?
- Wat?
- Je officieel te laten fotografeeren - zonde van het geld.
- Ik heb het hun beloofd.
- Nou ja, dat zijn ze al lang weer vergeten.
Ze klemde haar lippen op elkaar. Een kellner naderde hen. Terwijl ze de spijskaart doorkeek, dacht ze: hij heeft weer moeilijkheden gehad, - laat ik in godsnaam niet beleedigd zijn.
Toen ze aten, begon hij: Ik denk erover, bij de gemeente weg te gaan.
Ze zei: O, je bent er nog maar zoo kort.
Hij bediende zich aandachtig van een eierschotel. - Ja, het bevalt me hoe langer hoe minder - het is ergerlijk, zooals er met het geld wordt omgesprongen - en dan in dezen tijd. Ik vraag me af: Moet ik ter wille van een pensioen mijn dagelijksch leven vergallen.
Hij is al besloten, dacht ze - hij heeft iets anders - het gaat buiten mij om. - En? vroeg ze - wil | |
| |
je wel nog geld blijven verdienen - voor - je kinderen?
Hij keek haar aan. - Doe niet zoo dwaas - natuurlijk. Ik heb een man ontmoet die me heel geschikt lijkt - hij heeft kapitaal - en ervaring.
- Wat voor een man?
- Een bouw-ondernemer, hij kent iedere streek van ons land, bouwt overal; de architect die hij gehad heeft, is gestorven. Hij is niet zoo eigenwijs, alles alleen te willen doen, hij beseft zijn tekortkomingen. Vroeger heeft hij wel zelf gebouwd - huizen zonder kraak of smaak, zooals hij zegt.
- En - e - moet je kapitaal storten?
Bart at door. - Nee - ik word eenvoudig zijn bouwmeester. Aardig werk, betrekkelijk vrij, nogal eens reizen.
- En die kleine villaatjes bouwen, waaraan je altijd het land hebt gehad.
Bart's bewegingen waren haastig, alsof hij liefst meteen weer wilde opstaan en wegloopen. - Niet uitsluitend kleine villaatjes - en bovendien: aan mijn eigen werk zal ik niet het land hebben.
- Hm, zei ze - en als er geen werk is? - in dezen tijd - en het zal nog erger worden - niemand vraagt meer om een huis.
Hij trok met zijn schouders. - Er valt met jou niet te praten - je bent er tegen - afgeloopen.
Ze keek hem aan. - Jij voelt ook dat er iets | |
| |
tegen is, anders zou je niet zoo kort aangebonden zijn. - Het gesprek stokte. Hecht ik teveel aan onze financieele veiligheid? dacht Johanna - zou ik in staat zijn, Bart min of meer daaraan op te offeren? - Hardop zei ze: Je moet het natuurlijk doen, als je het wilt, en probeerde hem toe te knikken - maar hij keek niet naar haar. - Het is misschien onverantwoordelijk, zei hij.
- Och - we hebben wat overgespaard.
- We? je bedoelt: Jij; - een man kan niet sparen, want als de vrouw wenscht uit te geven -
- Ik zal me heusch niet laten fotografeeren, zei ze.
Hij dacht: ze begrijpt het niet - ik ben van haar afhankelijk, ze is het hoofd van het gezin, en het gezin beklemt me, ik weet dat ik er iederen dag geld voor verdienen moet, en die gedachte werkt soms verlammend, vooral als ik aan haar uitgaven denk.
- We zouden zelf in een klein huis ergens buiten kunnen gaan wonen, zei hij, en veel eenvoudiger leven dan we nu doen.
Ze schrok. - En de kinderen dan? Toos, die nog maar aan het lyceum begint? Hij dacht een oogenblik na, zijn gezicht was onrustig. - Tja, ik voel me eigenlijk geen vader meer voor zulke jonge kinderen - ik kan nog wel werken, maar -
Weer dacht ze: hij is ziek. Ze wilde het niet nog eens zeggen.
| |
| |
- Natuurlijk kunnen we veel eenvoudiger leven, en ik hecht niet aan de stad - maar ons huis - verkoopen, dacht je?
Hij zei: Misschien willen Leo en Hermien het hebben, die konden dan eens uit dat oude cavalje weg komen.
Ze glimlachte even. - Hermien wil geen kwaad van haar huis hooren.
Toen ze opstonden, was het besloten dat Bart ontslag zou nemen uit zijn gemeente-betrekking.
Johanna wandelde naar huis. Tot haar verwondering voelde ze zich weinig gedrukt, ze zei zichzelf dat ze geen storm wilde maken in een glas water, Bart zou zeker weer opleven in een anderen werkkring, en het kon aardig zijn, ergens in de provincie te wonen, dichtbij een stad, waar de meisjes school gingen. Bart had dikwijls gezinspeeld op een ander leven - hij scheen het slecht te verdragen dat zij haar tijd en aandacht gaf aan anderen - vrienden. Toen de kinderen klein waren, praatte hij er niet over - in Indië was het begonnen. Maar hoe zou ze het daar zonder vrienden hebben kunnen stellen? En nu? - eigenlijk moest zij ook werk zoeken, iets waar ze geld mee kon verdienen, of ze moest haar dienstmeisje weg doen, en alle kleeren zelf naaien - maar beter zou het zijn als zij iets inbracht. Vreemd, ze had daar vroeger nooit over gepeinsd. Ze geloofde niet dat ze iets kon. Als alle vrouwen | |
| |
gingen werken, zou het dan niet nog duidelijker blijken, dat er te veel menschen op de wereld waren?
Voor hun huis stond een open auto. Ze kwam binnen bij een vroolijken troep jonge menschen. Cor stelde haar voor aan Charles Dupuy, en ze begreep dadelijk, dat deze jonge man den auto had gereden. Toen hoorde ze Cor zeggen: En kent u Greet nog? hier is ze. - Greet was een klein en heel tenger vrouwtje geworden, haar lange blonde haren lagen in een wrong tegen haar achterhoofd, daaronder was de nek kinderlijk schraal en onvast van lijn. - Greet, zei Johanna, en drukte het meisje de beide handen - hoe gaat het?
- O, wel goed, zei Greet met een lachje.
Ze zag Leo en Stans de Rijp, en haar eigen kinderen, Leni en Toos. Blijkbaar was Charles bezig geweest iets te vertellen. - Toe Charles, zei Leni - en verder? Johanna trad weer buiten den kring. - Kan ik iets voor jullie doen? vroeg ze, en dacht meteen: de kinderen zijn in mijn huiskamer, ik hoef toch niet weg te gaan.
- We hebben nog niets noodig, zei Cor - straks komt er thee - of misschien zijn we dan weer weg, ik weet het niet. We rijden in Charles' wagen - Greet moet om vier uur te bed zijn. Hoe noem je dat in een sanatorium? ‘te bed’ klinkt niet; - ‘onder’ misschien - ‘onder’ naast ‘binnen’.
| |
| |
Stans vroeg: Tante, komt u bij mij zitten? Ze deed het.
- Als je niet opschept, zei Leni, is er aan je verhalen geen aardigheid, en ik weet nog niet of ik je kan aannemen voor mijn nieuwste film - eigenlijk zweeft me toch een ander type voor. Johanna hoorde in dien toon den opzet, haar te willen negeeren, daarom zweeg ze en keek een anderen kant uit. Met een lachje zei Stans: Leni is zoo aan den gang.
- Hij is nog te veel een moederskindje, vind je ook niet, Cor? hoe zal ik het zeggen - hij loopt nog regelrecht naar zijn moeder, als hij zijn hoofd gestooten heeft.
- Ik heb geen moeder meer, zei Charles. - Het bleef een oogenblik stil. Toen zei Leni haastig: dan ben je verontschuldigd - en dan mag je nog heel lang zoo blijven ook.
- Ja, zei Cor, wie een moeder heeft, maakt zich eerder van haar los, dan wie er geen heeft.
Leo zei, half binnensmonds: Jullie generaliseert, blijkbaar is dit onderwerp te moeilijk, - vooral voor een kind als Leni.
Charles zat naast Toos, en omarmde haar stoelleuning. - Ik mag die vroeg-wijsheid wel - wie zijn tijd niet vooruit loopt, blijft levenslang achter. Nietwaar, prul? Wat heb jij te beweren?
- Ik ben pas dertien, zei Toos.
- Hm - maar je lijkt me verstandiger dan je zuster.
| |
| |
De thee werd binnen gebracht. - Zal ik maar inschenken? vroeg Johanna. Iedereen praatte, maar Stans zei: Nee, tante Joop, ik zal het doen. Ze nam het theeblad voor zich en vulde de kopjes, onderwijl zooveel mogelijk luisterend.
- Kinderen, waarom zitten we hier, laten we ergens gaan zwemmen.
- Als we maar niet in een stad woonden
- Ik rijd er jullie gauw genoeg uit - en als ik mijn hoofd stoot, loop ik naar een benzine-pomp.
Greet lachte. - Ik wil ook zwemmen, - maar het is zoo koud, en ik heb niet genoeg vuur van binnen. Ze legde haar hand op die van Cor. - Jij bent droog en warm - heerlijk, zoo'n bloedsomloop. Ze merkte dat Cor naar haar luisterde.
- Net klassieke muziek, - Bach bijvoorbeeld, dat stroomt ook eeuwig door.
- En jij? vroeg Leo, met zijn wonderlijken glimlach - modern gesyncopiseerd? het was of hij de woorden wegmoffelde, terwijl hij ze sprak.
- Kort-ademig, zei ze, - maar het zal wel beter worden.
- Het is al veel beter, niet? vroeg Johanna - en zag dat Greet's handen grauw waren van magerte.
Het meisje knikte haar toe. - O, zei Leni, - allemaal nonsens - er is niets wat je je voldoende kunt voorstellen, je moet de dingen doen. Weet jij hoe het is om honger te hebben?
| |
| |
- Ik wel, zei Stans - een beetje. Ze reikte Johanna een kop thee aan. - En je moet bedenken: we hebben nog weinig tijd gehad.
- Jullie kunt praten, zei Cor, eigenlijk lang voor dat je het noodig hebt. Greet wendde haar gezicht naar het zijne. - En zelfs in vier talen - wat een reuze-opvoeding, hè? Haar stem was hoog en dun van klank.
Cor knikte haar toe - om zijn mond was een weifelende glimlach.
Charles praatte zacht tegen Toos - hij roerde in zijn thee, hield toen den kop aan haar lippen. - Hier, jij eerst. Het kind dronk met diepe teugen, haar wangen waren overbloosd, en haar oogen schitterden. - Goed zoo - weet je dat ik verlangend ben naar jouw eerste woord? je hebt gehoord wat Cor gezegd heeft.
Toos hief haar hoofd op en zuchtte. - Het is nog zoo warm.
- Nee, zei hij - dit telt niet - maar toch sta je op de grens.
Ze keek ernstig. - Ik heb het al lang gezegd - jaren geleden - ik weet niet meer wat het was, maar - heusch - nog voor we naar Indië gingen.
In den hoek waar Leni zat, werd uitbundig gelachen. Johanna zag aan Greet's gezicht dat ze graag mee wilde doen, maar de aanleiding gemist had. - Wat is er? vroeg ze aan Cor.
| |
| |
Die haalde zijn schouders op. - Leni doet dwaas.
- Heelemaal niet, zei Leni - maar niemand bedenkt eens wat, en die auto voor de deur lacht ons uit. Allemaal jonge menschen, en in plaats dat we instappen en naar het eind van de wereld gaan zoeken, zitten we hier, - in deze luxe-kazernewoning. Nee, wat een huis, zeg - geen enkel geheim laatje erin, en de man die het gekocht heeft, is architect - die keurt dat goéd.
- Al zijn kinderen hebben een frissche slaapkamer, zei Cor.
- Hè ja - leve de Amsterdamsche hygiëne; - die thee is mij te sterk - zullen we gaan?
- Ik ben erbij noodig, dunkt me, zei Charles, en stond op. Greet kreeg een hoestbui.
- Ik stel voor dat we naar de zee rijden. - Ze riepen nu allen door elkaar. Cor had zijn hand op Greet's rug gelegd. - Kunnen jullie niet een oogenblik bedaard blijven? vroeg hij luid, - maar Leni duwde Stans de gang in, en daarna Leo. - Schiet op, we kunnen buiten wachten. Charles en Toos stonden zwijgend tegenover Johanna. Het teere lichaam van Greet schokte. Ze wuifde met haar hand, zei met moeite: Laat mij maar. Tot Johanna's verwondering liep Cor de kamer uit; - de andere twee volgden, - bij de open deur maakte Charles een lichte buiging.
Greet ademde op - haar hoesten werd minder | |
| |
hevig - Johanna stond achter haar stoel. - Zou je hier niet wat blijven, vroeg ze - je kunt in den tuin liggen - of boven, in Leni's bed.
Het meisje schudde even met haar hoofd. - Dank u - Cor brengt me wel thuis.
Waarom Cor, dacht ze - hij is door zijn examen, en wil met dien auto mee. Cor kwam weer binnen. - Ziezoo - Charles brengt ons eerst even weg - de anderen wachten wel. Hij trok Greet's arm door den zijnen. - Moeder, steunt u haar aan dien kant, - zoo. - Ze liepen voetje voor voetje. Greet leunde op hen, maar beiden dachten ze: wat is ze licht. Charles zat achter het stuur, Leo hield het portier open. Hij glimlachte een beetje spottend, en deed Johanna opnieuw aan een verloopengraaf denken. -Zal ik meegaan? vroeg ze.
Cor schudde heftig zijn hoofd. Dus bleef ze den auto staan nakijken. Wat verderop drentelden Leni en Stans, druk in gesprek, hun blikken omlaag gericht, ze deden of ze den auto niet hoorden.
In de huiskamer stond Toos. - Moeder, zei ze - ik vind het niet leuk om zoo opzettelijk aardig te doen tegen een jongen.
Ze antwoordde: Zoo. - Het is jammer van Greet.
Toos keek haar even aan. - Ik had Leni nog nooit zoo gezien - in Indië was ze toch anders.
- Ze is een beetje overmoedig, bedoel je dat? - Leo kwam binnen.
| |
| |
- En? vroeg hij - wat zal er nu gebeuren? wordt het een bruiloft - of - Johanna hield zich alsof ze hem niet begreep, en zette de gebruikte kopjes in elkaar.
Dien avond kwam de heer Van Veen, de bouwondernemer, waarmee Bart in besprek was. - Breng mijnheer naar mijn kamer, zei hij tegen het dienstmeisje, en toen tegen Johanna: Het is prettig om twee a drie minuten te wachten, - geloof je niet?
Ze zei: Wel als je examen moet doen - en dan vooral niet langer.
- Goed, het wordt een soort examen, - het eenige wat ik wil onderzoeken is zijn gewiekstheid - hoe gehaaider hij is, des te rustiger kan ik werken.
Ze antwoordde niet.
- Je bent vooringenomen, zei hij - je wilt in de eerste plaats de veiligheid van je nest.
Ze keek hem even aan. - Ik heb gedacht dat ik het prettig zou vinden om buiten te wonen - de kinderen gaan toch uit huis - maar - re - -
Hij stond op. - Goed, we zullen er nog over praten.
Nu zat ze alleen; - de kinderen waren niet thuis gekomen voor het eten. Leni had haar toegeroepen: Niet ongerust zijn hoor, we blijven weg. - Ze wilde aannemen dat Charles goed chauffeerde - maar waar gingen ze zwemmen? - waarschijnlijk buiten | |
| |
de controle van een badplaats. En nu was het half negen en werd 2e toch ongerust. Het hinderde niet dat Toos eens laat naar bed ging, - ook zou het kind geen kwaad leeren van de anderen - maar ze moesten alle drie terugkomen. Toen er gebeld werd, sprong ze op en liep naar de deur. Voor haar stond een vrouw die ze kende, maar niet dadelijk kon thuisbrengen.
- Och - u bent de moeder van Greet - komt u binnen. Greet is toch veilig, niet waar? - ik bedoel -
- Ja. Zou ik u een oogenblik kunnen spreken? vroeg de ander.
- Natuurlijk, - graag. Maar de gedachte dat Cor niet van deze vrouw hield, hinderde haar onmiddellijk. - Ik wacht nog op mijn troepje, zei ze. Vanmiddag heb ik Greet gezien. Wilt u uw mantel afdoen?
- Dank u. Ze gingen tegenover elkaar zitten, - Johanna zag dat mevrouw Verschoor haar opnam, - en ze zweeg afwachtend.
- Ja, Greet is vanmiddag hier geweest, begon de ander - sinds uw zoon ons bezoekt, heb ik weinig meer over haar te zeggen. - Johanna ging onwillekeurig rechterop zitten.
-Ik waardeer natuurlijk zijn - e - belangstelling, maar hij neemt mij het heft uit handen. Greet is ziek - u zult dat hebben gemerkt.
- Ja, helaas.
| |
| |
- En het is moeilijk, met een zieke om te gaan. Greet wil niet meer als een kind worden beschouwd, maar voor Cor kwam luisterde ze naar mij - sindsdien is ze heelemaal veranderd.
- Maar - re - Cor is eenmaal bij u geweest, meen ik - en dan vanmiddag, in de vreugd om zijn geslaagd examen -
- Hij komt dagelijks, zei mevrouw Verschoor, en keek Johanna aan.
- Och.
- Ik zou er niets op tegen hebben - hun kindervriendschap is wel nauwelijks een aanleiding voor dit alles - maar - Enfin - om hem wil Greet zich groot houden, en ze kan niet. Hij heeft haar in dien auto gedragen, van haar ruststoel af. Waar het voor noodig is, begrijp ik niet. Ik laat hen zooveel mogelijk vrij - werkelijk, bij heel veel dingen denk ik: ze moeten het zelf weten. - Mevrouw Verschoor nam een zakdoek uit haar taschje en snoot haar neus. - Johanna begreep haar ontroering - ze zag Greet voor zich, dat nietige lichaampje schokkend door den hoest - en Cor liep weg om Charles te waarschuwen. Natuurlijk bedoelde hij het goed, maar hij was een jongen van negentien jaar.
- Het kind is te zwak om geheimen te kunnen hebben, ging de ander voort. Ze praat over trouwen zoodra ze beter is. - Maar daarom ben ik niet bij u gekomen - ik wilde u alleen vragen: kan Cor | |
| |
niet wat minder eigengereid optreden? Wat hij wil, moet gebeuren - vanmiddag hield ik mijn hart vast, - en altijd is er weer wat anders, vooral sinds die auto meespeelt.
Johanna luisterde maar. Telkens was ze ontroerd, en telkens ook voelde ze zich in opstand komen door den toon waarop Greet's moeder over Cor sprak.
- Of hij haar beterschap wil, of juist haar vroegen dood - -
- Maar mevrouw!
- Tja, je weet het niet bij die jongens - het kan zijn dat hij alweer naar een oplossing zoekt, - een einde -
- Dan zou hij haar eenvoudig in den steek laten, dunkt me.
De ander schudde haar hoofd. - Daar is hij te goed voor - dat zou hij èrg vinden - ploertig - ik weet hoe ze praten - maar wat hij nu doet is veel erger.
Bart kwam binnen. - Zoo, heb je bezoek - mevrouw Verschoor - hoe maakt u het?
- Ik wilde je vragen of je even boven kunt komen.
- Dat gaat nu moeilijk, zei Johanna.
- Mevrouw Verschoor zal je een oogenblik verontschuldigen.
- Misschien kan het vijf minuten wachten, - ik moet toch gauw naar huis - een kennis van me is zoo lang bij Greet.
| |
| |
Bart haalde licht zijn schouders op. - Zijn de kinderen nog niet terug? Blijkbaar wilde hij beneden blijven, totdat de bezoekster ging. - Maar Johanna legde een hand op zijn arm. - Je ziet me dan dadelijk wel - laat ons nog een oogenblik alleen. - - Hij ging voor het raam staan, en praatte nog over de kinderen - daarna groette hij en liep de deur uit.
- Cor heeft veel van hem, zei mevrouw Verschoor - hij kan even plotseling bij ons binnenvallen, en wil het onmogelijke.
Johanna glimlachte vaag. Ze wilde het gesprek in handen nemen en naar een eindpunt voeren, maar het viel haar moeilijk, haar gedachten bij één ding te bepalen. - En dan moest ze mevrouw Verschoor tevreden stellen.
- Wanneer is Greet uit Davos teruggekomen? vroeg ze.
- Het vorig najaar - en toen is ze goed vooruitgegaan, hier.
- O juist - ik heb dat pas in Holland gehoord; - Greet heeft Cor geschreven op zijn verjaardag, de eerste hernieuwing is van haar kant gekomen. - Om die laatste opmerking vond ze zichzelf klein, en toch had ze geen spijt over haar woorden. - En misschien, ging ze voort, - als ik dadelijk naar u was toegegaan - Cor vroeg mij er om - maar ik had het druk met zooveel vrienden.
Mevrouw Verschoor stond op. - Praat u eens | |
| |
met Cor; - ik zou niet willen dat hij plotseling wegbleef - maar hij moet zich intoomen, niet dat zieke kind zoo opzweepen.
- Natuurlijk, zei Johanna. Het leek haar alles plotseling zoo eenvoudig, en ze had de ander nog wel bij zich willen houden, nu die uit zichzelf ging.
- U moet het hem niet kwalijk nemen, zei ze - hij is gezond en sterk. - Het ging door haar heen: hij kan bij dit alles alleen maar verliezen - en hij heeft het oorspronkelijk niet gewild - het is mijn schuld. De veelheid van gevoelens verwarde haar weer. Praatte Greet over trouwen?
Ze liet mevrouw Verschoor uit - toen liep ze regelrecht naar boven. Met den deurknop in haar hand wilde ze zeggen: Nu zijn de kinderen nog niet thuis - maar ze hoorde Bart praten. Hij stelde haar voor aan mijnheer Van Veen - een man met een grof gezicht en een dik lichaam. Onmiddellijk voelde ze zich hooghartig, omdat dit geen ‘heer’ was, en dadelijk daarop dwong ze zichzelf, dit althans niet te toonen. Ze nam een stoel. - Wel, zei ze - denkt u dat u het eens kunt worden met mijn man? - en zag dat haar welwillende toon hem niet vleide.
- Waarschijnlijk wel, mevrouw - maar een man staat niet alleen.
- Kijk eens, Joop, viel Bart in - de kwestie is: wil jij werkelijk wel buiten wonen? Ze zag dat Van | |
| |
Veen zijn wenkbrauwen optrok, als keurde hij het stellen van deze vraag niet goed.
- Ja, zei ze - als ik begrijp dat dat noodig is.
- Juist, mevrouw. Ik vind dat noodig, omdat ik wil, dat mijn compagnon hart zal hebben voor de zaak; - hij moet niet mijn architect zijn van papieren buitenhuisjes, en zelf een steedsche mijnheer blijven - hij moet het landschap en den grond leeren kennen, waarop hij bouwt.
Kalm zei ze: Dan zal hij dus dikwijls moeten verhuizen.
- Ja, zei Van Veen, - en hij zal zich altijd moeten inrichten, alsof het voor zijn leven is. Een mensch moet het zich prettig maken, dan stapt hij met meer gemak weer op en zegt: nou, ik heb het daar goed gehad.
Ze knikte Bart eens toe, en wendde zich weer tot den ander. - Ik wilde bijna, dat ik uw architect kon wezen.
Hij bleef onbewogen. - Mooi - dus op u zal het zaakje niet afstuiten.
Ik mag dezen man wel, dacht ze. Ze praatten nog wat; - het eerste jaar zouden ze in ieder geval kunnen blijven wonen, omdat er nog ontwerpen moesten worden uitgevoerd van den vorigen bouwmeester. - U hebt dit huis te duur betaald, zei Van Veen - maar enfin, misschien is een ander ook gek genoeg om diezelfde som te geven.
| |
| |
Ze vertelde wat Leni gezegd had: een huis zonder één geheim laatje, en was de eenige die erom lachte. - Toch is een goed huis overzichtelijk, zei Bart.
Kort daarop nam ze afscheid van Van Veen - en terwijl ze de trap afliep, voelde ze haar ongerustheid over de kinderen hevig toenemen.
Ze kwamen tegen tien uur.
- Bang geweest? vroeg Leni - we hebben het fijn gehad.
Ze keek naar Cor. - Ja, zei ze - erg ongerust, omdat ik wist dat jullie zouden gaan zwemmen. De jongen leek haar rustig en opgewekt - misschien sprak Greet niet tegen hem over trouwen. - Zoo, was het prettig. Dus is het toch een fuif geworden, Cor. Toos vertelde waar ze geweest waren, en Leni praatte er opgewonden tusschen door. - En we hebben zoo lekker gegeten - ik geloof eigenlijk niet, dat het ter eere van Cor's examen was.
- Zoo, zei Johanna. Ze probeerde nog tevergeefs Cor's blik te vangen.
- Charles' wagen had 10.000 K.M. geloopen.
- Nonsens, zei Leni lachend.
Johanna vroeg: Stans schijnt weer heelemaal beter te zijn, hè? - en hoopte dat dit als reden zou worden aanvaard.
- O, zei Cor, - die is niet ziek geweest.
- Wat is die Charles voor een jongen? maar Toos moet naar bed. - Leni ook, trouwens.
| |
| |
- Charles is een aansteller, zei Toos - maar hij is toch aardig - ik dacht niet dat dat kon.
- Och, kind. Moeder, hij zegt bijvoorbeeld: wat heb ik een onschuldig plezier vandaag, of: wat is dat lief om de jeugd te zien lachen. Dat komt: Toos heeft aldoor geginnegapt.
- Nietwaar, zei Toos - maar ik had pret. Johanna keek naar haar stralende gezichtje.
- Ze mag nog eens mee, zei Cor, en liep naar de deur.
- Je gaat toch niet weer uit?
- Nee - waarom vraagt u dat? Een oogenblik keken ze elkaar aan.
- Och - ik wilde even met je praten.
- Hoe kon u ongerust zijn, begon Leni.
- Straks dan maar, zei Cor, en deed de deur achter zich dicht.
- Jullie moet nu naar bed. Vader heeft iemand bij zich, - een mijnheer Van Veen, maar jullie kunt wel goedennacht zeggen - als je samen gaat, stoor je maar één keer.
- Ik geef vader geen zoen, als er vreemden bij zijn.
- Dat moet jij weten.
Toos kwam naast haar staan. - Ik heb Charles een zoen gegeven, zei ze - hij vroeg mij erom.
- Kind, zei Leni smalend.
Toos sloeg een arm om haar hals. - Nou, je | |
| |
mocht hem wel met een zoen bedanken, vind ik. Heeft hij geen zusjes? - Ze voelde dat deze woorden niet hoefden te worden verstaan - zooals vroeger ook, als Bart haar omarmde, en ze nog iets prevelde dat teloor ging in hun warmen adem. - Moes, zei het kind liefkoozend. - Nacht vrouwtje, slaap lekker.
Toen de meisjes naar bed waren, voelde ze zich moe. Nog een kwartier bleef ze wachten op Cor - hij kwam niet. Toen liep ze naar boven. De jongen zat achter zijn schrijftafel en keek op. - O ja - is er iets? Leni zegt dat vader een heiblok bij zich heeft.
Ze glimlachte. - Overal is wat, natuurlijk; - vader staat voor een beslissing, hij wil graag van de gemeente weg.
- Juist - maar - re - particuliere ondernemingen, in dezen tijd - en - Cor brak af. Hij weet dat er iets anders is, dacht Johanna. Ze zei:
- Mevrouw Verschoor is hier geweest.
- Wanneer?
- Vanavond - maar goed dat jij er niet was - en vroeg zich af: waarom zeg ik dit.
- O, zei Cor - ik kan haar best te woord staan. Greet hoort van haar niet anders dan: arm kind, je gaat dood - daarom zeg ik: je leeft, wees gelukkig - en dat is de tegenstelling, die strubbelingen veroorzaakt, ten minste - Hij zweeg, alsof hij merkte dat | |
| |
hij wat te haastig gesproken had, te veel voorbereid.
Johanna leunde op zijn stoel. - Ja, je hebt de tegenstelling wat te scherp gemaakt - die vrouw wil niet anders dan dat je voorzichtiger zult zijn, meer rekening houden met Greet's ziekte - zij kan niet zoo fel en sterk leven als jij.
- Zoo fel, zei hij schamper, - het mocht wat - er is geen felheid meer tegenwoordig. Dacht u dat het wat beteekende, als Charles dien auto voortjaagt? Ersatz, anders niet.
Zijn toon trof haar. - Misschien is dat Ersatz, zei ze - maar felheid van leven moet je in het gevoel zoeken.
- Nou juist - en omdat alle gevoel verslapt is, zijn we zoo overmatig sportief. En kijk eens naar de film - wat een ellendige, grove nonsens wordt ons voorgezet, dat we maar zullen lachen - of griezelen. En die muziek - pornografisch gewoon - maar je raakt eraan verslaafd, en zonder dat zijn we bijna dood.
Hoe krijg ik hem op ons onderwerp terug, dacht ze - en meteen voelde ze zich gelukkig door zijn woorden.
Hij ging voort: Vanmiddag hebben we plezier gehad, n'en déplaise Charles en Leo - nee, Charles is niet zoo kwaad - en voornamelijk door Toos. Zooals Toos is9 zoo zou Greet ook willen zijn, als ze maar kon.
- Greet moet eerst gezond worden.
| |
| |
- Natuurlijk, maar hoe? - niet door eeuwig in bed te liggen, in de kamer waar die moeder is.
- Ook niet door haar in een auto te dragen en de spelletjes van jullie, gezonde kinderen, mee te laten doen.
Cor haalde zijn schouders op. - Ik weet het niet.
- In ieder geval ben je te eigengereid, en je ontneemt mevrouw Verschoor alle gezag.
Hij mompelde: Dat laatste hindert niet.
Johanna liet zijn stoel los, en deed een stap terug; ze had het gevoel dat hun gesprek niet te zeer mocht verloopen. - Later zal je zien dat het wel gehinderd heeft - en dan heb je spijt.
Hij fronste zijn voorhoofd. - Nou niet van die duistere toespelingen op: later, daar moesten onze ouderen nooit hun kracht in zoeken.
- Zoo, zei ze, en liep naar de deur. Plotseling viel haar iets in. Ze streek een revers glad van een huisjasje dat aan den muur hing. - Je moest eraan denken, Cor, dat je de zusjes liever geen zoen meer geeft.
Een oogenblik bleef het stil. - Dat doe ik toch ook niet, zei hij - en zijn toon was veranderd.
Ze knikte. In gedachten zag ze hem zich over Greet heen buigen. - Ik ga naar bed - nacht jongen.
- En vader? vroeg hij - hoe gaat dat verder?
- Daar praten we dan morgen wel over. - Ze deed de deur achter zich dicht.
|
|