| |
| |
| |
Derde hoofdstuk
Leo de Rijp was bij Bart.
- Moeder, zei Toos, - ik vind hem net een man om geen kinderen te hebben. Hij kijkt je zoo'n beetje aan, en weet niet wat hij zeggen zal - maar hij is echt aardig.
Johanna stond in de open tuindeuren. - Hij is aardig, herhaalde ze. Sommige vaders bemoeien zich weinig met hun kinderen, en misschien worden die kinderen het best opgevoed.
- Ik vind niet dat de jonge Leo goed is opgevoed, zei Toos, - ik heb hem eenmaal gezien, maar-
- Hm - wat heb je op hem tegen?
- Alles - hij is bespottelijk.
Johanna glimlachte. - Je moest er toch weer eens naar toe gaan, kind, Annie is van jouw leeftijd. Maar nog terwijl ze sprak, ging het door haar heen: waarom wil ik Toos aan een vriendinnetje helpen, dat ze niet zelf kiest?
- Ik weet niet, zei Toos, - ik vind die Annie ouwelijk, - ze is zoo dik.
Leni keek op van haar boek. - En Nanda dan? die had heelemaal een buste.
- Dat was in Indië.
| |
| |
Van Nanda hield je eigenlijk ook niet, dacht de moeder - ik zie jullie nog samen loopen, een eindje van elkaar af, en jullie aandacht ging soms opzettelijk naar verschillende dingen. En van dergelijke vriendenparen is de wereld vol. Bart zegt dat ze alleen onder dienstmeisjes voorkomen, omdat die hun vriendin op een advertentie uit de krant hebben gekregen - maar hij kent de menschen niet. - Nu vroeg ze zich af, wat Leo bij hem kwam doen? - Ze keek naar de hooge helianthen in den tuin, goud-geel met donkere harten. Uit een naburig dakraam steeg een vlucht duiven omhoog, klapwiekend en snel. Hoewel ze bijeen bleven, vlogen ze ongeordend, en werden daardoor verschillend belicht, grijs en grauw, zwartig en teer ree-bruin. Maar nu, na hun zwenking de zon tegemoet, blonken ze alle schitterwit. - Kijk die duiven! riep Johanna. Toos kwam naast haar staan - het grint knarste onder haar voeten.
- De geluiden zijn hier zomersch, en alle bewegingen lijken licht. Kijk, één blijft er achter, maar in de bocht wordt hij de voorste. - Ze tuurden omhoog, de hemel was sprankelend blauw.
- Ik wil wel met Annie omgaan, zei Toos plotseling, maar ik zal het toch niet zoo goed kunnen.
- Je hoeft niet, zei Johanna. - Vroeger liep ik naar school met tante Hermien, en wist eigenlijk nooit wat ik met haar praten moest. - De duiven | |
| |
gaan lager vliegen - ze zullen toch niet moe worden? - Maar - re - op den duur ging ik toch veel van haar houden. Ze is wel anders dan ik. - Haar gedachten gingen voort: ik weet niet of dit soort genegenheid ons geluk brengt, - maar langzamerhand vragen we immers niet meer naar geluk?
Ze wendde haar hoofd af - Leo en Bart kwamen de kamer binnen, liepen naar het licht van den tuin. Leo was een groote man met een regelmatig en scherp gezicht. Hij droeg een overhemd van ruwe zijde, met een slappen boord en een kleurige das; - zijn gezicht was gebruind. Jonge Leo lijkt op hem, dacht Johanna, maar de vader is strenger van trekken en zwieriger van kleeding. En Hermien heeft hen beiden in haar huis - geen wonder dat dat huis de heele bonte wereld is voor haar. Ze vroeg naar Stans.
- Ik weet niet wat het kind heeft, zei Leo.
- Meisjes-kuren? opperde Bart.
Toos schuifelde met haar voet door het grint.
- Maar ben jij ook tegen een dokter? - het zou mij een te willekeurig gedoe worden op deze manier. Ze zag den tuin voor zich met het ijzeren bed, en de havelooze tent.
Leo haalde zijn schouders op. - Het slijt vanzelf wel uit, - vrouwen doen gewoonlijk te gewichtig over zulke dingen.
- Maar als ze echt ziek is? vroeg Toos, en keek Leo aan.
| |
| |
Zijn glimlach weifelde voor haar ernstigen blik.
-Als ze echt ziek is, moeten we zorgen dat ze beter wordt.
Leni was opgestaan en kwam langzaam aanloopen; die vier menschen in den kleinen tuin versperden haar den toegang. Johanna zag in haar oogen een hunkering en ze dacht: jij zult altijd te laat komen. Ze trok Bart aan zijn arm. - Laat Leni eens door.
- Blijven we hier staan? vroeg Bart.
Het was duidelijk dat het meisje werd aangetrokken door Leo; - hij knikte haar toe en ze glimlachte vaag. - Ben jij even oud als mijn dochtertje? je ziet er bezadigder uit. Stans lijdt aan een teveel van jeugd - ze zou wijs willen zijn, en een beetje levensmoe, maar ze is het niet - ze probeert het te spelen - achttien jaar is een moeilijke leeftijd.
- Ik zal haar eens komen halen, zei Leni - mag ze uit?
Leo keek haar aan. - Ze mag alles; - waar wil je dan met haar naar toe?
Het meisje bloosde langzaam. - Ik weet ook wel dat we nergens heen kunnen, zei ze - juist omdat we alles mogen.
- Nou, nou, zei Bart.
Ze gaf hem een haastigen blik. - Als we naar een tentoonstelling van schilderijen gaan, worden we uitgelachen.
- Och wel nee, kind.
| |
| |
- Wel waar. Laatst heeft u zelf tegen me gezegd: Ik zou het je niet raden - dat beteekende: wat zou je er in godsnaam aan hebben? En er is geen enkele film meer voor ons verboden - maar, - nou ja, ik geef niet om de bioscoop.
Ze zweeg een oogenblik, rukte driftig aan een plant. - We kunnen winkels kijken, maar we hebben geen geld om te koopen. - Muziek - we weten langzamerhand niet meer wat muziek is, door de radio. Ik bedoel: we gaan toch niet naar een concert, dat is veel te duur, en dat is voor de vakmenschen. Maar het wordt uitgezonden, en dan kan iedereen het weer zoo'n beetje hooren. En - ne - nou, wat blijft er over? we kunnen met de natuur dwepen, dan loopen we den tweeden wandelweg, en zijn in een uur weer terug.
- Ja, zei Toos, omdat jij niet van de natuur houdt.
Bart liep de treden naar de veranda op. - Kom Leo, laat die kinderen maar praten.
Johanna bleef staan en tuurde naar de plek waar de duiven gevlogen hadden.
Leni wist niet van ophouden, haar stem klonk een beetje zeurderig. - In Holland kunnen we immers niets, - alleen thuis zitten, en lezen.
- Je bent hier nog niet gewend, zei Johanna; je zult eens zien, alles wordt beter. Zoodra je weer naar school gaat, krijg je volop werk.
Het kind trok met haar schouders. - Ik mag niet | |
| |
eens lid worden van een tennisclub. - Daarop antwoordde de moeder niet. - Een oogenblik was je een jonge vrouw, die aanklaagt - nu ben je weer een dwingend kind, dacht ze.
Ze ging de kamer binnen, Leo nam juist afscheid.
- Groet Hermien van me, ik kom misschien morgen.
- Je zult welkom zijn.
- Maar ze moet niet om me thuis blijven.
- Vrouwen kunnen geen afspraak maken, zei Bart.
- Hermien is veel thuis. Haar leven is het zien komen en gaan van de kinderen.
- En van jou?
Hij schudde zijn hoofd. - Ik tel niet meer mee - ik heb slechte gewoonten, bijvoorbeeld regelrecht naar mijn werkkamer loopen als ik thuiskom, - of naar moeder. Lang geleden al heeft Hermien me verweten dat ik niet nieuwsgierig was naar de constellatie van de huiskamer.
- Tja, dat is een gegrond verwijt.
- Vind je? - Hij drukte Johanna's hand, wuifde naar den tuin. - Dag meiskes!
Toos sprong naar binnen. - Dag oom Leo. Bart liet hem uit.
Een half uur later kwam Cor thuis - hij had een sleutel. Johanna zat met Leni in de kamer, - ze luisterde naar zijn voetstap. Hij ging naar | |
| |
boven, een traptrede kraakte. Meestal steekt hij eerst zijn hoofd om een hoekje van de deur, dacht ze - maar ik zal hem niet achterna loopen.
Leni bladerde in een geïllustreerd tijdschrift.
- Stans gaat te ver, zei ze plotseling - een bed in den tuin omdat je je verveelt, stel u voor-ik zou er 's nachts niet durven slapen.
- Ik geloof ook niet dat Stans dat doet.
- Waarom neemt tante Hermien geen dokter? Johanna luisterde nog. - Hè? ze vindt dat zeker weggegooid geld.
Cor kwam plotseling binnen. - Zoo, zei hij, en droogde zijn handen af aan zijn zakdoek - ik ben eens bij Greet geweest - u gaat toch nooit.
- En heb je nou vreeselijk goed je handen gewasschen? vroeg Leni.
Langzaam vroeg de moeder: hoe was het met haar?
- Nou - Hij nameen tijdschrift op, nog staande. Het viel me wel mee - maar ze hoest erg, bij buien.
- Is ze veranderd?
- Ouder geworden natuurlijk, zei Leni.
Hij schudde zijn hoofd, praatte achteloos boven het geopende tijdschrift.
- Nee, niet ouder geworden, erg magertjes - net een kind. Ze zegt dat ze beter wordt.
- Zoo. Johanna tuurde voor zich uit. - Was ze blij je te zien?
| |
| |
Hij wachtte een oogenblik voor hij antwoordde: Dat weet ik niet.
- Wanneer ga je weer? vroeg Leni.
Nu klapte hij het tijdschrift dicht, keek naar het zusje van zijn hoogte af.
- Het lijkt wel een kruisverhoor - wat heb ik in godsnaam gedaan?
- Niets bijzonders, zei Leni, - je zult heusch niet uit enkel medelijden gegaan zijn.
De jongen ging zitten en deed of hij las. Johanna zag zijn hand onder haar bereik, een mannelijke, breede hand. Dadelijk zal hij weer de kamer uitloopen, dacht ze, hij heeft ons verteld waar hij is geweest, - wat zou hij hier nu nog te maken hebben? Boven zijn zijn boeken, en ergens gaan zijn gedachten heen. Het is mogelijk dat dit bezoek aan Greet niets beteekent - misschien ook wil hij ermee zeggen dat hij onafhankelijk is.
- Heb je haar moeder ook gezien, Cor? vroeg ze, en hoorde zelf dat haar toon goed was, - die van een eenvoudige vraag aan een gelijke.
- Ja, zei hij - een oogenblik - geen prettige vrouw, wellustig in het zelfbeklag.
- Ik mocht haar vroeger ook niet, maar
- Verontschuldigingen zijn er altijd te vinden, zei hij koel, - maar ze maakt het voor Greet niet gemakkelijker.
Johanna had graag gevraagd: Hoezoo? maar | |
| |
voelde intuïtief dat ze hem begrepen moest hebben.
- Er zijn daar toch veel meer kinderen, zei Leni.
- Zoo langzamerhand niet meer - Greet is de laatste. Als ze niet ziek was geworden, zou ze nu waarschijnlijk een gevierde pianiste zijn.
- Kom - ze is pas drie en twintig.
- Jawel - maar ze speelde reusachtig goed.
- Dat zal jij zeker kunnen beoordeelen.
Hij keek Leni aan en stond langzaam op. - Wie zegt dat dat mijn oordeel is?
Het tijdschrift gooide hij met kracht op de tafel en draaide zich om naar de deur.
- Ik vind het zoo jammer, zei de moeder, dat jullie elkaar verjaagt uit de huiskamer.
Even keken de kinderen elkaar met een spottenden blik aan. - Gelijkgerechtigdheid geeft altijd moeilijkheden, zei de jongen.
Leni lachte. - Jij wilde zeker een eerstgeboorterecht hebben.
- Ik erf den titel. - Ze schermutselden nog wat met woorden en Greet scheen op dat oogenblik uit hun gedachten te zijn. Toen Cor de kamer uit was, zei Leni plotseling: Idioot dat u ons verbiedt, als we zoogenaamd kibbelen.
Johanna voelde eenige drift in zich stijgen, maar ze beheerschte zich.
- Hm - op jullie uitdrukkingen mag blijkbaar niet gelet worden.
| |
| |
- Nou ja.
- Ik zou zelfs den schijn van kibbelen willen vermijden.
- En wij niet - onze toon is eenmaal heel anders - dat u dat nou nog niet geleerd hebt!
Het bleef een oogenblik stil. - Toos doet daaraan toch niet mee, zei Johanna toen - en Cor gewoonlijk ook niet. Heb jij nog niet opgemerkt dat het de toon is van de groote massa, en daardoor allang kleurloos en banaal geworden? Terwijl ze de laatste woorden sprak, ging het door haar heen: Nu speel ik mijn intellectueele meerderheid uit tegenover het kind, en dat is misschien altijd af te keuren?
- Toos is een kind, zei Leni, en Cor wil met de volwassenen meedoen, hevig onsympathiek van hem.
Cor deed de deur weer open. - Moeder, waar is Toos?
- In haar bed - waarom?
- Och - niets. Er hing daar een plaat, die zij vroeger zoo vreeselijk mooi vond - Greet wilde hem meegeven.
- Misschien is haar kinderlijke smaak al aan 't veranderen, zei Leni.
Hij fronste zijn wenkbrauwen. - Houd jij nou eens je waffel. Ja, - morgen vergeet ik natuurlijk het te zeggen.
- Ga dan zachtjes kijken of ze slaapt.
| |
| |
- Idioot, mompelde Leni.
Johanna voelde haar hart kloppen; ze dacht aan veel dingen tegelijk, ze zag Cor zich naar het bed van Toos buigen, ze voelde hoezeer hij het kleine, schemerige kamertje vulde - het was haar of ze Toos zelf werd, gelukkig met het onverwachte bezoek van den broer. - Maar het waren haar kinderen - en waarom mocht ze nu hun woorden niet hooren? - woorden over een plaat. - Je vond die vroeger zoo mooi, weet je nog? - Greet wilde hem je geven. - Ja, ik ben bij Greet geweest - kan me niet schelen wat ze ervan zeggen. - Ga je ook eens? Gek, je bent tien jaar jonger. - Haar gedachten verwarden zich. Leni moest haar nu niet storen; - Leni was ongelukkig - Cor niet, - en Toos zou nooit anders dan gelukkig kunnen zijn. Toos' oogen waren groot-open en vingen het licht - maar de hemel was mat en kleurloos. Ze glimlachte en steunde op haar elleboog - of misschien was ze roerloos blijven liggen? - Ik slaap niet meer zoo opgerold als een poes, had ze laatst gezegd, ik wil lang worden, daarom strek ik mijn voeten uit. En ze was blij om den groei in haar beenen.
- Moeder, waar is Toos? In die woorden lag voor haar een diepe bevrediging - het eene kind dat naar den ander vraagt, dat den ander noodig heeft.
- Toos ligt in haar bed - ze is nog zoo jong.
| |
| |
- Maar ik moet haar iets zeggen Het zou een volksliedje kunnen zijn.
Leni, tegenover haar, zuchtte. - Ik heb geen zin om mee te doen aan dat romannetje van Cor - een zieke vriendin, die je bloemen brengt.
- Je hoeft niet, kind.
- Nee - maar ik wil ook niet overal buiten staan. Natuurlijk praat hij er met Toos over - belachelijk, - Toos is dertien - en ze vindt het heel gewichtig, daarom doet Cor het - hij weet wel dat ik erom lach.
- Houd op, zei Johanna - je zult wel gelijk hebben, maar je praat als een oud vrouwtje.
Leni begon de tijdschriften-portefeuille in te pakken. - Ik haat den prins van Wales, zei ze.
- Zoo - wat een belangstelling. Omdat hij ongetrouwd is?
- Nee, omdat hij zoo'n mizerig gezicht heeft. Iemand met een kleinen neus kan nooit een groot man zijn. Nou moet u niet flauw doen, en mijn stelling omdraaien.
- Geldt die ook voor vrouwen?
- Ja, vrouwen zijn ook menschen. De overeenkomsten tusschen een man en een vrouw zijn veel grooter dan de verschillen.
- O.
- We leven in een tijd, die dit eindelijk erkent, en daardoor is het zoo. Voor u, die tot een vroegeren tijd hoort, geldt het nog niet zoozeer.
| |
| |
- Hm - en zal je dit nieuwe inzicht benutten?
Leni stond op en gooide de zware portefeuille tegen een muur.
- Och - het is niet een kwestie van benutten - je moet ernaar leven. Als het een vergissing was, dan zou je kunnen zeggen: Laten we die benutten. - Ze rekte zich uit, haar handen gevouwen achter haar hoofd. Ze was een donker en rank meisje - Johanna keek naar haar, overrompeld door verbazing. Ze had zichzelf gezegd dat Leni kleintjes was, niet dom, maar eng van begrip. Hoe kwam het kind nu aan deze woorden? Ze dacht plotseling: ook f(ij zal gelukkig worden - of meer dan dat - als er iets beters is.
Leni kwam naast haar staan. - In Indië las u altijd, en hier doet u niets dan handwerken.
- In Indië liet ik me maar leven; - ik ben erg dankbaar, dat we terug zijn.
- Maar vader vindt het jammer.
- Om zijn werk, ja.
Leni verschikte den kraag van Johanna's blouse. - Nou, en dat is toch het voornaamste?
- Dat weet ik niet - zooveel eerder afstand doen van Cor dan noodig was, - en waarschijnlijk ook van jou, binnen een enkel jaar -
Het bleef een oogenblik stil. Zou Cor nog bij Toos zijn? dacht Johanna - maar hij mag niet te lang blijven. - Moet ik de gedachte opgeven, dat | |
| |
de kinderen mij noodig hebben? Goed, - dan heb ik hen noodig, ik wil mijn leven maken naast hen, en al trekken ze nog zoo'n hoogen muur tusschen ons op. Leni begrijpt het nog niet, dat ik altijd zou probeeren over dien muur heen te kijken.
De deur ging open en Bart kwam binnen.
- Moet dat kind niet naar bed?
- Ik ben geen kind meer, zei Leni.
- O, pardon.
- Wat kwam Leo doen? vroeg Johanna.
Voor de vader kon antwoorden, zei Leni: Ik vind het onzinnig, dat getrouwde menschen elkaar alles vertellen.
- Juist, - ik zal oom Max eens vragen, je te interviewen, je hebt minstens even belangrijke dingen te zeggen als de Amerikaansche filmsterren.
- Aardig. Maar als ik een man was, zou ik niet willen hebben dat mijn vrouw me alles vroeg.
- En ga dan nu de kamer uit.
Leni liet haar moeders stoel los. - Nacht kind, zei Johanna rustig.
Zoodra ze alleen waren, zei Bart: Je moet niet ieder humeurigheidje van Leni op de spits drijven.
- Nee - zeker niet.
Hij ging voor de open tuindeuren staan. - Leo praatte over een beschermeling van hem. Jij mag hem graag, om zijn knappe gezicht - maar hij is ijdel. Hij helpt veel menschen voort met het geld | |
| |
van zijn moeder - maar op zoo'n fanatieke manier, weet je. Het moet hem lukken - niet om de menschen, maar om zichzelf.
- Zoo. En zou daar veel geld in gaan zitten, dacht je?
- Tja, duizenden.
- En zou Hermien dat weten?
Hij trok zijn wenkbrauwen op. - Jij maakt er dadelijk een huwelijks-kwestie van - ik had even langer willen stil staan bij zijn ijdelheid.
- Nou, wat let je.
Bart keek naar buiten. - We zitten hier toch akelig ingesloten, zei hij. Johanna antwoordde niet.
- Je hebt natuurlijk gelijk - de meeste dingen zijn niet waard om gezegd te worden. Kom, ik moet nog werken.
- En is al dat werk waard om gedaan te worden?
Hij draaide zich naar haar om. - Vrouw, praat niet - laat me leven.
- Zeker.
- Maar het is niet gemakkelijk - het wordt in dezen tijd zelfs hoe langer hoe moeilijker. Hij ging tegenover haar aan tafel zitten.
Ze keek vluchtig naar hem op. - In Indië kon je niet verdragen, dat er op dezen tijd werd gescholden.
- Neen, zei hij - maar in Europa is alles wel erger - de menschen zijn hier zoo moe. En over | |
| |
't algemeen houden ze zich nog bewonderenswaardig.
Johanna werd getroffen door zijn toon. - Dat zeg je toch zeker niet naar aanleiding van Leo?
Bart trommelde zacht op de tafel. - Och, ik houd niet van dien man, maar - ja zeker, ook naar aanleiding van hem - waarom zou hij een uitzondering zijn?
- Omdat hij rijk is.
- Nou - rijk - met dat groote gezin?
- En hij geeft nog aan anderen.
Bart zweeg een oogenblik. Het verwonderde Johanna dat hij zoo langen tijd doordacht over een luchtig begonnen gesprek met haar - ze praatten eigenlijk zoo hoogst zelden.
- Goed, zei hij - we zullen Leo er buiten laten. Wat ik bedoel is: de menschheid spreidt een groote kracht tot dulden ten toon.
Johanna keek om zich heen, - er stonden bloemen in den tuin - het licht was sterk verminderd, in een wijd, blauw hemelveld flikkerde zwak een eerste ster. Schuchter zei ze: Vroeger praatte je nooit zoo.
Bart hield zijn handen stil. - Nee, en toch heb ik het al lang gevoeld, - of liever: geweten. Gevoeld heb ik het nu pas; ik geloof dat ik zei: We zitten hier toch akelig ingesloten, en toen merkte ik ineens - Hij brak af.
- Wat?
| |
| |
- Dat ik er ook bij hoor. - Hij keek op en knikte haar met een glimlach toe. Ze had dien blik van hem nooit eerder gezien - ze wilde iets vragen, maar wist niet hoe.
- Het is dwaas, ik ben opeens weer een kind geworden. Vroeger was ik bang in het donker - ik wist wel dat er niets zou gebeuren, maar toch was ik bang. Nu ben ik bang voor het leven.
- Maar Bart -
- Ja, kan je het begrijpen? Ik stond nog op Leo te schelden in mezelf, en toen zag ik al die gelijke huizen, en die schuurtjes, en bloemperkjes - We zitten met elkaar in de val.
- Maar Bart, zei ze weer - je bent misschien ziek.
- O nee, zei hij opnieuw met dien vreemden glimlach - je hoeft er niets bijzonders achter te zoeken - ik voel nu eindelijk wat alle menschen voelen, jij ook - of misschien komt jouw oogenblik morgen.
Ze keek hem aan, haar neusvleugels werden wijd van verbazing. - Ja, misschien. Ik weet alleen dat de kinderen moeilijk zijn - over mezelf heb ik eigenlijk nog niet gedacht.
- Zoo, zei hij - ben je uitsluitend moeder. - Nu stond hij op.
- Wat ga je doen? vroeg ze haastig.
- Ik weet niet - op mijn kamer zitten.
- Blijf liever bij me - totdat we naar bed gaan.
| |
| |
Hij liep terug naar den stoel. - We kunnen nog wel wat praten.
Het bleef een oogenblik stil. - Je meent het toch niet?
- Wat?
- Dat je bang bent voor het leven.
- Och - het is meer het gevoel: je kunt nooit weten wat er gebeurt.
Hij zat nu rustig tegenover haar, maar alsof hij op visite was, moest ze denken - zonder krant of boek voor zich. Een oogenblik wenschte ze dat Cor in de kamer zou komen, die begreep dit alles beter dan zij - maar ze kon niet opstaan en den jongen roepen. - Bedoel je dat er weer oorlog zou kunnen komen? vroeg ze.
- Oorlog? - ja, ook dat - alles kan. Het ondergaan van een beschaving is waarschijnlijk voor het nageslacht geen ramp, - zooals de dood geen ramp is, maar wel de ziekte.
- Ja - eens, in onzen jongen tijd, heb je me beloofd dat je nooit een pessimist zoudt worden.
- Dit heeft met pessimisme niets te maken.
- Geloof je niet dat zich altijd een nieuwe beschaving ontwikkelt terwijl nog de oude afbrokkelt?
Hij schudde zijn hoofd. - Altijd niet, nee. Merk jij iets van nieuwe beschaving in deze wereld - werkelijk nieuw - niet het drijven op oude resten? Ze dacht: Dit is een heel onnatuurlijk gesprek -
| |
| |
maar ik kan hem dit niet zeggen. Zijn vraag vergat ze.
Hij ging voort: Nee, ik ben geen pessimist, maar ik moet toch nog het voordeel ontdekken van te leven in dezen tijd.
Aarzelend vroeg ze: Heb je vandaag moeilijkheden gehad in je werk?
Hij trok met zijn schouders.
Het was nu bijna heelemaal donker in de kamer. Wat vreemd, dacht Johanna, dat ik hier zoo zit, met Bart. Zou hij te hard werken? heeft hij te weinig afleiding? In Indië gingen we veel uit, 's avonds, of we hadden vrienden bij ons, - maar ons voornaamste onderwerp van gesprek was altijd de kinderen - ook daar. Ik weet niet waar kinderlooze echtparen over praten. - Zacht zei ze: Je doet alsof wij geen kinderen hebben - natuurlijk zullen wij in een toekomst gelooven - om hen.
- Ja, zei hij - dat zullen we nog wel doen, tegen beter weten in.
- Nee Bart.
- Wat is er?
- Ik wil niet dat je zoo praat - je bent ziek, - ga naar bed.
Cor kwam binnen. - Hè, zit u nog in 't donker?
- Draai het licht maar op, zei de vader, - ik ga naar boven. - Hij liep de deur uit.
De jongen kwam bij de tafel staan. - Wat heeft vader? - hij doet zoo wonderlijk.
| |
| |
- Ik weet niet - hij zal moe zijn. Plotseling dacht ze: Misschien wil hij van me af, en laat me daarom in een kloof kijken tusschen ons, die er niet werkelijk is. Maar meteen daarop schaamde ze zich voor die gedachte. Voorzichtig keek ze naar Cor, die met zijn handen op tafel steunde - hij leek haar forsch en mannelijk. - Ik ken hen niet meer, dacht ze - hem en Bart - wat moet ik in dit huis?, beteeken ik nog iets voor de meisjes? Och, onzin.
- Misschien heeft vader moeilijkheden in zijn werk, zei ze - hij klaagde erover, dat deze tijd hem drukt.
- Ja, allicht, zei de jongen, - maar een mensch kan veel verdragen. Hij kwam naast haar staan en legde een arm om haar schouders. - Kom, de dag is weer voorbij - we gaan slapen.
- Ik begrijp jullie niet, zei ze - je klaagt, maar zegt meteen dat het wel te dragen is - klaag dan niet.
Cor glimlachte. - Zoo sterk zijn we niet allemaal. Greet is het - en u - misschien. - Nou dag! Hij gaf haar een vluchtigen zoen bij haar oog.
- Nacht jongen - ga je naar bed?
- Nou - e, nog niet, denk ik - ik heb vanavond weinig uitgevoerd. Ze nam de krant voor zich - hoorde hem de trap oploopen. - Hij is vervuld van Greet, dacht ze - en Bart denkt aan zichzelf in deze nieuwe wereld. - En ik?
|
|