| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk
Johanna werd open gedaan door een grove meid, die over een blauw katoenen japon een vuilen witten boezelaar droeg.
- Is de jonge mevrouw thuis? vroeg ze, en verwonderde zich erover, dat ze deze woorden weer vond, na vijf jaar. Hermien had haar schoonmoeder in huis, een oude dame, met wie rekening gehouden moest worden.
- Ja mevrouw, loopt u maar door - de tuinkamer.
Johanna deed het. Als ik naar de oude mevrouw had gevraagd, dacht ze, zou ik wel behoorlijk zijn aangediend - deze meid heeft mij immers nooit eerder gezien. Ze klopte, en kreeg geen antwoord.
- Gaat u maar binnen, misschien is mevrouw in den tuin.
Hermien zat in de serre en wendde haar gezicht om, toen ze de deur hoorde open gaan. Het viel Johanna op, dat ze er moe uitzag, het wit van haar oogen was grauw. Ze ontdeed zich van alles wat op haar schoot lag, en kwam Johanna tegemoet. - Ben jij het, gelukkig. - Ze kusten elkaar.
- Kom je bij me zitten? - ik heb je in zoo lang | |
| |
niet gezien. Er was een stille klacht in haar toon, die Johanna niet ontging. Ze begon dan ook zich te verontschuldigen. Ja, ze had eerder moeten komen, maar het was druk geweest, enzoovoort, - de gewone woorden. Onderwijl zag ze dat het in de serre vol en rommelig was. Hermien luisterde niet, maar trachtte haastig wat op te ruimen.
- Hier, een vrije stoel. Nu volgde ze den blik van de ander. - Stans is niet erg goed, we hebben een tent voor haar gekocht. - Johanna zag een ijzeren ledikant onder een groote linnen parasol staan, en achter in den tuin een oude, vervelooze tent; twee van de drie wanden waren van glas. Ze schrok, dacht het woord: tuberculose, maar begreep dat ze het niet moest uiten. Aarzelend vroeg ze: Sinds wanneer? - en zei zichzelf meteen dat ze het meisje wilde gaan groeten.
- Toe, ga zitten, zei Hermien, - laat Stans maar, het kind is zoo nukkig.
Ze dempte haar toch al zachte stem. - Sinds een week is ze thuis, - het gaat ook weer niet op school.
- Wat zegt de dokter?
De ander schudde haar hoofd. - Ik behandel haar maar zoo'n beetje zelf; - ik heb haar gevraagd wat ze nu werkelijk wilde, en ze zei: in den tuin liggen. Toen heeft Leo die tent gekocht; hij is nog goed, hè? we kunnen er veel plezier van hebben,
| |
| |
maar ik moet er eerst gordijnen voor naaien, anders is het zoo ongezellig.
Johanna zag de gordijnen liggen, - ze waren blauw geweest, maar nu erg verschoten.
- Kan ik je helpen? vroeg ze, en meteen daarop: En die parasol?
- Die heeft Leo cadeau gekregen. Het kind ligt daar wel heerlijk, maar het bed kan er niet blijven staan - ze wil er 's nachts ook slapen. - Laat mij maar - ik ben aan het afmeten, ik geloof dat ze veel te lang zijn. Ze pakte een gordijn op.
- Wat zou Stans hebben? kon ze niet hier liggen, in de serre?
- Och ja, maar hier is natuurlijk veel meer contact met het huis.
Johanna beet op haar lippen. Ze hoorde zichzelf al zeggen: Hoor eens, Hermien - maar de deur ging open en de jonge Leo kwam binnen. Ze herkende hem aan den ovalen vorm van zijn gezicht, en aan zijn ongewone, groen bruine oogen. - Dit is tante Joop, zei zijn moeder.
De jongen boog over haar hand, maar bleef haar aankijken. - Tante, zei hij met diepe stem. Dat eene woord klonk neerbuigend en toegeeflijk.
- Je kent me zeker niet meer?
Zijn mond glimlachte. - Eigenlijk niet, nee.
Wat een onzin, dacht ze, - je was een groote jongen van negen jaar, toen ik wegging. Ze zag zich | |
| |
nog in deze zelfde kamer met Hermien, bij het afscheid; ze hadden allebei gehuild, en ze had toen eigenlijk niet begrepen waarom. Misschien omdat ze toen al dit oogenblik voorvoelde? - Maar wat kon haar dezen arroganten jongen schelen?
Hij stond nu bij den stoel van zijn moeder, zei heel zacht: Ma, kunt u een oogenblik op mijn kamer komen?
- Wat is er? - maar ik heb geen geld.
- Gut ma, heel iets anders.
Ze legde opnieuw het gordijn neer en stond op. Zoodra de deur achter haar gesloten was, liep Johanna het trapje af naar den tuin. Er stonden oude rhododendrons, die nooit meer bloeiden, maar veel anderen groei overwoekerd hadden. De schuttingen waren met klimop bedekt; hier en daar was een plekje aarde bloot gekrabd, en een kind had er bloemzaad gestrooid, dat welig opkwam, en nu gespeend had moeten worden.
In het ijzeren ledikant lag Hermien's oudste dochter en hield zich slapend. - Stans, ken je me nog?
Het kind had doffe, grijs-blauwe oogen. - Ja - tante Joop - dag!
Ze bukte zich en gaf het meisje een zoen. - Wanneer kom je bij ons? weet je nog dat je zooveel van Toos hield? die was pas vijf jaar toen we weggingen, en nu is ze dertien. Ik heb schandelijk lang gewacht | |
| |
om bij jullie te komen, ik moest een nieuw huis inrichten, - maar ik heb aldoor gemeend, dat ik jou bij ons zou zien. Lig je hier al lang? - Ze zag Hermien in de kamer terugkomen, en aarzelen bij het trapje.
- O, een paar dagen.
- Wat scheelt er aan?
- 'k Weet niet.
- Maar je moet toch klachten hebben. Hermien kwam naderbij. De ander richtte zich op, - Wat moet een moeder in godsnaam beginnen, als haar kinderen kuren krijgen? zei ze luid, - en had meteen spijt van haar woorden.
- Wil je thee, kindje? vroeg de moeder. Haar stem klonk gelijkmatig, onverschillig bijna.
- Dank u, zei Stans.
- Jij, Joop? Kom dan bij me zitten.
Ze volgde Hermien. Ik ben toch niet gekomen om haar onaangenaam te zijn, dacht ze - ik zou haar graag willen helpen.
- Geloof je dat Stans iets heeft wat haar hindert?
Hermien keek haar niet aan, - nam weer de vale gordijnen op. - Dat denk ik wel, ja, - daarom ga ik niet tegen haar in - ze zal wel weer eens wat meer levensmoed krijgen.
- Zoo maar vanzelf? dacht je?
- Och ja, - ze kan daar toch niet altijd liggen.
| |
| |
Ik houd de kinderen zooveel mogelijk van haar vandaan, maar ze hoort hun stemmen, en als ze niets hoort, zal ze toch wel eens gaan denken: wat doen ze nu? - Die huishoudschool boeit haar niet, en voor de school van maatschappelijk werk is ze te jong. Ze zou graag naar het buitenland willen, maar daar is natuurlijk geen geld voor.
- O nee?
Hermien knipte een breede strook van de gordijnen af; het ging erg scheef en Johanna waarschuwde haar.
- Het doet er niet zooveel toe, zei ze, en ging voort: Nee, wij hebben nooit geld, dat weet je nog wel van vroeger. Nou ben ik ook geen goede huisvrouw, - en we hebben moeder.
- Die zal het budget toch niet verzwaren?
- Dat weet ik niet - Leo beheert haar effecten. - Leo was directeur van een levensverzekeringmaatschappij.
De oudste zoon kwam weer binnen. Hij vroeg om een kop thee en ging erbij zitten.
- Je bent toch pas zeventien, is 't niet? vroeg Johanna.
Hij boog. - Ja, tante.
- Wat is 't een dandy, hè? zei de moeder.
Openlijk nam Johanna hem op en knikte. Hij kon een graaf zijn, dacht ze, maar ook een spullebaas die van mooie kleeren houdt. - De jongen had een | |
| |
eigenaardigen glimlach, die zich beperkte tot de lijnen van zijn mond.
- Wat ga je studeeren, - je moet immers eindexamen doen?
- Ik weet het nog niet, tante. Hoe bevalt het Cor in de rechten?
- Is Cor vaak hier geweest? Ze vergat te antwoorden.
- Neen, niet dikwijls; een paar keer bij officieele gelegenheden, op de verjaardag van Stans, bijvoorbeeld; - hij kon er dan niet goed af.
Zijn toon hinderde Johanna, en ze vroeg Hermien naar de drie andere kinderen, waarvan ze de jongste nooit gezien had.
De moeder vertelde; Annie was nu twaalf jaar, Dickie negen. Jon kwam altijd het eerste uit school - nog een half uurtje, dan stormde hij binnen. Of hij alleen ging? - ja, hij was voorzichtig. En in alles had hij evenveel plezier - een zonniger kind liet zich niet denken - terwijl hij de jongste was, met een betrekkelijk ouden vader en moeder.
- Ja, het onkruid groeit aardig op, zei Leo.
Hermien deed of ze niets hoorde. Het was duidelijk dat ze haar jongste kind bijzonder lief had, hoewel haar toon strak en onverschillig bleef. Ze vertelde: Laatst had hij gezegd: Moeder, wordt het niet eens tijd dat er een andere jongste komt, ik ben het nu al zoo lang. Ze had geantwoord: Zullen we dan nu | |
| |
Leo eens den jongste noemen? - maar hij schudde zijn hoofd: Nee - hij moet nieuw geboren worden.
- Het heeft in alle kranten gestaan, mompelde Leo.
Johanna gaf hem een snellen blik, en hij reageerde met een dichtknijpen van zijn vreemde groene oogen.
- En Dickie was de eenige van haar kinderen die zong; - ze geloofde ook dat hij geheime spelletjes had op zolder. Erg goed leeren deed hij niet, - maar och, dat kwam nog wel terecht.
Johanna luisterde maar met één oor, - ze was bang voor interrupties van Leo.
- Annie was flink, en handig, Leo wilde dat het kind na de lagere school thuis zou komen om haar te helpen, maar -
- Er zijn inderdaad bezwaren, zei de zoon.
Zijn moeder keek hem even aan, wendde zich dan weer tot haar vriendin.
- Het is gek, hij wil er altijd bij zitten, als ik met een ander praat.
- Maar hij moest nu eens weggaan, zei Johanna.
De jongen stond op. - En zoodra hij weg is, wordt het interessant. Ik heb het vaste geloof dat vrouwen interessant zijn.
- Maar jongens van jouw leeftijd zijn gelukkig niet allemaal zóó vlegelachtig.
- Heel goed, zei de moeder onbewogen - geef hem maar eens een afstraffing. Zijn mond glimlachte | |
| |
en hij boog overdreven diep over Johanna's hand. Nu lijkt hij het meest op een spullebaas, dacht ze. - Even later viel de deur achter hem dicht.
- Hij is onhebbelijk; - Leo wil niet dat ik den heelen dag verbied, en oma verwent de kinderen zoo vreeselijk. - Aardig, alleen op Jon heeft het geen vat - die zegt bij alles: Ik ga het eerst aan moeder vragen. - Ze praatten door, en Hermien zoomde de gordijnen met een grooten steek. - Waarom ben ik hier? dacht Johanna - lang geleden heeft Hermien mij tot vriendin gekozen, ze wachtte me iederen morgen op bij het naar school gaan. Soms kwam ik vroeg, - dan haalde ze me hollend in; - soms was ik laat, - dan riskeerde ze het, met mij samen voor een gesloten deur te komen. Ze toonde me zoo'n aanhankelijkheid, dat het me eindelijk vermurwde, en ikzelf niet meer heelemaal los van haar wilde zijn. Vriendschap is geen vrije keuze tusschen twee menschen, - het is een dwang, die ons waarschijnlijk op heel veel verschillende manieren kan worden opgelegd, - of die wijzelf uitoefenen. - En Hermien gaf me cadeautjes - ik weet nog goed, hoe pijnlijk ik dat vond in het begin. En toen heb ik haar eens een opzichtige broche gegeven, die ikzelf niet wilde dragen - dat was wel het allernaarste oogenblik tusschen ons. Nu nog zou ik voor geen geld die broche terugzien - en nu houd ik toch van haar - het is niet alleen medelijden | |
| |
wat ik voel. Ze heeft zoo'n fijn gezicht, en er is iets heel voornaams in haar, al is haar houding die van een slavin. Hardop zei ze: We hooren niets van Stans.
- Neen; - nu laat ik haar tegen etenstijd waarschuwen - maar als ze niet komt, vind ik het ook goed. Gisteren heeft ze niets gegeten - ze zal wel ééns honger krijgen. Jij vraagt: Wat moet een moeder doen, als haar kinderen kuren hebben? Ik geloof: zich houden alsof ze het niet merkt. Vannacht heb ik haar door het huis hooren loopen - ze zal ook wel in den kelder zijn geweest. Dat leert ze van oma, - die eet heel weinig, en klaagt over haar slechten eetlust - en dan hoor ik den volgenden dag van mijn keukenmeisje: Mevrouw, we hebben weer zooveel muizen.
- Maar Hermien!
- Ja, - het beteekent dat ik mijn voorraden opnieuw moet opnemen.
Er klonk een lichte voetstap in den tuin - de moeder trok vragend haar wenkbrauwen op. Stans kwam naderbij, stond stil en bukte zich over het zaaisel. Ze droeg een helderblauwe, zijden pyjama.
- Zeg maar niets bijzonders tegen haar, fluisterde Hermien.
- Die bloembedjes van Jon zijn om te lachen, - stikvol zitten ze.
- Help hem dan eens om ze uit te dunnen.
- Hij is er zoo blij mee, zei de moeder.
| |
| |
Stans ging op een punt van de tafel zitten. - Ma, wat doet u? worden dàt gordijnen voor de tent, die oude, verschoten mormels?
Hermien keek op; ze droeg een japon van een onbestemde, donkere kleur; over haar schoot hing de vale lap, waaraan ze naaide. De uitdrukking van haar gezicht veranderde niet. - Wat wil je dan? ik kan geen nieuwe koopen.
- Maar deze zijn afschuwelijk.
Johanna zei: Je mooie pyjama zal het geheel wel opfleuren.
Het meisje haalde haar schouders op. - Flauw zijn jullie. Ze liep om de tafel heen. - Ma, ik zou wat willen eten.
- Ga je gang, zei Hermien.
Johanna probeerde haar blik te vangen, maar het lukte niet. Nu fronste ze alleen haar wenkbrauwen, en zuchtte. - Stans liep de kamer uit.
- Mijn hemel, Hermien, waarom zeg je niet tegen het kind: Straks kan je aan tafel komen?
De ander antwoordde kalm: Dan komt ze niet - en zit later bij oma te snoepen. Het is ongelukkig dat oma altijd lekkers heeft op haar kamer, van dat zoete goed, waar de kinderen dol op zijn.
- En vindt Leo dat de kinderen maar moeten worden opgeofferd aan zijn moeder?
- Och - hij denkt er niet over na, - zijn moeder is er altijd geweest, - we hebben indertijd geen | |
| |
huwelijksreis kunnen maken, omdat ze niet alleen in huis dorst te zijn - en langzamerhand wen je eraan.
Ik zou er nooit aan wennen, dacht Johanna. Ze stond op en keek den tuin in. Ze voelde dat ze nu graag naar haar eigen huis terug zou willen loopen, en over dit alles met Bart praten. De trouwdag van Leo en Hermien stond haar nog zoo duidelijk voor; - het was midden in den winter geweest. - Als jullie wilt reizen, had zijn moeder gezegd, moet je je huwelijk een half jaar uitstellen - dit is geen jaargetijde voor een oude vrouw om uit logeeren te gaan. - Maar ze wilden niet langer uitstellen. Hermien's gezicht had een uitdrukking gedragen van kinderlijk plechtige ontroering, en althans dien eenen dag had ze haar schoonmoeder over het hoofd gezien. - Johanna draaide zich om. - Maar het is toch niet goed, zei ze, - de kinderen zijn het opkomende geslacht, de werkers en de regeerders van straks.
Na een oogenblik antwoordde Hermien: Oma is geen slechte vrouw, ze snoept en jokt als een kind, - maar er is ook een sterke kracht in haar - ten goede, bedoel ik.
Johanna snoof door haar neus. - Ik geloof dat jij een idealist bent.
- Natuurlijk, zei de ander rustig.
De oude mevrouw De Rijp kwam binnen. Ze liep met een stok, maar haar lichaam was weinig gebogen; groot en mager was ze, met een scherp belijnd ge- | |
| |
zicht. - Wel Joop, zei ze - hoe staat het leven? Haar stem had een mannelijk diepen en harden klank.
Ondanks zichzelf voelde Johanna zich een oogenblik geïmponeerd.
- Dank u - ik geloof dat u niet ouder wordt.
Hermien was weer aan 't opruimen. - Ik heb dadelijk een stoel leeg, zei ze. De oude vrouw keek naar haar. - Het is bij jou een verplaatsen van den rommel, zei ze, - en wendde zich tot de gast. - Geldt dat in Indië voor een antwoord: Dank u? Ik vroeg hoe je het maakte.
Tusschen hen beiden ontstond een gesprek over Indië; mevrouw de Rijp vroeg, aanvallend en precies - Johanna deed haar best, zooveel mogelijk vaag en in algemeene termen te antwoorden. Ze hield niet van de menschen die het nu eens weten wilden, nu ze hun inlichtingen zoo gemakkelijk konden krijgen.
Ze zag Javaansche mannen en vrouwen voor zich - hun houdingen, die haar niet allen konden worden verklaard, de uitdrukkingen van hun gezicht, die ze nooit zou doorgronden. En ze dacht aan hun kunst - al hun fijnzinnig handenwerk, hun weven en batikken, het verzorgen van hun rijstvelden. Mevrouw de Rijp hield aan het onderwerp vast; ze merkte Johanna's aarzelenden tegenzin heel goed, en het gesprek werd daardoor voor haar begeerlijker. - Hermien had de afgekeurde gordijnen | |
| |
opgevouwen en een mand verstelwerk voor zich neergezet. Een gesprek van haar schoonmoeder bekoorde haar nooit. Het gebeurde wel vrij vaak dat ze iets onthield van wat de oude vrouw gezegd had, en ze kon dat dan later met haar kleurlooze stem te pas brengen, maar ze deed gewoonlijk onbewust haar best, niet te luisteren. Zoo ook nu. Ze dacht aan den jongen Leo, die een vriend te eten had gevraagd. Ze bekommerde zich weinig om het eten, er was altijd genoeg, en ze had inmaak. Toch moest ze nu wel eens naar de keuken loopen, en ook den banketbakker opbellen voor een taart. Leo had grootmoedig toegezegd, die uit zijn spaarpot te betalen. - Ze hield niet van vreemden aan tafel. Kinderen waren haar gewoonlijk niet vreemd, maar Leo en zijn vrienden kon ze geen kinderen meer noemen. Ze zag de tafel voor zich; naast haar zat Jon, - wat zou hij genieten van de taart! Ze moest rekenen op elf personen; - of Leo nog iets in zijn spaarpot zou hebben? enfin, oma zou wel bijpassen. En Stans, - zou die komen? Ze merkte dat Johanna onrustig werd en weg wilde. - Ik heb ook kinderen thuis, hoorde ze haar zeggen. Maar het werd nu bijna tijd voor Jon; - ze dacht aan zijn heldere oogen en zijn rood, kinderlijk mondje.
Het gesprek veranderde. - Toos, mijn jongste, is dertien. Hermien, wanneer kom je bij me?
Hermien trok een kous over haar vuist. - Als | |
| |
ik eens een middag niets anders te doen heb, zei ze - en hoorde de bel, zooals Jon hem liet klinken. Ze lachte mee met Joop. - Dus je zegt me de vriendschap op, je wilt niet meer komen? Onderwijl dacht ze: Als ik uit ben, moet ik immers zijn thuiskomst missen?
Kleine Jon kwam binnen. Hij had een groot blond hoofd, en blauwe oogen; zijn blik was argeloos maar vast. De moeder kuste hem, en hij gaf haar een zoen terug.
- Dit is tante Joop, uit Indië, - jullie hebt elkaar nog nooit gezien.
- Maar wel op plaatjes, zei Johanna, en knikte hem toe - ik ken jou heel goed.
Het kind keek haar onderzoekend aan. - Bent u een echte tante? u lijkt op niemand.
- Nee, zei ze, - ik ben een oude vriendin van je moeder. Hermien vertelde dat hij zoo vaak gelijkenissen zag, hij kon precies zeggen waarin bijvoorbeeld Annie en Stans op elkaar leken, en waarin Leo en zijn vader. - Jon bleef rustig tusschen hen in staan. De grootmoeder vroeg: Ga je met me mee naar boven? - Er is op school getracteerd, zei hij - Lientje was jarig, we hebben allemaal veel gekregen.
- Dat wordt daar een opbieden tegen elkaar, zei de oude vrouw - bespottelijk. Hermien noemde de particuliere school, waarop de drie jongsten gingen.
| |
| |
Het was erg duur, maar ze leerden er tenminste Fransch, wat op de Openbare School was afgeschaft. Ze vroeg ook naar het onderwijs in Indië. - De grootmoeder hield aan - ze had op haar kamer nog wel iets voor hem - geen snoepgoed, - wat anders. Jon keek naar zijn moeder, en toen naar Johanna. - Ik blijf nog een poosje hier, zei hij, - en ging op den grond zitten met een boek.
Stans, nog steeds in haar pyjama, kwam binnen en liep de serre door. - Roept u me straks niet, zei ze - ik heb het land aan eten. Jon keek onderzoekend naar haar op.
Waarom zijn deze menschen in één huis, dacht Johanna, er lijkt zoo weinig te zijn wat hen bindt.
- Ga je weer liggen? vroeg Hermien.
Stans haalde haar schouders op. - Wat zou ik anders doen? - u zegt dat ik ziek ben. - Tot Johanna's verwondering antwoordde de moeder niets. Langzaam liep het meisje den tuin in, boog zich opnieuw over het zaaisel van Jon, en ging zwijgend verder.
- Hermien is duldzaam, zei de grootmoeder.
Hermien keek niet op. - Dat ben ik altijd geweest, zei ze vlak; toch hoorde Johanna de bedoeling eruit: vooral niet de omstandigheden aansprakelijk stellen voor haar levenshouding. Een bijna fanatieke lijdzaamheid, dacht ze, en voelde zich geprikkeld.
| |
| |
Ze zei: Kom, ik zal eens naar huis moeten; - er is zeker geen kans dat ik je man nog zie?
- Hij komt niet voor half zeven. Hermien stond op. - Als je toch gaat - ik moet even naar de keuken.
- Hebben we een gast vanmiddag? vroeg de oude mevrouw.
- Ja, een vriend van kleine Leo - hij brengt zoo zelden iemand in huis.
- Dat we dit op prijs moeten stellen, vulde de grootmoeder aan. - Haar stem was scherp en te nadrukkelijk voor haar woorden.
Johanna stak haar hand uit naar Jon. - Laat me eens je tuintje zien?
Het kind sprong op en liep haar vooruit. - Hier is het - alles mag erin blijven - het wordt heel mooi, ziet u wel?
- Ja, zei ze ernstig - het is zoo groen.
- De anderen hebben er niets mee te maken - ze kunnen ook een eigen tuintje krijgen als ze willen.
Maar ze willen alleen op jouw tuintje schimpen, dacht Johanna. Ze praatte nog wat met Jon, vroeg of hij het prettig vond op school. Hij keek haar verwonderd aan, blijkbaar was het nog niet in hem opgekomen dat er een oordeel mogelijk was over zooiets vanzelfsprekends als ‘de school’. - Ik bedoel, zei ze haastig - wil je graag veel leeren? Daarop antwoordde hij niet.
| |
| |
Luchtig wilde ze haar hand op zijn hoofd leggen, maar hij ontweek haar, en liep naar het bed van Stans. Ze volgde. Ik moet naar huis, dacht ze - hier zal ik altijd een vreemde blijven. - Ze probeerde den blik van Stans te vangen. - Dag, het beste ermee - je kunt altijd bij ons komen. Jon was op het bed geklommen, zat schrijlings, als op een paard. Deze kinderen spelen met alles, zei ze zichzelf, en voelde dat haar verontwaardiging op dat oogenblik te groot was voor het gepleegde feit. Stans stak plotseling haar knieën omhoog en liet den jongen achterover tuimelen op haar borst. Door hun stoeiend lachen werd Johanna's afscheid onderbroken. - Nou, zei ze nog, tot ziens, en liep naar de serre terug, waar alleen de oude mevrouw De Rijp zat.
- Wilt u uw zoon van me groeten? ik vrees dat ik hem niet vaak zal zien.
- Een man is zelden in zijn eigen huis, zei de ander, en keek om zich heen. - Daarom is het ook van zooveel gewicht wie hij trouwt.
Johanna beet in haar onderlip. - Dit huis wordt door u beheerscht, dacht ze, - het huwelijk van Leo en Hermien kan zich niet zuiver doen gelden. Het was haar of ze in de zware meubelen van de tuinkamer, in de gordijnen en het behang de bekrompen rechtschapenheid zag van de oude vrouw. Even nog keek ze om naar het groen van de rhododen- | |
| |
drons, naar het kleurige zonnescherm boven hef bed. Ze hoorde de stem van het kind, daar bovenuit een wat scherp jongemeisjes-lachje. Hardop zei ze: Ik zie Hermien wel in de keuken, en gaf mevrouw de Rijp haar hand.
- Dank voor je bezoek, kom maar eens gauw terug.
- Ja, zei ze werktuiglijk.
Hermien had een grooten boezelaar voor, en roerde in een pan die op het vuur stond. - Ga je? - en sprak door tegen het dienstmeisje: Het vleesch kan je ook opzetten, maar laat het langzaam braden - en de groente kun je warmen terwijl wij de soep eten. - Joop, kom je nog eens gauw? - mij zie je op een avond, als de kleintjes in bed liggen, en Leo vergadering heeft.
- Goed, ik verwacht je. Plotseling dacht ze aan Greet. - Herinner jij je dat buurmeisje van ons, vroeger, dat speelmakkertje van Cor?
- Greet Verschoor?
- Ja - die is weer in het land.
Hermien keek op. - Ik wist niet dat ze weg was geweest. - Hier Polly, dit kan in die glazen schaal.
Johanna zag dat Polly naar haar had geluisterd; - er was een gretige blik in die oogen, alsof ze in lang geen menschen had hooren spreken.
- Ze is ziek, ik moet haar opzoeken. Nou, het beste met jouw zieke.
| |
| |
Hermien hield de deur voor haar open, pakte haar arm. Het was Johanna alsof ze samen iets hadden doorgemaakt, ze zag Stans voor zich, en Leo - al die oogen met hun geheim - of was het een ondoorgrondelijke leegheid? - al die menschen, waaraan Hermien verbonden was, en door Hermien ook zijzelf - o, heel zwak - of misschien in 't geheel niet? Ze kon er zich nog vanaf wenden, de kleine Jon had ze voor het eerst gezien, - maar ze voelde dat ze zich niet wilde afwenden.
- Jon is een aardig ventje, zei ze, - niet zoo heel toeschietelijk, maar dat getuigt wel van karakter.
Hermien glimlachte. - Bij de kinderen van een ander vraag je naar karakter, - bij je eigen kinderen niet.
- O nee? dat dacht je maar. - Ze voelde den druk van Hermien's arm.
- In ieder geval hebben we hen te aanvaarden. Dag - ik kom wel, zoodra ik kan. - Een oogenblik keken ze elkaar aan - in Hermien's oogen was geen verlangen en geen onrust.
Zoodra Johanna alleen was, zuchtte ze, en dacht zich het gezicht van Bart dicht naar het hare gebogen. - Ik ben bij Hermien geweest - vreeselijk - ik houd van haar - waarom moet ze zoo leven?
- Misschien wil ze niet anders, - antwoordde ze voor hem, en dat woord gaf te denken. Als jong meisje had ze gemeend dat alle menschen naar geluk | |
| |
zochten - nu wist ze wel beter. De mensch bleef actief, ook in het geluk, wilde verder gaan, zocht zichzelf altijd weer te ontmoeten. Zocht zichzelf, - of het gelaat van den broeder? Geluk was een kinderlijk begrip, - wie weet of zelfs niet de jeugd van tegenwoordig het had afgeschaft. Droomde Stans van geluk op het zelfgekozen ziekbed? ze geloofde het niet. Er was geen droom en geen hunkering in die oogen, - misschien een zucht naar weten, naar zelfstandigheid, - anders niet. - Arme kinderen. - En ze moest Greet opzoeken. Die acht jaar in Indië hadden ze nauwelijks iets van haar gehoord, - en nu sprak Cor weer over haar. Vervelende geschiedenis - wat moest Cor met een meisje dat vier jaar ouder was dan hij? Greet was ziek geworden kort na de scheiding van haar ouders - long-tuberculose - Davos. Ze kende het kind eigenlijk niet. Vroeger had het zich in alle spelletjes door Cor laten leiden. Ze zag hen beiden weer voor zich, het lieve zwijgende gezichtje van Greet, de heldere oogen van haar jongen, en hoorde in gedachten zijn korte, kinderlijke woorden. Als Greet hem niet langer gehoorzaamde, werd ze naar huis gestuurd - hij had daar geen volwassene bij noodig, besliste het zelf. Soms riep ze op dat oogenblik de kinderen bij zich, vertelde hun een verhaaltje. Cor luisterde wel, maar vergat niet te zeggen: U hoeft niet met ons te spelen - Greet moet naar huis. -
| |
| |
En Greet keek met haar blanke oogen naar hem; ze zei niets, er kwam een klein glimlachje om haar mond. Vond ze hem dan toch een kleinen jongen die zijn zin kreeg, omdat hij niet meetelde?
Johanna kwam thuis.
|
|