| |
| |
| |
III
Je was alweer wakker en had het liever nog niet willen zijn. Zwarte duisternis om je heen - Marietje had de gordijnen dicht getrokken, toen ze je die kruik bracht. Wonderlijk, dat je door een vreemd meisje werd verzorgd. Alles in dit huis was je vreemd, en het meest misschien Hetty's toon. Je wist wel dat je je altijd daarover had verwonderd, maar nooit zoozeer als nu. - Je had haar nog maar kort gesproken. Toen je binnenkwam - het was half vier - zat ze aan een ontredderde koffie-tafel en pelde amandelen.
De vlugge woorden van Marietje: Mevrouw, hier is uw schoonzuster.
Hetty keek op, haar oogen waren helder, zee-groen. - Wel verdraaid, Cor! Ze hadden elkaar omhelsd, en natuurlijk was je weer ontroerd - je voelde een slapte in je knieën. - Dat komt, zei je - ik verlangde naar een ouderwetsche tocht op schaatsen; en je praatte, deed de groeten van Harm en Leen.
Hetty schilde een peer voor je, en je at ossentong van een schaaltje, ongegeneerd met je handen.
| |
| |
Het dienstmeisje kwam weer binnen. - Kan ik afruimen, mevrouw?
- Wacht nog maar even, - laat is het toch. Maak jij liever een bed op voor juffrouw Corrie - veel dekens. - Je dacht aan den harden divan bij Leen, en aan de kou tusschen het raam en de getemperde kachel.
Hetty was altijd hartelijk geweest; toen moeder dood was, kwam ze een paar dagen bij je, was rustig en onaangedaan, sprak over Dirk's verdriet als over de ontsteltenis van een kind. Troost had ze niet voor je - of ging er troost uit van haar onaandoenlijkheid? - Je wist het niet meer, maar je voelde wel dat ze in een andere wereld leefde.
Om vier uur had ze je voorgesteld, thee te gaan drinken in Den Haag.
- Zeg het gerust als je er niet voor voelt.
- O, ik voel alleen voor dat bed met de vele dekens. - Ze had je dadelijk naar boven gebracht. - Je moet een poosje blijven - ik heb zoo vaak tegen Dirk gezegd: waarom komt Corrie niet? - Nou, ik doe dan even een paar boodschappen - we eten laat - lekker blijven liggen, hoor! En nog eens haar hoofd om den hoek van de deur: Kan ik wat voor je meebrengen uit het Haagje? Je was | |
| |
gaan zitten om je hooge schoenen los te rijgen. - Ik zou niet weten wat.
De kruik was nog warm, je kon niet lang hebben geslapen. Je had nog niet eens naar Doortje gevraagd, het eenige kind. Ze was nu dertien. In huis hoorde je geen enkel gerucht. Vreemd, het huis van Dirk, en er was hier niets, dat je aan vroeger deed denken.
Corrie draaide zich met dichte oogen om. Zou ze een paar dagen blijven? maar niet langer dan tot Dinsdag - je moest toch weer naar werk zoeken. Hetty was lief, maar ze had zich toch nooit om je bekommerd, zeker niet dat laatste halve jaar. - Wat leefde je ver van elkaar af. Och, van Harm toch ook.
- Neem een treintje in Lisse - hij besefte niet dat je zuinig was op ieder dubbeltje, - hij zei niet: hier heb je wat reisgeld. Je maakte grapjes: Waarvan ik geleefd heb? vraag liever waarvan ik leven zal - en dan praatte je er weer overheen. - Tot Dinsdag zou je Hetty's luchthartigheid kunnen verdragen - langer niet. - Nu trok je de dekens tot over je hoofd, om maar doezelig te worden en niet te denken...
De deur ging open. - Oe-hoe - ben je wakker? - Hetty.
| |
| |
- Ja - moet ik opstaan?
- Kalmpjes-an - tenminste als je met ons wilt eten. - Ze had het licht opgedraaid.
- Kijk eens, dat 's voor jou. - Een wit nachthemd van fijne wollen crêpe, een paar bloemetjes geborduurd bij de hals.
- Maar Hetty!
- Ja, keurig maken ze dat tegenwoordig, en niet duur. Ik heb nog meer - een bed-jasje - dat vond ik zulke schattige dingen. Wat wil jij - zalmkleurig of blauw?
- Wat moet ik daarmee?
- O, als Marietje bij je binnenkomt, trek je het aan, en blijft een beetje opzitten, en houdt een praatje.
- Ze komt niet bij me binnen - ik bedoel: in het gewone leven niet.
- Nou meid - ben jij zoo gek op ‘het gewone leven?’
Je glimlachte onzeker.
- Hier, neem jij het blauwe maar.
Je gleed uit je bed, en trok het jasje aan - misschien kon je het gebruiken als je bij Tilda Hugeno woonde. En nu moest je Hetty een kus geven en bedanken, alsof het nog spontaan was.
Ze keek naar je schoenen onder den stoel.
| |
| |
- Lieverd, moet je die stappers weer aan?
Lieverd - een woord dat moeder had gezegd.
- Ja, als je een paar pantoffels voor me te leen hebt?
Je ging naar beneden op avondschoenen van Marietje.
In de huiskamer zat Doortje. - Zoo, kleine krul. - Had je nù Hetty's toon al te pakken? Het kind leek op haar moeder, het was lang en blond. - Dag tante Cor. - Een verlegen gezichtje. - En nu eindelijk ook Dirk. - Zoo, in Holland bezoekt men zijn familie dus nog per schaats. - Je gaf elkaar een hand.
- Hoe is 't ermee? - Dirk was oud geworden, zijn kleeren waren hem te wijd. Had je hem wel ooit anders gezien dan in een vaal grijs pak? Hij was een klein beetje hoog in de schouders en zijn groote kop werd kaal.
- Vrouw, gaan we ook eten? het is half acht.
- Dat denk ik wel. Wat zullen we doen, vanavond?
Marietje kwam binnen met de borden. - O, dat iedere dag een avond moest hebben!
Je kon niet steeds in je bed liggen. Om half | |
| |
tien den volgenden morgen kwam je in de huiskamer, zag er alleen het kind. Ze zat op het voorste puntje van een diepen leunstoel een boek open op haar knieën, en keek je onderzoekend aan. Je liep naar haar toe, legde je hand op een smal schoudertje. - Dag, wat lees je? Het heldere zonlicht viel op het boek, in de gleuf tusschen de bladen lag een Faber-griffel met een glanzend groen velletje.
- O - e - zei Doortje stamelend - ik weet niet. Ze sloeg het titelblad op, je keek er beide naar, maar je aandacht was er niet bij.
- Ik vond die griffels vroeger ook zoo mooi, - de kleuren, hè?
- Ja, zei het kind. Je kunt ze nog maar in een enkelen winkel krijgen - tegenwoordig schrijf je op school altijd met potlood.
- Zoo. Ik vond een lei erg gemakkelijk, maar je kreeg er vuile handen van. Je ging nu samen aan tafel zitten om te ontbijten. - Doortje legde het boek open naast zich neer. Je zag haar telkens naar de griffel kijken. Waarover moest je praten met dit kind? Je had het gevoel dat ze niet van de school hield. Je zoudt ook je mond kunnen houden,
| |
| |
maar er was zoo iets hunkerends in dat prille, blanke gezichtje, alsof ze wel haar gedachten wilde loslaten, als ze maar wist hoe.
- Heb je meer van die griffels? allerlei kleuren?
Een haastig hoofdknikken. - Dan loop ik telkens eens weg, en als ik terug kom, moet ik kijken of het net zoo is als ik had gedacht.
- O ja. (Als je dat spelletje nog eens kon doen met moeders gezicht!) Maar het kan erg schelen, hoe het licht valt.
- Ja, in de zon is het natuurlijk het mooiste - en bij - bij avond is alles anders. Ik vind ‘kunstlicht’ zoo'n gek woord.
Je wist niet wat je daarop moest antwoorden, en je was bang het gesprekje te stuiten. Aarzelend zei je: Ik heb eens een cursus gevolgd, zes lessen, over ‘Licht en Kleuren.’ Ik weet er niet zoo heel veel meer van, helaas, maar het was erg mooi - jij moet daar later ook iets van zien te leeren.
En eensklaps klopte je hart voelbaar - hoe zou je het zeggen dat het kind je bedoeling begreep - iets van het wonder begreep? - Je nam de kristallen kaasstolp op en schoof hem in de zon. - Kijk, die kleuren, doordat er een zonnestraal gebroken wordt. Je praatte | |
| |
over een prisma, en den regenboog, en de samensmelting van alle kleuren tot het wit.
- Doortje luisterde, maar je wist niet zeker of ze nu blijder was dan met de groene griffel alleen. Je at nog een krenteboterham en schonk thee in. Waarom kon je niet na het ontbijt weggaan? - je dacht aan de helle schittering van het ijs.
- Tante, hebt u mijn doek wel eens gezien?
- Jouw doek? nee -
- Hij hangt boven. - Je stond op en liep met het kind de kamer uit. - De moeder van oma is eraan begonnen, en later heeft oma hem afgemaakt. - Een klein, rommelig kamertje. - Kijk. - Met haar smalle hand raakte Doortje voorzichtig den zoom aan. - De doek hing tegen den muur - bonte figuren op een wit fond. - Maar kind, dat is prachtig - ik heb nooit zooiets moois gezien.
- Ik heb hem gekregen van moeder - als ik ziek ben, is het zoo heerlijk, dan lig ik er aldoor naar te kijken.
Je zag: kleine zeshoekjes van katoenen stof, telkens een kring van zes gelijk gekleurde, met een ander hart, gevat in vakjes van wit, en zoo maar voort, een groote doek - gelijkmatigheid van vorm, en wisseling, rijkdom | |
| |
van kleur. Het kind wees: Dit rood, tante, en dit is mijn mooiste figuur - nee, ik weet het niet, - laatst wist ik het -
Je zag jezelf plotseling thuis zitten, in je vale huurkamer en je naaide aan zoo'n doek. Voor anderen was je eenzaamheid mistroostig, maar zelf voelde je het niet, je had je goddelijke speelgoed.
In de gang hoorde je stemmen - Hetty en Dirk. Je liep weer naar beneden, begroette hen. - Doortje heeft me haar doek laten zien.
Het kind bloosde.
- Ze houdt van kleuren, zei de vader, maar ze mag niet haar oogen naar binnen drukken om verschillend gekleurde bollen en cirkels te zien.
- O, zei je luchtig, dat doet ze niet meer als ze een beetje grooter is.
De onverschillige slordigheid van Hetty - dat maar-raak-leven, zonder plan, bijna zonder voorkeur. - Na het ontbijt sloeg Dirk een wandeling voor. Zijn vrouw zei: Dat is altijd het eenige wat Dirk weet te bedenken, maar we wandelen nooit.
Hij antwoordde: Goed, dan loop ik even naar kantoor.
| |
| |
Je vroeg aan Hetty of je iets voor haar kon doen - Marietje had haar vrijen dag. Ze knikte vele malen. - We gaan gezellig samen naar de keuken voor het eten zorgen - we eten op een ongewoon uur, half drie bijvoorbeeld - als Dirk dan thuis is - we verhangen den middag, en vanavond hebben we schouwburg. Je zei plotseling: Ik zou je moeder wel eens willen opzoeken.
- O, prachtig, - ik wed dat Dirk mee wil - hij heeft zich aan haar gehecht, sinds zijn eigen moeder er niet meer is.
Je vroeg verder naar de levende - hoe oud ze nu was - en haar gezondheid? En terwijl Hetty praatte, zag je jezelf in dat huis, je woonde er, je zorgde voor een lief oud mensch - je hart was weer een beetje gebonden.
- Ze is nog zoo flink, zei Hetty, doet alles zelf, èn netjes, en zuinig.
- Maar - re - ze heeft toch geld?
De ander schudde licht haar hoofd. - Nu niet meer - alles opgemaakt - nou ja, niet voor zichzelf, hoe gaat dat.... Dirk, en een paar van mijn broers steunen.
De gedachten sprongen zoo vreemd door je hoofd - die dwaze voorbarigheid.
| |
| |
- Dirk? o - het gaat mij niets aan, natuurlijk - maar prettig dat hij het kan doen. (Dirk was boekhouder op een wollen-deken-fabriek).
- Ja. Hij heet nog altijd boekhouder, en hij is toch al jaren mede-firmant. Maar ik geloof dat de boekhouding ook nog onder hem berust. Ik begrijp niets van die zaken - ze heeten slecht te gaan, maar altijd stroomt het geld binnen.
Je kon niet goed meer luisteren - een baantje aan Dirk's eigen fabriek? En wat moest er nu aan dat eten worden gedaan?
Mevrouw van Dam woonde in Oegstgeest. - Nog iemand? hoorde je haar zeggen, en toen je tegenover haar stond: Hé, Corrie! dat is aardig.
Het was anders dan je je had voorgesteld, je kwam een groote, lichte kamer binnen; veel planten, een eikenhouten boekenkast, een forsche, moderne tafel, een divan met een grijs wollen kleed, een lamp van gesloten matglas met houten randen. Hetty babbelde: Vind je het niet net de kamer van een gestudeerde, werkende vrouw?
- Meer dan dit heb ik niet, zei de moeder,
| |
| |
behalve dan de keuken, - maar ik ben er o zoo blij mee.
- Dat geloof ik graag. Hoe komt het dat u geen oude meubelen hebt?
- Ik heb ze weggegeven, langzamerhand, en heb nieuwe gekocht. Maar ga zitten, kind. Hetty komt altijd als de thee op is - ik zal nieuwe zetten. Onwillekeurig volgde je haar.
- Mag ik de keuken ook zien?
Ze vroeg naar je werk. - Och, ben je zonder, daar wist ik niets van. En? al een half jaar?
Je deed je best te glimlachen. - Daarom ben ik er maar eens even uitgebroken. Ik heb ook niet zoo'n prettige kamer, op 't oogenblik - u begrijpt - en die Amsterdamsche straten zijn gauw somber. - Je voelde tranen in je keel, en keek strak naar een smalle, zinken badkuip, die rechtop tegen den muur stond.
- Zoo - Wat zegt Dirk hiervan?
- Er valt weinig over te zeggen. Je ging terug naar de kamer en stond stil voor de boekenkast. - Maar u heeft dan toch heel ouderwetsche boeken, zei je plagend. - Doortje aaide het tafelkleed, je begreep plotseling waar ze haar liefde voor kleuren vandaan had. In den loop van het gesprek zei je:
| |
| |
Maar ik ga niet mee naar den schouwburg, ik heb geen japon, - en de woorden lagen op je lippen: laat mij maar hier.
- Onzin, zei Hetty, je hebt een heel aardige jurk aan.
Uiterlijk leek mevrouw van Dam in niets op moeder, en toch deed ze je aan haar denken. Ook deze vrouw moest hebben geleden, maar ze had er anders tegenover gestaan, - sterker. Je zoudt op haar willen lijken, ondanks al je liefde voor moeder. - Telkens ving je een paar zinnen op van de anderen.
- Ik heb geen tijd om onze meubelen te vernieuwen, wanneer zou ik het in godsnaam moeten doen?
- Begin morgenochtend - Cor kan je helpen.
- Cor? dan moest ze minstens nog veertien dagen blijven, - en dat wil ze niet. Je zei:
- Ik moet toch werk zoeken.
- Maar dat kan evengoed een maand wachtten, je vindt toch niets.
Dat was een slag in je gezicht.
- Maar Hetty! - Nu wilde iedereen het weer goed maken. Zoo was Hetty: hartelijk en slordig in alles.
Bij het weggaan riep de oude mevrouw je | |
| |
nog even in de keuken, stopte je iets in je hand - een briefje van tien gulden. - Nee, mevrouw!
- Jawel, een reispenning - het spijt me dat ik op het oogenblik niet meer kan missen. Hetty zal hier niet aan denken - ze geeft je misschien een japon cadeau, omdat ze er zelf een koopt - Stil, niet verklappen.
Je had geen tijd om te bedanken - je wist trouwens niet wat je zeggen moest. Tien gulden was nu een heele som voor je - nee, dat zou Hetty niet kunnen begrijpen. Maar alsof je dat al vaak had gedaan, kuste je mevrouw van Dam bij het afscheid.
In de tram praatte je met Doortje over de kleuren in oma's kamer.
Nu was het Dinsdagmorgen - je kon onmogelijk langer blijven. Weer zat je alleen met het kind aan de ontbijttafel. Je zei haar dat je wegging - als ze uit school kwam, zou ze je niet meer zien.
Ze keek je verwonderd en bijna vijandig aan, alsof ze zeggen wilde: als je zoo gauw weer kunt weggaan, dan houd ik ook niet van je. Die blik hinderde je, - maar je besluit stond vast, je kon het niet langer aanzien, dat Hetty | |
| |
den tijd verknoeide. Het vroor nog, maar de lucht was parel-grijs - misschien zou het gaan sneeuwen, en voor de sneeuw te dicht dwarrelde, moest je in Den Haag zijn, bij Frans en Dina. Liefst zou je nu het huis uitloopen, terwijl Dirk nog in zijn bed lag, en Hetty treuzelde bij het aankleeden - maar je moest wachten. Gisteren was het ook zoo geweest, - er viel een beklemming op je - bijna was je een gevangene. Als kind kon je dat al zoo slecht: ergens vijf minuten langer blijven dan je wel wilde - maar je begreep dat je je moest leeren beheerschen. Had je het geleerd? Je zou waarschijnlijk te vroeg bij Dina komen, - en och, je verlangde eigenlijk niet naar haar - maar je wilde leven.
Doortje stond op en liep naar je toe; je kuste elkaar licht. - De stem van Hetty - je moest wel gaan luisteren aan de trap. - Laat Cor toch niet weg gaan! Je glimlachte: O nee! en vond jezelf leugenachtig. Waarom wilde Hetty je bij zich houden, twee weken wel? als je het maar kon begrijpen. En ze moest toch je tegenstand zien, den onwilligen blik van je oogen. In deze kamer waren geen boeken, je nam de krant maar weer op, las advertenties. - Wachten om afscheid te mogen | |
| |
nemen van je gastvrouw. Dit was het ergste van je werkeloosheid: dat de tijd geen waarde meer had. En toch popelde je. - Dwaas, schold je jezelf, dwaas - het leven is niet wat je denkt - het is niet zoo gewichtig, en het heeft heelemaal geen beteekenis. Zet het gerust op den ouden voet voort, als je kunt, maar lach erom - leer toch eindelijk erom te lachen.
Hetty kwam binnen in een ochtendjapon. - Dat vroege opstaan van jou, zei ze druilend, en wreef in haar oogen - maar haar wangen waren al gepoederd.
- Hoor eens, kind, Dirk wil je als volontair op kantoor nemen, dan verdien je kost en inwoning, hier - en de rest geef ik je natuurlijk wel - kleeren en zoo.
Nu moest je pal staan. - Zou er iets voor me te doen zijn op dat kantoor?
- O, daar zou ik niet naar vragen als ik jou was.
Je voelde je nog verstrakken, maar meteen ook wist je dat je het zonder nadruk zeggen moest, in Hetty's trant. - Och - het is erg aardig van Dirk, maar hij houdt dat niet vol, iederen dag iemand om zich heen te zien die hij niet noodig heeft. En ik krijg liever geld in | |
| |
handen - als ik nog achttien was, - maar ik ben eenendertig.
- We zouden je allemaal graag hier hebben, zei Hetty - maar Dirk heeft het dadelijk gevoeld: Je wilt slachtoffer zijn. Het is al begonnen kort na moeders dood, - niemand heeft ooit gezegd dat jij in je eentje in Amsterdam moest blijven wonen.
Je voelde je blozen van verwondering.
Hetty ging voort: Dies trouwde, en Harm kreeg een betrekking in Haarlem. - Inplaats dat er toen eens is gepraat....
- Maar er viel niets te praten - ik had een goede betrekking.
- In ieder geval heb je die nu niet meer, en je kunt niet altijd alleen blijven.
- Waarom niet? Dat klonk jezelf plotseling zoo scherp - vijandig haast. Hetty trok haar wenkbrauwen op. - Dirk had je liever wat onder zijn hoede.
Je lachte even. - Dirk? Zoo.
- Hij zegt dat je zoo onbeheerscht kunt zijn - zoodra je met een man in aanraking komt, word je verliefd - en daardoor zal je waarschijnlijk nooit trouwen.
Je blos werd als een uitslaande vlam. In hoelang had Dirk zich niet met je bemoeid? -
| |
| |
en had je vroeger ooit gepraat met Dirk?
- Je moet niet boos zijn, Cor. - Hetty's stem was veranderd. - We zouden je zoo graag gelukkig zien, - maar je bent buiten ons bereik.
Nu zou je plotseling willen huilen - het verlangen naar moeder was het eenige wat je nog voelde. Tranen in je oogen - goed, Hetty mocht ze zien. Je leven was ellendig geweest na moeders dood - en niemand had zich om je bekommerd. Hoefde ook niet, zoolang je werken kon - maar dit laatste half jaar.... En iederen dag daarvan leek moeder opnieuw te zijn gestorven.
- Het zou gezellig zijn, jij hier in huis - maar ik wil niet aandringen. Dirk kan je natuurlijk ook een maandelijksche toelage geven, als je dat liever wilt.
Dirk kwam binnen, en je begon afscheid te nemen, en te danken voor alle gastvrijheid.
- Ik heb nog niets noodig, zei je tegen Dirk - en over je aanbod zal ik nadenken. (Je kende plotseling weer de taal van diplomaten). Voorloopig blijf ik nog in Amsterdam, omdat ik daar de meeste kans heb op werk.
- Ja, ja, zei Dirk. Het was of hij zich niet op zijn gemak voelde over dat aanbod. Hij keek | |
| |
naar de lucht. - Het kon wel eens gaan dooien.
- Ja, ik moet weg. Belachelijk, zooals je verlangde om weg te komen. Dirk werd nu bijna een vreemde voor je, en aan Hetty dacht je al niet meer. Ze liep huiverend met je door de gang. - Heb je alles? dat jasje stuur ik je wel na - en kom in ieder geval nog eens logeeren, hè?
Uit elk woord proefde je de vrijheid en het nieuwe avontuur.
Je moest het stadje door - bijna voelde je je schuldig omdat je liep te neuriën. Bij Dies zou je één nacht blijven, en om er vandaan te komen, kon je zeggen dat je naar Henk en Leida ging.
Het was koud, maar windstil. Je zoudt nu toch even in Amsterdam willen zijn om te kijken of de post iets had gebracht. Je zag de tafel voor je met het oude, pluchen kleed, en daarop het wit van brieven. Al dien tijd had je niets van vader gehoord, en je wist toch zeker dat het eens komen zou, als je maar lang genoeg wachtte. En ook dacht je altijd aan Bernard - twee menschen die je in den steek hadden gelaten - de een omdat hij niet meer van je hield, en de ander.... Je kon toch | |
| |
onmogelijk zeggen dat vader niet van je gehouden had. Och, duizend maal kon je hierover denken, en nooit vond je de oplossing. Dat er tusschen menschen zulke onontwarbare dingen waren! - bestond er dan geen enkel zuiver hart? Je werd erdoor verbitterd, - ook, misschien in de eerste plaats, doordat je moeders verdriet zag. Na moeders dood had hij geschreven, aan jou en Harm, de twee jongsten. Je kon daar nooit zonder pijn aan denken, en als je huilen kon, ongestoord en echt verdrietig huilen, dan vergaf je vader - een enkel oogenblik. De verbittering kwam terug - misschien moest je daar je leven lang tegen blijven vechten, en dat wilde je wel, omdat je van hem gehouden had - maar als hij nu nooit meer schreef, werd het dan langzamerhand gemakkelijker, of juist moeilijker? - Als ik niets meer van me laat hooren, stond er in zijn laatsten brief, dan doe ik dat om jou, niet om mezelf. - Ja, misschien werd het gemakkelijker - maar het maakte je oud.
Deze stadsstraten waren niet opwekkend, maar ze deden je tenminste naar het ijs verlangen, al zou er vandaag geen schittering zijn van zon.
| |
| |
De woorden van Dirk zou je niet gauw vergeten - het hinderde je het meest, dat Hetty ze overbracht. Je was gewend aan wat ruwe waarheden van de broers, maar Hetty, een buitenstaander.... Je had het verwonderlijk kalm opgenomen, - nou ja, je voelde je al zoo lang in een hoek geduwd. Met werkeloosheid kregen ze je wel klein - in hoeveel maanden? - I did not born my son to be a soldier, zei je in den oorlog, niet zonder pathos - en nu? nu zweeg je maar, omdat het geroep anders te groot zou worden. Je zweeg ook tegenover Hetty, die vond dat ze je wel een klein beetje mocht uitlachen om je verliefden aard. Och, je geloofde dat je Bernard trouw zou kunnen zijn, je verdere leven, als je hem maar mocht liefhebben. Je vroeg niets beters dan je trouw te mogen toonen - alleen het werd je niet gegund. - I did not born my son to be a soldier - eigenlijk waren het aanmatigende woorden.
Stil - hier begon de baan.
|
|