| |
| |
| |
IV
- Breng je me naar school? vroeg Frans, en je keek Dina aan, omdat ze niet antwoordde.
- Hij bedoelt jou.
- Mij? O, met plezier.
Zoo stond je plotseling buiten in de heldere ochtendkou; de zon was nog niet boven de daken uit, en in de stille straat klonk het geluid van den wind alsof het nacht was. - Je liep naast elkaar voort. - Brengt Dies je nooit?
- Nee - 's morgens kan ze natuurlijk niet weg en 's middags gaat ze rusten. Je gedachten waren al met iets anders bezig, Frans zag er zoo tip-top uit, je zoudt willen vragen: wat kost je die jas? - maar je kende hem weinig, hij was altijd schuw voor je geweest. Heimelijk geloofde je dat dit de schuld was van Dies - ze droeg haar hart nogal hoog, had je haar niet eens hooren zeggen: We trouwen zoodra Frans promotie maakt? Promotie - een vreemd woord voor een onderwijzer zonder hoofdacte. Het was waar, hij liep toen die avondcursus aan de Kweekschool, maar hij zakte, en door moeders dood | |
| |
werd hun huwelijk vervroegd. Je hoorde nu nooit meer van zijn studie, - gisteravond had hij opstelletjes zitten nakijken, en daarna legde hij een patience. Hij had ontegenzeggelijk een knap gezicht, je wist nog dat het je een schok had gegeven, de eerste maal dat je tegenover hem stond. - Een gezicht dat nooit leelijk kon worden, en dat geen uitdrukking noodig had, want het was van een onbewusten adel. Maar je twijfelde eraan, of Dina het nog zag, of ook: ooit had gezien. Dat was het vreemde: ze trouwde met Frans, en deed neerbuigend tegen een Griekschen god - omdat hij geen promotie zou maken?
Hij vroeg: Kan je niet nog wat blijven, Cor? Dina is zoo veel alleen.
- Vind je dat? de meeste mannen hebben minder vrijen tijd dan jij - Dirk bijvoorbeeld komt nooit voor zeven uur thuis.
- Ja, maar wij hebben weinig vrienden - ik ontmoet niet anders dan mijn collega's, en....
- Het is jammer dat jullie nog geen kind hebt.
Hij boog zijn hoofd. - Ja - toch weet ik niet of Dies ernaar verlangt - ze kan zoo wonderlijk doen. - Hij brak af.
| |
| |
Nu wilde je hem aanmoedigen, en toch ook niet te veel laten zeggen. - Hoe dan, Frans?
- Och, ik weet niet - alsof de gewone dingen van het leven haar niet raken - en dan kan ze zich soms opwinden over een kleinigheid. Jullie hebt natuurlijk - hij aarzelde - een moeilijke jeugd gehad.
Je schudde heftig je hoofd. - Nee, waarom? onze jeugd was juist heel gelukkig. - Wat later kwam - maar toen waren we volwassen.
- Jullie vader zal toch altijd een - een bijzonder mensch zijn geweest.
- Ja, een rijk mensch. Maar hij is nooit eerder weggeloopen, - en we wisten niet wat ons boven het hoofd hing, tenminste wij, kinderen, niet. - Je voelde dat je rechtop liep, er was een strakheid in je verdediging.
Frans zweeg - je liep haastiger voort, maar na een oogenblik keerden je gedachten tot hem terug. - Dus Dina speelde een ongelukkige jeugd uit tegen dezen - dezen weinig intelligenten man - hoe dorst ze? - en waartoe diende het? - Er kwamen twee jongens in draf aan, en hielden voor Frans stil.
- Zoo, mijn schildknapen. Lou, ga jij aan den buitenkant van mijn dame loopen. De | |
| |
jongens keken verlegen en onderzoekend.
- Nu denken jullie natuurlijk dat dit mijn vrouw is, - maar het is de zuster van mijn vrouw, ging Frans voort, en hij vertelde van je schaatsentocht. Zijn stem klonk rustig opgewekt, en je begreep plotseling dat hij een goed onderwijzer was. Al pratend kwam je bij de school; meisjes stormden op Frans af, hingen een oogenblik aan zijn arm. Ze noemden hem ‘meester’, en hij kende natuurlijk van ieder den naam. Onwillekeurig liep je mee naar binnen, - de lucht van de cocosmat in de gang was je nog zoo vertrouwd.
- Mag het wel, Frans? - Hij had nu de oogen overal tegelijk. Een groote jongen, dien hij gewenkt had, kwam met gretige haast naar hem toe. - Kijk eens naar de kachel.
- Ja meester. - Aandachtige, felle oogen. Een meisje droeg iets voor zich uit.
- Meester, het was zoo koud, ik heb het goed ingepakt.
- Maar wat is ‘het’, Anneke?
- Een bloem natuurlijk, - moeder vraagt of hij hier mag staan, thuis gaan alle planten toch dood.
Het bleek een bloeiende begonia te zijn.
- Prachtig - en dat midden in den winter -
| |
| |
alle sprookjes worden tegenwoordig waarheid.
- Meester, geef nou maar geen vrij voor ijs, want we hebben vanmiddag geschiedenis.
- Zoek zelf een goed plaatsje uit voor de pot - ik kom je moeder wel eens gauw bedanken. - Wout, ik heb je al meer gezegd: ik ben niet de baas van de school, maar loop naar mijnheer Boerma.
- Meester, onze poes is dood, vanmorgen hebben we hem zoo maar gevonden, met al zijn pooten uitgestrekt. Je zag nieuwsgierigheid in de oogen van dit kind. - Was de poes al oud? vroeg je, - maar het bleek duidelijk dat ze van jou niets verwachtte. Een schouderophalen. - Weet ik niet.
Het lokaal raakte vol. Twee jongens waren plotseling zoo ver dat ze elkaar moesten aanvliegen, je zag het, wilde Frans waarschuwen. Maar hij kwam al van den anderen kant aan, trok een van de jongens aan zijn kuif terug.
- Als Koos ransel moet hebben, dan zeg je het mij - en nu geen woord meer. Maar het zat den jongen te hoog, zijn gezicht vertrok.
- Hij sart, - hij sart, hij zegt dat we een juffrouw krijgen. - Je zoudt hem willen | |
| |
troosten, maar je wist niet hoe. Weggaan, natuurlijk. Frans lachte. - Is dat aardig tegenover mijn zuster? - Maar ze is een betooverde prinses, als het negen uur slaat, holt ze weg.
Hij gaf je een knipoogje - en de bel luidde. Je veinsde schrik, drukte Frans' hand tusschen je beide handen, en haastte je weg.
De gang was al verlaten; bij de deur stond nog een onderwijzer, hij knikte stroef, een beetje verwonderd. Ja, wat moest je in een school? Was je maar onderwijzeres geworden - maar denk in godsnaam niet, dat het gemakkelijk is, den heelen dag de meerdere te blijven van zoo'n troep kinderen. - Nu zou je naar Dina terug gaan, en trachten met haar te praten. Als ze maar niet over een ongelukkige jeugd en een slechten vader begon. Van haar verdroeg je dat niet, omdat het onecht was, omdat het leven van de anderen aan haar voorbij was gegaan, en ze zat opgesloten in haar eigen kleine wereldje. - Goed, je zoudt haar vragen, wat er aan haar wereld ontbrak. Ze wilde je vasthouden, net als Hetty. Waarom? Voelde ze niet dat je alleen gekomen was om weer te kunnen weg- | |
| |
gaan? - Je zuchtte. - Zeker zou je vandaag Woerden niet meer halen?
Je hoorde Dina op hoogen toon tegen haar dienstmeisje praten, ze ging nog voort terwijl je je hoed en mantel ophing. Over een vuilen en een schoonen theedoek. Toen, in de kamer: Tuig is het, - gewoon tuig, - Frans gelooft het niet. Laatst heb ik een oud-leerlingetje van hem gehad, - die begon tenminste met goeden wil - maar na veertien dagen bleef ze weg, net als de anderen.
- Tja! Je kunt het zeker niet zonder?
Ze keek je met groote oogen aan. - Stel je voor - en ik houd ook niet van dat werk - jij soms wel?
- Och - het is beter dan niets.
- Nou, word huishoudster.
- Ja - weet je soms een betrekking voor me?
Dina antwoordde niet onmiddellijk, toen zei ze: Ik zal er eens over denken. Juist - ze wilde op je omstandigheden niet verder ingaan; - gaf haar eens ongelijk! - Je keek naar buiten, verlangde naar de inspanning van het schaatsenrijden. - Dies, als jullie eens meegingen vanmiddag? met den trein | |
| |
naar Gouda, en rijden naar Woerden.
- Is het Woensdag? dan heeft Frans cursus in handenarbeid.
- Moet hij daar examen in doen?
De ander knikte. - Van den zomer. Dan kan hij eens naar een particuliere school solliciteeren.
Je dacht aan de vechtende jongens, de overslaande stem van den een: hij sart!
- Is het prettiger om ‘mijnheer’ te worden genoemd dan ‘meester’?
Er kwam geen antwoord.
- Dies, vanmorgen heb ik gevoeld, dat ik mijn roeping ben mis geloopen: ik had onderwijzeres moeten worden.
- Weer wat nieuws. Maar niet alle menschen hebben een roeping.
- O nee - maar alle getrouwde vrouwen wel.
Ze keek je vluchtig aan. - Dacht je dat ik kinderen wou hebben?
- Dat weet ik niet. - En tot je ontsteltenis begon ze te huilen.
- Maar Dies.
- Dat heb ik juist zoo vreeselijk gevonden voor moeder: al die kinderen, waardoor vader wegliep.
| |
| |
Je was opgestaan en pakte haar schouders.
- Maar Dies! Dit met nog meer nadruk dan den eersten keer, - en onderwijl je tegenstribbelend gevoel, omdat je haar niet geloofde.
- Hij hield toch ook eens van moeder - het maakt alles zoo moeilijk: eerst dorst ik niet te trouwen - en nu - Ze ging aan de tafel zitten en legde haar hoofd in haar armen.
Mijn God, vergeleek ze Frans met vader? Je zag het getourmenteerde gezicht van vader voor je, en de rustige, gladde trekken van Frans. Frans, die misschien van zijn vrouw zou wegloopen, als ze hem geen kinderen gaf. - Maar het was alles comedie.
- Toe, huil nou niet - je redeneert teveel, zie je. Als je van Frans houdt, dan moest je maar raak leven.
- Hij weet dat ik zielsveel van hem houd.
Je trok met je schouders. - Maar raak leven, had je gezegd - wat bedoelde je daar eigenlijk mee? - en waarom gaven die woorden je een siddering van verlangen naar het leven? De ander begon een uitvoerig verhaal over een psychiater, dien ze had geraadpleegd.
Het ijs was hier mooi, diep zwart met witte | |
| |
luchtbellen. Er scheen een bleeke zon en het was minder koud dan gisteren. Dit kon een heerlijke dag worden. Het reisgeld van Hetty's moeder had je moeten aanspreken, maar het was nog lang niet op en als je thuiskwam - als je eindelijk thuiskwam - dan zouden er goede berichten zijn over de post. Een brief van vader uit het buitenland: kom bij me als je niets beters te doen hebt - ik verlang naar je. - Ja, dat was je eeuwige hoogmoed: je geloofde dat vader van jou het meeste hield. - Hoogmoed? of je eigen liefde voor hem? - Altijd had je tegen moeder gezegd: ik denk dat hij terug komt. In 't begin antwoordde ze daarop niet, - later zei ze: het is beter dat ik hem niet meer zie. Het gevoel dat daarachter school, kon je niet peilen.
- En waarom geloofde je Dina niet, die zei dat vader haar leven had beïnvloed, terwijl je zelf zooveel aan hem dacht? - Hm - je zoudt eerst honderd slagen doen, en dan antwoorden. - Je schaatste beter dan den eersten dag. Dit land was mooi, zoo wijd en stil, en er dreef een geur van voorjaar langs je.
- Vader beïnvloedde niet je leven, alleen je stemming - vooral als je triestig was. Als je met Bernard had kunnen trouwen - je zoudt | |
| |
geen oogenblik hebben geaarzeld. Met Dies was het anders, die leed, als Haagsch onderwijzers-vrouwtje, aan den struggle for high life, en liep naar een psychiater, die in de mode was. - Arme menschen. - En die dokter had heel aandachtig geluisterd naar haar jeugd-verhalen. Je zoudt haar kunnen slaan als ze zei: jeugd - in dit verband; - tot haar zevenentwintigste jaar was ze onbekommerd geweest. - Jullie vader was toch altijd een bijzonder mensch? - Ja Frans, hij zong zoo mooi. ‘Anders wird die Welt mit jedem Schritt, den ich weiter von der Liebsten mache.’ Een lied van Wolf - vader, nog eens dat lied. - En verlangde hij onderwijl naar die anders gekleurde wereld, ver van zijn gezin? O, als hij gestorven was, wat zou Dina dan haar jeugd hebben geprezen! - maar nu hij uit eigen drang was weggegaan, en nog leefde - ergens.... Zou hij gelukkig zijn? de vraag die moeder zich iederen dag stelde. En soms antwoordde je, haperend: Ik denk het wel. - Zooals moeder je dan kon aankijken, met haar diepe, verdrietige oogen.
Vandaag wilde je niet verdrietig zijn - je tintelde van top tot teen. Weggaan was heer- | |
| |
lijk - een groet, een laatste blik - en je hart had het oude al losgelaten. - Met Bernard was het iets anders. - Hem wilde je altijd opnieuw ontmoeten. - Nee, niet denken aan Bernard. Als Tilda Hugeno je schreef, zou je komen. - De hemel glansde van licht, en toch schoot de zon geen stralen. Vandaag wilde je je feestelijk voelen - zoo maar onbegrijpelijk gelukkig. Als je moe werd, zou er een tehuis voor je zijn, - maar eerst snelde je nog voort over dit gladde ijs. Je had de lichtheid van een vogel, en er zong muziek in je. Geen lied van Wolf, iets veel vagers, een of ander natuur-geluid, en heerlijk, je hoefde niet te denken over de beteekenis.
|
|