| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
- En nurse, dan haalt u de kinderen uit school, met Frans in het wagentje.
- Ja, mevrouw. En als het weer regent?
Ruth keek het raam uit; het was een gure en grauwe herfstdag, de kleine kastanjeboom in haar tuin had aangevreten, zwart-omrande blêren. Ze voelde haar weifeling, en dit ergerde haar. - Frans heeft een cape, en u? moet u eens een mackintosh koopen.
Nurse draaide zich om naar de deur. - Dus dan neem ik het kind toch mee, zei ze scherp, alle vragen naar zichzelf afwijzend.
Ruth antwoordde niet meer, ze wilde alleen zijn. Zoodra ze hoorde dat de kamerdeur gesloten werd, keek ze rond. Dit huis beviel haar sinds lang niet meer, het had geen andere woonruimte dan deze suite. Daarmee moest ze het doen, - met drie kinderen, en een man als Frans. Belachelijk. De achterkamer was haar salon; haar vriendinnen noemden hem: gezellig, - alsof ze daar het kleineerende niet in voelde. En Frans maakte hem klein, alleen door er binnen te komen. Vroeger had ze dat niet gezien, dat de stoelen te popperig voor hem waren, en dat hij bijna zijn hoofd zou stooten als hij opstond. Hij was ook zwaarder geworden in hun huwelijk, een kolossale man.
En waarom bleef hij hier wonen? Als hun gezin zich nog uitbreidde, dan moesten ze wel veranderen, maar het scheen tot staan te zijn gekomen na het derde kind. O, dacht ze schamper, ze zou hem niets vragen, hij was heer en meester. Maar het verontrustende was,
| |
| |
dat zij haar invloed voelde wankelen. Haar verlangen naar macht stuitte tegen deze nauwe wanden. In haar eenzaamheid vooral voelde ze een beklemming, alsof haar de lucht om te ademen te schraal werd toegemeten. Als ze geen kinderen meer kreeg, hoe moest ze dan haar goed recht aantoonen op een grootscher leven?
Onderwijl schikte ze de theetafel; ze zou bezoek kunnen krijgen, dezen middag. Heimelijk verlangde ze naar menschen. Ze zou van anderen willen hooren dat Frans van zich deed spreken, door de uitgebreidheid van zijn connecties. Ze wilde ook, met plotselinge hevigheid, dat anderen van zichzelf zouden vertellen, intieme dingen loslaten van hun leven, en hun verwachtingen. Zij had geen enkele vertrouwde. Het kostte haar wel vaak inspanning, haar moeder niets te doen weten van zichzelf, maar ze was er vast van overtuigd, zich niet bloot te moeten geven. Met vriendinnen viel haar die terughouding gewoonlijk niet zwaar, zoodat die dan ook als onopzettelijk kon aandoen.
Het dienstmeisje kondigde bezoek aan: Juffrouw Youngwill.
Ruth glimlachte. Goed zoo, prevelde ze. - Ze liep nooit iemand tegemoet, behalve Frans, een enkele maal.
Audrie Youngwill kwam binnen. Ze was een vrij lang, mager meisje, van een jaar of dertig. - Dag! Ik ben vroeg, hè? ik verlangde naar je.
Ruth kuste haar licht. - Zoo, hoe is 't ermee? kom zitten. Iets bijzonders gebeurd? je lijkt een tikje nerveus.
Audrie gichelde even. - Och jij, met je scherpen blik. Nou ja, laat me nerveus zijn, ik sta weer eens voor een beslissing, tenminste... Ze hield even op, kamde wat door haar kuif, voor den spiegel.
Dus hij heeft je nog niet gevraagd, dacht Ruth, met | |
| |
eenig spottend-felle accenten. Maar ze wachtte, trok haar wenkbrauwen plagend omhoog.
De ander wendde zich naar haar toe. - Als ik het jou vertel, zwijg je er dan over?
- O ja. Het klonk wegwerpend. - Wien zou ik het zeggen, daarenboven? Frans, - maar ik geloof niet dat hij zich erg interesseert voor e... Je moet het hem niet kwalijk nemen, kind.
Audrie wist nu zeker dat ze spreken zou, en Ruth wist het al iets langer.
- Blijven we hier? vroeg ze, of gaan we de stad in? Neen, ik zie aan je gezicht dat je hier wilt blijven, - ik zal vroeg om thee bellen.
- We zitten hier gezellig, zei Audrie.
Ruth's neusvleugels trilden even. Ik weet niet of je later nog wel komen zult, als ik een grooten salon heb, dacht ze.
De ander stak roekeloos van wal.
Veel later, toen Mrs. Parler aangediend werd, viel het Audrie op, dat Ruth niets van zichzelf had verteld. Kwam het door haar belangstellend luisteren, dat geen tijd overliet?
Mevrouw Parler was oud geworden. Haar kleine, scherpe gezicht was voos, en tegelijkertijd vervallen. Haar kin stak armelijk-schraal naar voren, en onder haar oogen leek haar huid donker geverfd. Ze vroeg instantelijk: hoe het ging, met de kinderen ook, en nurse, en Frans. Ruth antwoordde kort.
- Och mevrouwtje, barstte Audrie uit, ze wordt hoe langer hoe geheimzinniger, ze is lief, maar...
Ruth viel haar kalm in de rede: Maar ze heeft niets te verbergen. Wat wil je? een getrouwde vrouw beleeft geen romans meer, tenminste niet als ze gelukkig getrouwd is. - Haar toon was volmaakt ernstig. Me- | |
| |
vrouw Parler keek haar dochter aan. Audrie heeft gelijk, dacht ze, maar al woonde ik hier in huis, dan zou ik nòg niets weten.
Nurse kwam terug met de kinderen. Die werden één voor één door de grootmoeder gekust en op schoot getild, wat de beide jongens zich lieten welgevallen, maar Flor had zich onmiddellijk laten wegglijden. Ze wist al lang dat ze sterker was dan grootmoeder, en dat het niet prettig was, zoo dicht bij dat vale, rimpelige gezicht. Herbert, een groote jongen van vijf jaar, hing graag op iemands schoot. Hij was lui en doezelig. Dikwijls liet hij zijn oogen half dicht vallen en stak een vinger in zijn mond, zoodra hij den steun voelde van een paar knieën en een borst. Hij was heimelijk niet mevrouw Parler's lieveling, en zoo was er dan eigenlijk niemand, die van hem hield. De jongste, die nu drie jaar was, had een fijn muizengezichtje. Kleine, scherpe oogjes, net zijn grootmoeder, zei de vader, en een bleek, spits snoetje. Mevrouw Parler verwendde hem, wat de overige kinderen trouwens niet merkten, of wat hun onverschillig liet. Nu hield ze een oogenblik beide jongens vast, totdat Ruth zei: Ma, dit wordt te vermoeiend voor u. Dus wenkte ze nurse, dat die Herbert van haar zou overnemen, en trachtte een gesprekje te beginnen met Frans. Onderwijl luisterde ze scherp naar Audrie. Ze begreep niet recht dat Ruth deze jeugdvriendin nog aanhield: - wat had een getrouwde vrouw aan zoo'n meisje? (in gedachten zette ze ‘meisje’ tusschen aanhalingsteekens); - en bovendien, ze gingen maatschappelijk niet meer gelijk op.
De kleine jongen ontglipte haar handen, en ze keek eens om zich heen, bijna zooals ook Ruth dien middag gedaan had. Maar haar gevoel verhevigde zich niet tot | |
| |
beklemming, bleef nuchtere verwondering, dat rijke menschen nu zóó woonden. Daarbij kwam, dat ze haar schoonzoon wantrouwde. Hij imponeerde haar door zijn uiterlijk, zijn mannelijke kracht, meer dan ze zichzelf wilde bekennen. Als ze in zijn gezelschap was, bekampte haar geest hem eigenlijk voortdurend, grootendeels zwijgend. Ze streefde naar een innerlijke houding van meerderheid, die ze nooit geheel veroverde. - En Ruth, dat zag ze, had die houding wel, spreidde haar vaak achteloos ten toon. Mevrouw Parler bewonderde haar dochter dan ook ten zeerste. En toch was er een geheim instinct in haar, van bijna te groote redelijkheid, dat haar waarschuwde voor deze macht van de vrouw.
Wat had die Audrie een onbelangrijke conversatie! god-nog-toe, meisjes van dertig jaar werden hopeloos. O, eindelijk, ze stond op.
Mevrouw Parler stond ook op. - We zullen haar een kort afscheid leeren, dacht ze. Ruth belde. - Kind, ik laat je niet uit, hoor, omdat ik mama heb. Onderwijl pakte ze Audrie heel vriendschappelijk onder den arm. Mevrouw Parler wist niet of dit wel ‘bon ton’ was, maar zooals Ruth het zei, klonk het in ieder geval aannemelijk.
- Mijn kinderen zou je mogen negeeren, maar ze mogen het jou niet doen. Hier, jongens! Flor kwam het laatste.
Nu was Audrie weg. - En nurse, wilt u de kinderen boven verkleeden? ze zien er zoo kil uit, zei de moeder. - Geen avondtoilet, - ze lachte even, - maar u begrijpt wel, iets van wol.
- Ik wil een fluweelen jurk aan, zei Flor. Niemand antwoordde daarop, en nurse schoof de kinderen voor zich uit.
| |
| |
Tusschen moeder en dochter bleef het een oogenblik stil. Ze zagen elkaar veel, mevrouw Parler kwam ongeveer drie maal in de week eten, maar hun woorden naar elkaar waren nooit geheel beteekenisloos. Nu begon de moeder:
- Is Audrie dikwijls hier?
Ruth hield haar antwoord een seconde terug, wat altijd een blijk van lichte afkeuring was. -Neen; - dat merkt u trouwens wel.
- Hm; - zoo'n meisje verdoet haar leven.
- Wat moet ze anders doen?
Mevrouw Parler voelde haar gedachten een oogenblik gestremd door Ruth's volmaakt onverschilligen toon.
- Had ze nog confidenties? vroeg ze dan.
De dochter antwoordde wegwerpend: Neen. Ze verbeeldt zich dat er nog wel eens iets is, maar een ander ziet dadelijk het opgeblazene. - Ze lachte even.
- Als kind hadden we zoo'n spelletje, hoe was het toch? We bliezen onze wangen op, en sloegen die dan plat. Ja. - Wil je een appel? foetsch, daar vliegt hij. - Dat is niet geestig, maar... Wil je een vrijer? zie dat je hem krijgt.
Mevrouw Parler kon zich op het punt ‘Audrie’ gerustgesteld voelen.
Even later begon ze, als met een nieuwe stem: Zeg, ik heb van Masie Darlon gehoord, - of liever zij had gehoord, dat Frans enorme zaken doet.
Ruth was opgestaan. - Wilt u nog thee? vroeg ze. - Ja, u heeft altijd van die nieuwtjes, die me bijna verpletteren. Ze zei het plagend, maar ook uit de hoogte.
Het gezicht van haar moeder werd nog wat bleeker. - Er zijn meer vrouwen geweest, begon ze, die nooit het inkomen van hun man hebben gekend. Weet jij zeker, - om iets te noemen - dat jij niet anders kunt | |
| |
wonen, dan je doet? Ik zeg je: Waarom woon je hier nog? Omdat hij je klein wil houden.
Ruth haalde luchtig haar schouders op. - Dan wil hij me misschien in overeenstemming houden met zijn verdiensten.
- Och kom, dat geloof je zelf niet.
- Wie weet? Frans vertelt me eerlijk wat hij ‘omzet’.
Mevrouw Parler wist dat ze te ver ging, maar ze voelde zich op een hellend vlak. - En? wat zet hij dan om.
- O, tonnen, geloof dat maar.
- Nou dan.
Nu wendde Ruth zich ten volle naar haar moeder. In haar gezicht lag meer dan één trek van spot. Ze had een breed armgebaar. - En? doet hij het met winst of met verlies?
- Hij is niet gek.
Ruth's wenkbrauwen waren hoog opgetrokken, haar lippen tuitten. - De ander had haar kunnen slaan, en hoewel ze haar nederlaag voelde, zette ze koppig door: Weigert hij je wel eens iets? een japon? een meubelstuk?
Als tegen haar zin gaf Ruth antwoord, schouderophalend: Ik vraag hem niets. Dan reikte ze haar moeder de thee. - Hoe is 't? blijft u vandaag eten?
- Ja; tenzij je liever wilt dat...
- O, nonsens.
Plotseling lag het gesprek dood. Maar de moeder zette haar tanden op elkaar. Ik ben toch niet voor haar uitgeweken, dacht ze, neen, dat niet. Nog zou ze een aanval willen wagen. - Je bent prikkelbaar, zei ze scherp. Scheelt je iets? misschien weer in positie?
- God mama - Dan zweeg ze een oogenblik. -
| |
| |
Waarom moeten we kibbelen? U vraagt me dingen, die ik niet weet. We wonen hier nog, maar ik heb Frans nooit gevraagd te verhuizen. Bedenkt u eens: Ik ben geen vrouw die vraagt.
Mevrouw Parler lachte schamper. - Daar zal je onder lijden, kind.
Ruth hief haar hoofd op. - Dat begrijpt u niet eens.
- Jullie leeft toch niet in onmin? het klonk zwakjes.
Plotseling ging de deur open, en Frans kwam binnen. Mevrouw Parler, meer dan ooit, vocht tegen haar gevoel van kleinheid. Ruth glimlachte, hooghartig en triomfantelijk.
Frans kuste zijn vrouw niet. Het viel haar op, dat hij dit den laatsten tijd had verzuimd. Hoe lang al? enkele dagen? En nu leek het haar meer te zijn geweest dan een kus uit gewoonte: een telkens opnieuw in bezit nemen, een stempel: deze vrouw is van mij. Wat hoefde hij dit te doen, en te herhalen? Het was dwaasheid. - En toch wist ze zich door zijn nalatigheid getroffen.
Frans zat aan zijn bureau met papieren voor zich, maar hij werkte niet. Er is op dit oogenblik niets voor me te doen, zei hij zichzelf, en toen steunde hij zijn hoofd met zijn handen. Zijn gezicht kreeg een uitdrukking van aandachtig luisteren. Eerst was het hem, als hoorde hij het regelmatig voortwerken van zijn personeel, dat in kamers links en rechts van hem zat. En niemand kwam naar hem toe, geen stap, geen haastige klop op zijn deur. Hij, het middelpunt, leek plotseling uitgeschakeld. Misschien zou het vijf minuten duren, misschien langer. Dit was in geen jaren voorgekomen; eigenlijk kon hij zich niet herinneren, dat het ooit gebeurd was. En toch, - dat wist hij ook | |
| |
- dit oogenblik had hij eens voorvoeld, - het was als het ware opgenomen in zijn levensplan. - Zijn aandachtig luisteren werd tot een strak en diep gepeins. Lang geleden voorvoeld, - maar wat dan? dit kwartier van ledigheid? Neen, veel meer dan dat: de richting van zijn denken. Maar hij dacht nog aan niets? - Een stilstand, een kruispunt in zijn leven, en de vraag: hoe verder? Zijn leven had zich tot nog toe zelf voortgestuwd, alles ging zooals het gaan moest. Maar nu was hij hier aangeland. Deze vreemde stilte, - nog altijd stoorde niemand hem. Hij was alleen, en moest iets beslissen; - of iets zien en begrijpen, - begrijpen, - erkennen. Dat hij vroeger idealen had gehad, niet meer werken om geld, of het geld voor andere dingen besteden, buiten hem om, groote dingen toch, die hem dan ook zouden gaan raken, zoodat zijn leven verwijd werd naar ongekende verten. 't Was alsof er een muur weg viel, door hier aan te denken alleen. Er kwam een groote helderheid in zijn hoofd en hij staarde - Maar dichtbij, achter zich, wist hij zijn vrouw en kinderen. Eens had hij Ruth gekozen uit vele vrouwen. Waarom haar? en hij had haar zoo weinig gezegd van zijn gedachten. Hij zou haar kunnen verlaten. - Vreemd, dat hij deze woorden zoo rustig zei. Alleen Flor had hij lief, - en de beide jongens, die moest hij leiden, onder zijn oogen moest hij ze hebben, dat er niet nog meer aan hen verknoeid werd. Ook Ruth, zijn vrouw, - hij moest naast haar zijn, haar dwingen. - Waartoe? hij kon haar niet kneden en vervormen. Toch hield hij haar binnen de perken; - zonder hem zou ze ontoonbaar worden door verwildering. - Plotseling had hij een gevoel van diepe schaamte over haar. Dit was zijn vrouw, dit kleine, ingebeelde wezen, en hij liet haar zooals ze was.
| |
| |
- Hij stond op; - zijn gedachten werden hem ondragelijk. Waarom werkte hij niet? Ruth had enkele grootsche trekken in haar karakter, ongetwijfeld. Ze was heerschzuchtig - goed, dat was Napoleon ook. Ze wist haar verlangen naar macht niet altijd inhoud te geven, - ze zou waarschijnlijk nog meer kinderen begeeren. Een groot gezin, - hij kon ervoor werken.
De telefoon-bel rinkelde. Hij nam den hoorn op. - Hallo! Lenooy.
Hij sprak met Dunk, den makelaar, die hem een huis te koop had aangeboden.
Of mijnheer Lenooy daar nog op in ging; - wilde hij het misschien zien? wanneer het hem schikte.
- Ik zou het nu dadelijk willen zien, zei Frans.
Goed, best, Dunk zou hem met zijn auto komen halen; - het huis stond in Hampstead.
- Doet u geen moeite, zei Frans, ik ga er alleen heen, en tref u daar. Over een half uur, ja.
Hij liep zijn kantoor uit, wuifde den chauffeur van een leege taxi. - Ziezoo, een half uur nog zou hij alleen zijn. Met dien mijnheer Dunk kon hij straks genoeg praten.
Nu reed hij door de straten van Londen. Er hing een ijle wintermist. Hij leunde achterover op de bank, keek niet uit, maar zag onophoudelijk iets voorbij trekken, langsschuiven, - een vaag schimmenspel achter een te dun gordijn. Dat hij naar zijn gepeinzen terug keerde, begreep hij wel - maar hij had gehoopt ze te kunnen ordenen, en nu kwamen ze willekeurig, bij flarden, en achterhaalden elkaar. Hoe meer hij zichzelf wilde dwingen tot een kalm overdenken, hoe wilder hun warreling werd, - een bespotting van zijn pogen. De rit duurde hem lang.
| |
| |
Eindelijk stond de auto stil, en het portier werd geopend door den heer Dunk.
- Hm, zei Lenooy, een straat; - is het hier?
- Het hoekhuis, vulde de ander aan, drie kanten vrij, en de verbindingsmuur op het Noorden.
Er waren enkele treden van een stoep, daarnaast de lage, besmeurde ramen van een sousterrain. - Ze gingen de voordeur in, die klemde. Een wit-gepleisterde gang, in de muren enkele haut-reliefs van kalk, grof, klodderig.
- U hadt me kunnen zeggen, zei Frans, stijl 1880, dan was ik niet gekomen.
- Dit is modern, zei de ander onverstoord, maar we zullen het vlug even bekijken, omdat u haast hebt.
Ze stonden in de beneden-suite; - een erker voor, achter een veranda.
Beroerd, dacht Frans, in alle opzichten slecht, en vol pretentie. - De stem van Dunk galmde een beetje tusschen de leege muren. - Ruimte en licht, dat is te zeggen: we hebben nu een donkeren hemel. Kasten, ziet u eens, royale schoorsteenmantels, een aardig hoekje tuin, voor de kleintjes. Frans keek naar de deur. - En boven?
- Boven een heel goede indeeling.
Er bleek een badkamer te zijn, en een klein boudoir, grenzend aan de slaapkamer. - Alle dames zijn hier verrukt van, zei Dunk.
Frans dacht aan zijn vrouw, en het was hem, als zou hij haar in dit huis niet kunnen verdragen. Hij voelde bijna een walging, van alle grauwheid hier, van het hopelooze leven, van zijn eigen heldere en dwingende gedachten.
- Zoo, dit heb ik gezien, ik dank u. Hij wendde zich om.
| |
| |
- Er is een groote zolder met dienstboden-kamers.
- Dat begrijp ik. Ze daalden de trap af.
- En het sousterrain.
Frans wilde dit niet meer hooren. - Ik vraag u niet naar de prijs, zei hij, ik weet dat die te hoog is. - Hij voelde plotseling lust den ander te kwetsen.
De makelaar noemde den prijs, zonder aarzeling.
Hij durft, dacht Lenooy, maar antwoordde niet. Iets in de houding van den man dwong hem toch respect af. Kwam het doordat de vent tot op een haar was, zooals hij wezen moest?
Voor hen beiden wachtte een auto. - Dit is niet het huis dat ik me voorstel; het spijt me.
- Als ik u nog eens van dienst kan zijn -
- Bel me op wanneer u iets beters hebt; - begrijpt u: werkelijk beter.
- Natuurlijk; mijnheer Lenooy, tot genoegen.
- Mijnheer Dunk.
Weer hield Dunk het portier open, beduidde den chauffeur dat die voor den ander vertrekken moest.
Weer leunde Frans in de kussens. De vroege duisternis viel. - Hij voelde zich vreemd en vijandig aan de emoties van dien slappen werkdag.
Ze werden door vrienden thuisgebracht. De beide mannen zaten op strapontins, trachtten hun groote lichaam zoo goed mogelijk te vouwen. De dames hadden de ruime bank voor zich, spreidden onopvallend hun tengere soepelheid ten toon. Ruth droeg voor het eerst een nieuwen avondmantel van grijs fluweel, met roomkleurige zijde gevoerd; - Mrs. Valt droeg zwart bont. Beiden wisten ze zich in hun kostbare kleeren te bewegen, als was er voor hen nooit sprake van kleeding. Frans keek ernaar. Zoo achteloos is zelfs geen roof- | |
| |
dier op zijn pels, dacht hij, - maar een vrouw is dan ook een ontaard dier. Valt en hij hielden hun hoogen hoed zorgvuldig op hun knieën, Valt kon zelfs niet laten er met de mouw van zijn jas langs te strijken.
- Dragen we niet veel meer, wat? zei Frans.
De ander keek hem aan. - Auto's zijn er niet op gebouwd.
- En mijn kop is het ook niet. Dit ding is buitenmodels, iets voor een goochelaar, denk ik; - kijk eens die wijdte, - er zou een Hollandsche kaas in kunnen.
Mrs. Valt glimlachte. - Rijdt u even met ons door, dan eten we nog een kleinigheid bij ons, wat fruit. -
- O, neen, zei Ruth, hartelijk dank, neen, morgen roepen de kinderen me weer vroeg wakker.
- Je bent geloof ik voor alles moeder; - ik bewonder je, maar...
- Maar?
- O, als je met vrienden samen bent, dan zou het wel eens prettiger zijn....
Zacht, en een beetje bedeesd zei Ruth: Ik kan toch niet anders.
Mabel Valt raakte even haar hand aan. - Je bent lief.
De mannen tuurden op het glansvlak van hun hoeden.
Een oogenblik later stond de auto stil. Frans maakte ruimte door het eerst uit te stappen. - Veel dank, hoorde hij Ruth zeggen, het is prettig, als je zelf geen wagen hebt - Haar woorden verdronken in haar glimlach.
Ze gingen zwijgend hun huis binnen, liepen meteen door naar de slaapkamer. Het gebeurde zelden meer, dat ze zich tegelijkertijd ontkleedden. Nu Ruth haar avondmantel had uitgetrokken, werd het plotseling een voorwerp van zorg voor haar.
| |
| |
- Je was mooi, zei hij.
Ze lachte even. Een oordeel over haar kleeren vroeg ze hem nooit.
- Zou je graag willen, dat wij een auto hadden?
- Wij? Het klonk verwonderd.
- Ja. Waarom wij eigenlijk niet?
- O, ik dacht... Ze haalde haar schouders op.
- Nou?
- Dat het misschien niet paste bij... je opvattingen, of, - je inkomsten.
- Hm. Passen jouw toiletten bij mijn inkomsten?
Luchtig-spottend zei ze: Ik weet het niet, maar daar ik iets moet aanhebben - ik zou ook lompen kunnen kiezen. Maar deze uitnoodiging bijvoorbeeld, van de Downs, had jij aangenomen.
- Wat een woordenvloed, zei hij schamper. Hij wachtte een oogenblik, ging dan voort: Ik zal je wat zeggen, ik denk over een ander huis. Laatst heb ik iets gezien, in Hampstead, maar dat was leelijk. Het kan nog een poos duren voor ik iets vind dat in aanmerking komt. Jij zou ook eens kunnen gaan kijken, hier en daar.
- Ik? Als je dat wilt.
- We moeten natuurlijk anders wonen, op den duur.
- Bedoel je: beter? Ze deed haar kleerkast open, hing eindelijk den avondmantel weg. Hij kon de uitdrukking van spanning in haar gezicht niet zien.
- Beter? Ja, meer volgens mijn - inkomsten. Hij had willen zeggen: smaak, maar hield dat woord nog terug.
- Zooals de Valts wonen, zei ze voorzichtig, zullen wij het toch niet kunnen doen.
Hij begreep haar peilenden toon niet. - Wat vind je voor moois aan dat huis?
| |
| |
- Och; - Mabel heeft bijvoorbeeld aan haar slaapkamer een uitbouw voor planten.
- Een doodgewone erker, waarschijnlijk.
Ze glimlachte fijntjes. - Misschien wel. En de buurt, zie je.
- Buurt? je weet, daarvoor heb ik geen zintuig.
- Nog altijd niet? En in een stad als Londen...
Het gesprek stokte. Ze gingen voort zich te ontkleeden, zagen elkaar zoo min mogelijk. Haar gedachten waren nog bij wat hij gezegd had over een eigen auto. Hij kwam daar niet op terug. Een ander huis, was toekomst-muziek, - hoewel, zij zou het niet vergeten, o nee, zij niet. Plotseling dacht ze: wat is hij toch ontzettend groot en zwaar, en ze verwonderde zich erover, dat hij haar nooit geïmponeerd had; - of was ze dat vergeten? Zij, een klein, slank meisje, hij, een kerel als een stier. Haar moeder, - die was wel bang voor hem. Ze glimlachte heimelijk. - Nu stapte hij in bed; - hij trok de dekens tot aan zijn ooren. Zij zou nog wat treuzelen. Prettig, zoo ongekleed, bij het heldere lamplicht, en een man die deed, alsof hij haar niet zag.
- Zeg Frans!
- Hm?
- Je praatte over een huis, maar waarmee was je toch begonnen?
- Ik vroeg of je gesteld zou zijn op een eigen auto.
- O ja. Nou, zooals jij wilt. Niet alle merken zijn goed, hè?
- Neen. Je moet altijd - voorzichtig kiezen.
- Dat is jou wel toevertrouwd.
Hij keek een oogenblik naar haar. Ze stond voor den spiegel in een dun nachthemd, wit, met crême kant. Haar tengere lichaam was mooi, gaaf en gezond van kleur. Een paar dagen geleden had hij in koelen bloede | |
| |
gedacht: ik zou haar kunnen verlaten, maar meteen daarop was zijn denken veranderd.
Hij wist het niet zuiver meer, nu; - hij wist alleen dat ze hem nooit had liefgehad. En dat heel haar opvoeding hierop had berust: hoe gedraag ik me het fatsoenlijkst tegenover den man, dien ik bedrieg. - Of voelde ze het niet als bedrog, en veinzerij? was ze zelfs daartoe niet in staat?
Hij sloot zijn oogen, bleef onbewegelijk liggen.
Nu stapte ze in haar bed. Haar gezicht was plotseling naast het zijne.
- Slaap je heusch? een kinderlijk stemmetje, dat hem aan Flor herinnerde. Er kwam een stroom van warm gevoel in hem. Hij hief zijn hoofd op, keek haar aan. Haar oogen, groot-open, glansden.
- Geef me een kus. - Ze rekte haar hals uit om te gehoorzamen, bereidwillig, en hij greep naar haar. Een verlangen naar goedheid dreef hem, naar een waarachtig huwelijk. - Mijn vrouw, zei hij; - maar haar lippen waren stug.
Hij liet haar, keerde zich om naar zijn eigen dekens. Ze trok het electrische licht uit, goddank. Duisternis, - stilte, neen, binnenin hem nog een felle bewogenheid. Zijn vrouw; Ruthless. In zijn eigen taal dacht hij dit plotseling: zonder erbarmen, - omdat ze geen liefde in zich had. - Een huis, een auto, goed, ze zouden naar hun maatschappelijken opgang klimmen, samen, terwijl er zooveel afbrokkelde. Maar wat kon hij anders? ze vormden een gezin, Flor, de jongens. Dat stuk trappen? Hij beet in zijn lippen, - dat nooit. Hij had het zelf gewild, zelf gemaakt. Maatschappelijke opgang? Hij zou nog meer werken, meer geld verdienen, zijn kracht toonen. Wat was er vandaag ook geweest op kantoor? hm, morgen verder.
|
|