| |
| |
| |
V
Het was een ouderwetsche, deftige apotheek; twee treden op, en een breede, glazen deur. Een man in een linnen jas achter het loket, aan iets bezig. Hij keek je aan en drukte op een bel, nadat je had gezegd: Ik kom voor de familie. Je liep de gang in van het woonhuis. - Leida! Het eerste wat je zag: haar bleekheid, en de sterk glanzende, donkere oogen. Je kuste haar, een beetje beschroomd, want ze was anders dan je je had voorgesteld: ze verwachtte een kind.
- Cor! kom binnen. Heb je schaatsen gereden? wat een verrassing!
De tafel lag vol doeken en naaigerei. - Je ziet het al: een broertje of een zusje.
Je legde je schaatsen op de kachelplaat, pakte Leida's polsen, en knikte haar toe. Je hield op dat oogenblik heel veel van haar, en ze moest maar de ontroering zien van je blik, en de onuitgesproken vraag: ben je er blij mee?
- Ja, eind Mei - we vinden het heel goed.
- Henk heeft altijd een groot gezin gewild. Economisch is er heel veel op tegen, maar.... Doe toch eerst je mantel uit - ik ben blij je | |
| |
te zien. De kinderen zijn op het ijs, behalve Doesje, die slaapt nog.
Doesje heette Catharina. Nergens was je zoo ontvangen als hier. Je mocht ook dadelijk wat doen: luiers gelijk knippen, en den zoom vouwen.
- We zijn er heel blij mee, het is zoo heerlijk weer een wiegekindje te zullen hebben, en och, de apotheek gaat goed.
Je luisterde maar stil - het was plotseling zoo vredig in je, alsof je nu voor altijd verzoend was met de wereld.
- Henk is naar Utrecht - hij werkt aan een artikel voor het Chemisch Weekblad; sinds zijn promotie is hij nog aldoor met datzelfde onderwerp bezig. Eigenlijk lijkt hij veel op mijn vader. Ja, je hebt vader wel eens ontmoet - die had ook wetenschappelijke belangstelling, en het kwam altijd de zaak ten goede. - Ze vertelde ook over de kinderen, rustig en opgewekt. Het ging door je heen: Als ik hier kon blijven, meehelpen aan alles, misschien ook in den winkel staan. Waarom zou ik geen apothekers-assistent worden? - Maar dan geen eigen zitkamer meer hebben, niet eenzaam mogen zijn, en hopen dat vader eens bij jou terug zal komen, juist bij jou. Op | |
| |
een regenachtigen avond. Vader - of Bernard eerst? Het was niet eerlijk van je te zeggen: vader, als je Bernard bedoelde. Maar je wist het niet; - kon een mensch zoo voor zichzelf verborgen leven?
Leida praatte niet meer - vroeger was ze ook nooit zoo spraakzaam geweest. De stilte en de kachel warm te maakten je slaperig. Vreemd, dat alles na een uur weer anders was dan bij aankomst. - Je had nooit zoo heel veel van Henk gehouden - hij was een mooie man met een baard, heel beleefd tegen de klanten, en in de huiskamer heerscherig en kort aangebonden. Je wist niet of het huwelijk van hem en Leida gelukkig was. Op hun bruiloft - je was toen pas achttien - had je iemand van Leida hooren zeggen: een zich effaceerende persoonlijkheid. Je begreep dat nu beter dan toen, en je dacht dat het misschien huwelijks-politiek was van Leida, zich uit te wisschen. Maar was het mogelijk dit anders dan in schijn te doen? Je dacht aan Hetty, die op een bijna brutale manier zichzelf was. De sfeer hier deed je prettiger aan, je zoudt willen zeggen: beschaafder - maar waarom voelde je je toch ook al een beetje geprikkeld, en je was pas | |
| |
een uur in huis? Kwam het door de gedachte aan Henk? Eens had je gezien hoe hijzelf de weegschaal bediende in den winkel, hij deed het neerbuigend en spelenderwijs. Een vrouw uit het volk ging er met haar grove schoenen op staan.
- U bent wel wat heel licht - en hij verkocht haar een duur, gepatenteerd versterkingsmiddel. - Je zoudt dit anders hebben gewild - je wist niet hoe.
- Doesje slaapt maar, zei je.
Nu liep je samen naar boven om naar het kind te gaan kijken - en je zoudt meteen een bed voor jezelf opmaken.
Hoe lang bleef je hier?
Henk was de oudste van de broers - had hij daarom het recht, je alles te vragen? Of je den indruk had dat Dirk en Hetty boven hun stand leefden, of ze hun kind nog zoo verwaarloosden en maar uit gingen, 's avonds?
Je trok even met je schouders. - Ik weet het niet, ze waren hartelijk voor me. - Je was alleen met hem in de kamer - Leida bracht de kinderen naar bed, de assistent, die binnen was geweest om thee te drinken, had den winkel gesloten en was naar huis gegaan. -
| |
| |
Je voelde je een klein beetje aan Henk overgeleverd.
- En Harm - het spijt me toch zoo dat die jongen typograaf is geworden. Hij was heusch niet de minste van ons, wat zijn aanleg betreft - maar die vrouw....
- Och - wat heb je op haar tegen?
- Dat weet je wel: de sfeer van haar belangstelling.
Was je nu toch even geïmponeerd door zijn toon en zijn vlotte woorden?
- Nou ja, zei je - de jongen kan nog alles worden, en bijna had je, om Harm in een gunstig licht te stellen, Frans genoemd, die zeker nooit zijn hoofdacte zou halen. Maar je zweeg nog en voelde je onbehagelijk.
Henk sloeg de krant open. Je zag hoe verzorgd zijn handen waren. - Het is aardig dat je zoo'n rondreis maakt, je moest dat eens meer doen.
Je lachte even. - Vind je? Maar weet je wel dat het een bewijs is van mijn werkeloosheid?
Hij keek je aan alsof je iets lichtelijk ongepasts had gezegd. - Zeker - en ik vergeet dat niet - we moeten er eens over praten.
Je wachtte af.
| |
| |
- Wat denk je eigenlijk te doen? Solliciteeren in 't wilde weg is natuurlijk - weinig dienstig.
Je zoudt hem in zijn gezicht kunnen uitlachen, maar je dacht aan je binnenkomst in dit huis. - Wat zou jij doen, in mijn plaats? (Moeilijk voor hem, zich dat in te denken.)
- Ja, hoor eens Cor, je moet hulp willen aanvaarden. Ik geloof dat jij het meest van ons allen op vader lijkt - je hebt die overdreven zucht naar onafhankelijkheid, en daarnaast iets zwaks. - Ik wil je graag helpen, maar dan moet je de gedachte opgeven, dat je alleen gelukkig kunt zijn door je eigen luimen te volgen. Ik zie dit misschien juist door vaders voorbeeld zoo scherp. Joost heeft dezelfde neigingen, maar bij jou vind ik het nog betreurenswaardiger, omdat je overigens zooveel goeds hebt.
Je voelde je neusvleugels trillen van spot en verontwaardiging, - maar Leida kwam de kamer in en door het zien van haar veranderde je stemming. Iets zwaks - maar ook wel goede eigenschappen - waarom zou je het niet gelooven? En de gedachte dat vader juist bij jou zou terugkomen, was geen hoogmoed meer, enkel een besef van verwantschap. Je | |
| |
zag hem tegenover je zitten, een door het leven verslagen mensch, - en je had dezelfde houding als hij, je boog je hoofd, overwonnen. - Och vader, zei je, en je blik kwam niet hooger dan tot zijn magere, vermoeide handen - och vader. -
- Misschien kun je hier komen, we zouden het natuurlijk moeten overleggen. Ik heb allerlei plannen, onder andere voor het uitgeven van een boekje over Indische geneesmiddelen - je zoudt daarmee kunnen helpen. En in Mei is de groote gebeurtenis, dan vind je hier zeker werk, al was het alleen maar om Robbedoesje van haar moeders bed af te houden.
Je zuchtte en dorst Leida niet aan te zien. Moest je er blij om zijn, dat je niet hoefde te verhongeren? Je had je altijd geërgerd aan de eischen van bedelvolk; eens gaf je een arme vrouw een japon, ze vouwde die uit, bekeek hem, en liet hem op de trap liggen. Onbeschoft. Maar had je zelf niet erg veel lust, dit oude jasje van Henk te versmaden?
- Je hoeft niet dadelijk te beslissen, zei Henk, maar je moet het ook niet te ver laten komen, geen slachtoffer van jezelf maken.
Zachtjes zei Leida: Dat zal ze niet doen.
| |
| |
Nu je haar stem hoorde, leek alles anders.
- Er is een heel aardige kamer op zolder, we zouden die nog wat kunnen inrichten - morgen moet je eens kijken.
Je wist plotseling dat je morgen weg wilde, maar je zei: Graag. Natuurlijk wil ik eerst naar huis terug, en - ne - ik zal moeten blijven uitzien naar een vaste betrekking.
Henk stemde met je in. Wat later vroeg hij: Heb je ooit dien man terug gezien, dien Thomson? - ik hoop van niet.
Je schamplachte even. - Nooit. Dat is een voordeel van Amsterdam: je hoeft er je vrienden niet te ontmoeten.
Henk fronste zijn voorhoofd, dat was ook juist je bedoeling geweest.
- Ik hoop dat je niet om hèm in Amsterdam wilt blijven, - een mensch moet soms zijn schepen achter zich kunnen verbranden, Cor. In je hart gaf je hem gelijk, en daarom kon je niets zeggen.
- Ik denk dat je nog wel eens zult trouwen, maar geloof me: niet met dien man. - Leida keek op en knikte je toe, - blijkbaar dorst ze dit keer niets te zeggen.
Je hart bonsde. - Niet met dien man, maar hij was de eenige met wien je zoudt willen
| |
| |
trouwen, nog altijd. Je zoudt gedwee uit Amsterdam weg gaan, je was immers ook al eens in de stad zelf verhuisd, zoodat het nu moeilijk voor hem zou zijn, je terug te vinden. Je wist dat, maar je trok al verder, de wereld was één groote woestijn, en je hart verschrompelde onderweg.
Henk streelde zijn baard. - Ik denk niet dat ik hier altijd zal blijven, het gezin breidt zich uit, en daarmee mijn werkkracht. - Hij keek ernstig.
- Dat is het gevaar voor een ongetrouwde vrouw, dat haar steriliteit ook haar geest beinvloedt en klein houdt. Enfin, als jij hier zoudt willen komen....
Leida strekte een hand naar je uit. - We zullen van je houden.
Er kwam een floers voor je oogen. Als je nu meteen kon beslissen, zou je dan niet gelukkig zijn?
Je drukte Leida's hand, en zweeg.
De zolderkamer had een groot raam op het Oosten, dat met forsche ijsbloemen was bedekt.
- Het is niet altijd winter, zei Henk.
Je keek huiverend om je heen. De wanden en | |
| |
de zoldering waren van lichtgeschilderd hout; er stond een divan met een witte sprei er over, een ouderwetsche klaptafel, een open boekenkast, en in een hoek op den grond een stapel ijzeren hutkoffers. Je wist dat Leida's vader langen tijd in Indië apotheker was geweest. Henk wees naar de koffers.
- Daarin zijn de aanteekeningen van mijn schoonvader, die zouden we samen kunnen doorwerken.
Je knikte. Eigenlijk was je besloten, je zocht nog naar het juiste oogenblik om het te zeggen. Den heelen nacht was je er mee bezig geweest, je sliep wel, maar droomde nog van bruine stopflesschen met witte étiquetten. En toen je zag dat het licht werd, zei je jezelf: Ik moest het maar doen, het hoeft misschien niet voor altijd te zijn, en och, als ik maar kan werken. En nu lokte deze kamer je.
- Je ziet wel, zei Henk, er kunnen hier gemakkelijk twee bedden staan. Je voelde een kneep in je hart. - O ja.
- Ik heb met Leida besproken dat Ansje eventueel bij jou zou komen slapen, dan kan Robbedoes van onze kamer af.
Je klampte je vast aan dat woord ‘eventueel’ - natuurlijk, er was nog niets beslist. Ansje,
| |
| |
een kind van tien jaar - je zoudt hier dus 's avonds niet kunnen zitten. - Kom, zei je, - ik geloof dat mijn voeten bevriezen, en je liep trappelend naar de deur.... Hoe moest je Leida nu aankijken?
Op weg naar Utrecht - zoo koud als vandaag was het nog niet geweest, en je had tegen den Oostenwind te kampen. Als je naar Henk had geluisterd, was je met den trein gegaan. Je neusgaten bevroren, en je schoot niet op. Er was een slapte in je knieën - je voelde je oud. Kleine Liesje had dien nacht aldoor liggen woelen, je ging je bed uit om haar toe te stoppen, op 't laatst werd je zelf niet meer warm onder de dekens. - Je had niets beloofd - je zoudt wel schrijven, en de ware reden gaf je niet op. Misschien was het egoïstisch van je: je wilde niet over een kind waken, je in het donker uitkleeden en roerloos op je rug gaan liggen. Als je jezelf vergeten kon, dan zou je de ademhaling van Ansje hooren, - je sliep in, en werd gelijk met het kind weer wakker. Als het middenin den nacht zei: tante Cor, dan keerde je eigen stem in je terug, en je antwoordde: Ja? - Stil, je had nog niets be- | |
| |
slist. Hoe zei Henk het ook? de steriliteit van je lichaam zou je geest kunnen aantasten; - diep in je hart wist je dat hij gelijk had. En dus moest je met vreugde je laten opnemen in zijn gezin.
Een windstoot verstoorde je evenwicht - je draaide je om en hapte naar lucht. Zou je terug rijden? de torens van Woerden waren nog te zien in de wazige verte. Bijna was je ertoe besloten. Maar je begreep niet dat Henk en Leida het wilden: een vreemde voorgoed in hun huis, altijd met hen aan tafel, altijd terug keerend tot dezelfde brandende kachel. - Je boog je rug en reed voort. In Utrecht woonde Joost, je eenige ongetrouwde broer. En morgen zou je in Amsterdam zijn. Misschien had Tilda Hugeno geschreven; naast haar zou je jezelf mogen zijn.
De kou perste tranen uit je oogen. Nu moest je eerst je gewonen slag terug zien te vinden.
|
|