| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
Als Ina was wakker geworden en langzaam haar oogen opende in den valen, steeds nachtelijker ochtend, dan voelde ze vaak hoe haar denken zocht naar iets, - ze wist niet wat - iets wat ze nog vatten en doorgronden moest.
Dan kwam daar wel meest de herinnering aan een nabij verleden, die haar afleidde of lichtelijk verwarde, - en geluiden die aan den nieuwen dag behoorden, trokken haar mee in den gewenden stroom der dingen. Ze hoorde Amy door het huis gaan, zacht en bijna onophoudelijk heen en weer, - er was dat eerste morgenuur veel te doen. Een open vuur aanleggen op Lilly's kamer, de huiskamer vluchtig aan kant maken, het ontbijt klaarzetten, en dan, op een groot blad, Lilly bedienen. Want dit tweede jaar van haar studie - ze was nu 19 - had ze Ina gevraagd den dag alleen te mogen beginnen. Ze zei: Dit leek haar zoo goed, het werk overzien, niet worden afgeleid, de verantwoordelijkheid voelen, en de haar toevloeiende kracht, die ze zoo noodig zou hebben.
Ina begreep het niet geheel, maar had geen oogenblik geaarzeld met haar toestemming. Natuurlijk, als Lilly dit wilde en noodig oordeelde! Zijzelf had aan een Engelsch ontbijt nooit kunnen wennen, en nu ze sinds dien herfst alleen aan tafel ging, was ze heel sober geworden. Ook gebeurde het wel, dat zij Amy stilletjes hielp, even op de melk lette, die koken moest, of de eieren voor Lilly bakte. Of ze vroeg Amy een oogenblik bij haar te komen zitten, schonk het meisje zelf een | |
| |
kop thee in. Maar Amy waardeerde dit niet, dorst ook nauwelijks een stoel te nemen; - ze wilde liever zorgend rondgaan, had een dwepende vereering voor Miss Lilly opgevat.
Gewoonlijk moest Ina het eerst weg; ze klopte dan aan Lilly's deur, opende die halverwegen en groette. Dit probeerde ze zoo opgewekt mogelijk te doen. Op straat gekomen, vroeg ze zich dan meest nog eens af, hoe ze Lilly had aangetroffen. Het was haast altijd aan de schrijftafel, een blad papier voor zich, een pen in haar hand. Rechts van haar stond een laag tafeltje met het ontbijt. Lilly was niet heelemaal gekleed, ze scheen haar japon op het laatst aan te trekken, wanneer ook al haar mantel klaar lag. De kimono's die ze droeg, vond Ina wat te ouwelijk, of misschien ook alleen te rijk voor haar leeftijd. Maar natuurlijk had Lilly kleedgeld, en was ze in die bijkomstigheden haar eigen baas. Wat het kind 's morgens altijd te schrijven had, wist Ina niet, - maar ze stond ook immers geheel buiten Lilly's studie. In 't begin had ze wel gedacht zich eenigszins op de hoogte te stellen, bijvoorbeeld Lilly's dictaten te lezen, of eens een enkel boek in te zien, maar tot nog toe was daar niets van gekomen. Haar vrije tijd was zoo beperkt, en dan begreep ze wel dat Lilly buiten de college-uren eerder behoefte had aan het hooren van heel andere dingen. Het meisje werkte hard, 's avonds op haar kamer, en in het theeuur ook. Ina haastte zich niet altijd meer, als ze haar werk verliet; - ze liep soms langzaam naar huis, daar deed ze wel een uur over. Een enkele maal voelde ze zich kooplustig; - dan boden haast alle winkels iets, dat ze aan Lilly zou willen geven: mooie schoentjes, een tennisracket, een Perzisch tapijtje, een theeservies. Maar ze bedwong zich, ze wist intuïtief, dat Lilly al die dingen niet | |
| |
begeerde, doordat ze er geen aandacht voor had. Koop haar niet om met je geschenkjes, zei Ina zichzelf, ontruk haar niet aan deze sfeer van studie, en aan het voelen groeien van het eigen ik.
's Zondags kon het gebeuren, dat Lilly den heelen dag in de huiskamer bleef. 's Morgens was er iets looms in haar houding, het leek wel of ze niets verlangde te doen. Ze nam een krant op, maar liet die, ongelezen, weer in haar schoot rusten. Ze kon naar allerlei kleine, huishoudelijke dingen vragen, met een vreemde gretigheid, - maar als Ina ging antwoorden, dan luisterde ze al niet meer.
- Meiske, ik geloof dat je moe bent.
Ze beaamde dit, en dan deden ze beiden hun best, niet aan de rusteloosheid van haar geest te denken. Ina omringde haar met kleine zorgjes, voelde lust het kind op haar schoot te nemen en te dodeinen. Maar ze had dat vroeger ook nooit gedaan, ze trouwde Jack toen Lilly zes jaar was, een groot, gezond kind, dat zich zelden in moeders armen vangen liet.
Eens trof haar een zoo starende, doffe blik uit Lilly's oogen, dat ze plotseling vroeg: Er is toch niet iets dat je hindert?
Het meisje keek op, glimlachte even. - O neen, moeder.
- Zou je het me zeggen, kind, als je... als je verdriet had?
- Och, verdriet, dat kan ik me niet goed voorstellen. - En zou het dan helpen, als je het iemand zei?
- Laten we het dan noemen: moeilijkheden.
Lilly zweeg een oogenblik. Haar gezicht had een bijna wezenlooze uitdrukking, die Ina beangstigde, zoodat ze niet verder vragen dorst. Ze herhaalde alleen: moeilijkheden.
| |
| |
- O, zei Lilly, die heb ik nou heusch heelemaal niet. - Dat wil zeggen: mijn vak is moeilijk, - ik had wel gedacht dat het Recht eenvoudiger was.
Ina glimlachte. Heel even voelde ze, dat ze om den tuin werd geleid, maar onmiddellijk daarop vergat ze het weer. Ze zag Lilly tegenover zich, rustig en normaal. Misschien was haar gezichtje iets smaller geworden, sinds ze studeerde, maar dat kon ook in haar natuurlijken groei liggen, - ze hoefde niet juist een jonge vrouw te worden met appel-wangen.
's Zondags, dan was het Ina wel eens, alsof het kind haar bescherming zocht. Ze stelde haar iets voor: een wandeling, ergens theedrinken, een tentoonstelling gaan zien. Maar met eenige heftigheid zei Lilly, dat ze het liefst thuis wou blijven. Ze ging niet naar haar kamer om te studeeren, maar de boeken en tijdschriften van haar moeder interesseerden haar al gauw niet meer. Eens stelde Ina lachend voor, haar wat Nederlandsch te leeren. Lilly antwoordde: Hè ja, dat zouden we misschien kunnen doen, vroeg toen waarom haar vader het nooit geleerd had, en of het heel moeilijk was.
Ina's hart bonsde; ze wist plotseling hoe ze beginnen zou; ze zag zich met Lilly bezig, telkens weer, zij samen gebogen over een eenvoudig Hollandsch boek, een prentenboek misschien, - en dan later de schoolserie van haar vader. Die had ze na zijn dood in haar koffer gepakt, zorgvuldig, en met de bedoeling alle deeltjes nog eens in te zien.
- Wanneer is de eerste les? vroeg ze, nu meteen? O, ik zou willen, dat je ineens iets ervan kende, en dat zeggen kon, een paar woorden...
- Ik weet niet, zei Lilly, op 't oogenblik heb ik toch geen zin; - ik zou liever een jurk willen naaien.
Ina voelde haar oogen vochtig worden. Waarom ook | |
| |
had ze dit plotseling zoo graag gewild? En juist Lilly haar taal leeren, terwijl ze er Jack nooit over gesproken had? - O, Jack, dacht ze, dien moest ik aanvaarden zooals hij was, - en wat zijn we een goede vrienden geweest, vooral in 't laatst van zijn leven. Dat ging bijna zonder woord of klanken, zoo stil en zeker.
- Toe moes, zei Lilly, heeft u nog stof in huis? en helpt u me dan een beetje.
Nu gingen ze dus samen aan het werk. Ina teekende het patroon en Lilly knipte. - Ik zal wel rijgen, zei ze, want u kunt beter machine naaien, - en passen doe ik, als de jurk heelemaal af is.
- En wie zal hem afmaken, als jouw eerste élan voorbij is gegaan?
- De kaboutertjes, die vroeger den Kerstboom versierden, - en - en altijd nog zooveel voor me doen.
- Och, kindje.
- Misschien zouden ze nog méér willen, ze zijn er gek genoeg voor, maar...
- Maar Lilly wordt groot.
Ze lachten en voelden zich beiden beklemd. Ina omdat er toch eenige geprikkeldheid in haar bleef, om Lilly's kinderlijk egoïsme, Lilly omdat ze intuïtief wist: Moeder gelooft me niet heelemaal meer.
Zoo ging die winter om, voor Ina zonder veel vreugd, en met een telkens weerkeerende hapering op de Zondagen.
Maar op een morgen in April - een witte wolk dreef langzaam door het blauw van den hemel - toen kwam Lilly aan het ontbijt, zeggende: zie zoo, nu heb ik eens geen enkel college meer na te zien. Moes, schenkt uzelf mij een kop thee in?
Ina keek haar aan. Lilly zag er wat moe uit, maar rustig, en opgewekt.
| |
| |
- Graag kindje, blijf je dan hier? - Het was haar plotseling alsof die laatste woorden een diepere beteekenis hadden, en ze moest zich afdraaien, om haar ontroering te verbergen.
Lilly schoof haar stoel aan de tafel. - Vanmorgen wel, even. Ik heb pas om twaalf uur college, en ik zou zin hebben den heelen dag te spijbelen, met u. De zon schijnt, het wordt weer zomer.
Ina keek naar buiten. - Ja, nu zal ik weer dikwijls aan onzen rozenhof denken; - ik zou zoo ineens op den trein willen gaan zitten naar ons dorp.
- Ja, zei Lilly.
- Je hebt dus wel eens een morgen vrij. Zou het beter zijn als ik - ze tuurde op haar handen, terwijl ze thee schonk - als ik ontslag nam? - Ze wachtte weer even, maar Lilly antwoordde niet.
- Het is natuurlijk niet de eerste maal dat dit bij me opkomt. Als ik 's middags thuis was, zou je misschien ook even bij me zitten, en me wat vertellen. Nu zijn we zoo los van elkaar; - ik ben natuurlijk niets van je, dat weet ik.
- Ik heb u altijd moeder genoemd.
- Ja, ja, en je bent lief voor me geweest. Zal ik weggaan uit de zaak? het geld hebben we niet noodig en - het werk valt me soms zwaar.
- Och, zei het meisje nadenkend, u zoudt dan hopen dat ik veel thuis was, en dat ben ik niet, - en het zou hard lijken, als ik naar mijn eigen kamer ging.
- Dat doe je nu toch ook, 's avonds. Het klonk heel licht verwijtend, en toch herriep Ina die woorden niet.
Lilly bloosde. - Ja, ik heb dat dikwijls moeten doen, de studie is me niet meegevallen.
- Als je wat anders wilt...
| |
| |
Met een glimlachje zei Lilly: Wat bent u haastig met al uw veranderingen. Meestal zeurt het leven maar zoowat door, hè?
- Toen ik jong was, geloofde ik dat niet. Maar het lijkt wel, of er tegenwoordig geen jeugd meer is, in sommige opzichten. Jullie bent allemaal wijs. - - - Na dien morgen spraken ze elkaar wat meer. Een enkele maal gingen ze wandelen voor het avondeten; - ze liepen gearmd, en zonder eenigen spoed. In de tuintjes der buitenwijken bloeide het vroege voorjaarsgewas; sleutelbloemen en ribes; - een enkele magnolia had groot-zwellende knoppen. Ze keken met kleine blikken naar dit alles, voelden den luwen adem van den wind, wisten den hemel hoog en teer blauw, ontroerden, heel in 't verborgen, door een plotselingen vogelroep. Ina kon soms de gedachte niet weren, als ging ze naast een jonge vrouw, die hersteld was uit een zware ziekte. Ze zag in Lilly een bijna bevende vermoeidheid, maar daar bovenuit vleugde een nieuwe kracht; - haar gezicht was bleek, in haar oogen blonk de rust van een geloof. - Ze heeft zich wat overspannen, dacht Ina, maar nu weet ze weer, dat ze de studie aandurft.
Eenmaal gebeurde het zelfs, dat Lilly haar moeder bij de zaak opwachtte. Het gaf Ina een schok, het kind daar te zien. De coupeuses en naaistertjes had ze voor zich weg laten gaan, had hen zonder veel afkeuring, een enkele zelfs met welgevallen, bekeken. Maar toen herkende ze Lilly, staand voor een van de groote spiegelruiten. Haar gezicht, haar glimlach, hadden iets ontroerends. 't Was of ze zeggen wilde: Vreemd, dat ik hier sta, maar u bent werkelijk uit die deur gekomen, en heeft me dadelijk gezien, - en o, u houdt van me. - En Ina voelde op dat oogenblik haar liefde voor het kind diep, en bijna hevig.
| |
| |
- Waarom ben je hier? vroeg ze, zullen we samen een jurk voor je koopen? Lilly schudde haar hoofd. - Neen, we gaan samen naar huis. - Maar toen ze een klein eindje gegaan waren, keek ze om zich heen. Wat zullen we eigenlijk doen? de gewone bus nemen, of een heel anderen kant oprijden, naar het Park, bijvoorbeeld?
- Wat je maar wilt, lieveling.
- Zouden we buiten thee kunnen drinken? Neen, eigenlijk is het guur vandaag. Plotseling zei ze: Ik was bang, dat u met mijnheer James zoudt meegaan.
- Ik? dat gebeurt toch hoogst zelden.
- Nou ja, maar juist dit keer.
- Is er dan iets bijzonders?
Lilly lachte. - Nou, of, uw dochter is u komen afhalen.
Ze grepen elkaars arm. - Met een taxi naar huis? stelde Ina voor.
- Hm, ik weet niet, misschien is het het beste.
- Nou meid, de beslissing valt jou zwaar.
Nu reden ze door de overvolle straten; Lilly zat rechtop en keurde de handigheid van hun bestuurder; daarbij praatte ze haast onophoudelijk en als ging het buiten haar gedachten om.
Ina luisterde niet; ze hield haar oogen half dicht, zag aldoor weer dien vreemden glimlach van Lilly toen ze elkaar herkenden. Ze dacht: Misschien is het kind van iemand gaan houden, en denkt daardoor wat meer aan mij, geeft mij iets van haar overvloed. Ze zou dit niet met woorden aanroeren, - sprak Jack ooit over zijn liefde? Op 't allerlaatst, ja, en toen nog zoo verbeten.
Ze kwamen thuis. - Wat hebben we vandaag bij de thee, Amy? Breng alles in de zitkamer, wil je?
Lilly vroeg verlof op den divan te gaan liggen; ze | |
| |
schikte de kussens met kleine, vlugge gebaren. - Weet u nog, dat u het vroeger verbood?
- Toen je een schoolmeisje was, ja, maar nu zie ik dat je moe bent.
- O, niet zoo heel erg. Ze zuchtte. - Ziezoo, het is pas half zeven, vroeg, hè?
- Een zee van tijd, hoe zullen we dien gebruiken?
- U heeft een boek, zei Lilly, daar was u gisteren als een backfisch in verdiept.
Het klonk Ina afwerend; - ze verroerde zich niet. - Er zijn boeken, zei ze, die je gretig leest, en toch aldoor met de gedachte: neen, ik wil niet verder, ik zal het dicht slaan en wegleggen.
- En? toch lees je voort?
- Ik ben bang van wel. Zoo gaat het ook met sommige episoden uit je leven, dacht ze, ze sleuren je mee. Nu zocht ze naar woorden om dit zoo goed mogelijk, en toch met een zekere onaandoenlijkheid, te zeggen. Maar ze zweeg. Wat wist ze van Lilly? en waarom die wijze lesjes, als een pil toegediend?
Amy kwam met het theeblad.
- Ah, gelei-koekjes, we zullen smullen, zeg.
Lilly richtte zich wat op in de kussens.
Na dien dag gebeurde het vaak dat Ina om zes uur een taxi nam, maar het leek haar alsof Lilly zich meer en meer schuil hield. Ze zat alleen tot aan den maaltijd; - soms, op de klok kijkend, dacht ze aan Lilly's stem: Ziezoo, het is nog vroeg, hè? en ze zag het versmalde gezichtje, met de groote, donkere oogen, die blonken.
Het voorjaar was overvloedig en mild; - Ina onderging het als een troost voor ongekend leed. Ze hield het meest van den wind, die in 't voorbijgaan haar streelde, haar en de duizenden andere menschen, onbewust en | |
| |
ten volle. Een enkele maal liep ze den langen weg naar huis, wilde aan niets denken. Wel was het dan toch, als wachtte Lilly op haar, maar bij iederen stap wist ze: ik kom, ik zal bij je zijn, ik help je als het moet.
Er kwam een avond dat Ina bleef wachten op haar dochtertje, dat uitgegaan was, zonder te zeggen waarheen. Het liep naar middernacht. Ze zat aan de tafel en breide, zonder ophouden pen na pen. Haar onrust wilde ze bedwingen door een uiterlijke kalmte, - de kleine gebaren bij haar werk waren zoo gesloten mogelijk, - en haar voeten hield ze stil over elkaar geslagen. Ze zag zichzelf in den tuin, dien avond toen Jack met de auto terugkwam, en ze bang was dat iemand de poort zou hebben gesloten. Toen kon ze niet stil zitten - en nu? nu zou ze het misschien nog korten tijd kunnen. 't Was of ze praatte met Jack. Heb ik haar te veel vrijheid gegeven? maar ze komt natuurlijk thuis, waar zou ze anders heen gaan? Ikzelf ben eens gevlucht, maar niet in den avond, en - ik wist toen niet meer dat ik een huis had. Maar Lilly was veilig, juist hier. Als ik haar een geheim had ontfutseld, dan zou mijn blik haar ondragelijk hebben kunnen worden; om haar bij me te houden, heb ik niets gevraagd.
Ze stond op, trad voor het raam, achter de gesloten gordijnen. De nacht was donker en stil. Hier en daar was nog een verlicht venster, dat een schijnsel wierp in de kleine tuinen. Een spar stond roerloos, aan zijn top even wat kleur toonend door een lichtschamp: vaal groen en bruin.
Toen ze voetstappen hoorde, keerde ze zich haastig om. Lilly kwam binnen met hoed en mantel. Ze zag eruit als een kind, dat iets vreeselijks heeft gehoord of gezien, - maar het gelukte haar nog, zich te beheerschen. In dat oogenblik hoopte Ina vurig, dat Lilly schreien zou, - en spreken.
| |
| |
Ze ging haar tegemoet. - Je bent laat, - is er iets bijzonders gebeurd? Lilly deed haar mantel uit, gaf dien onwillekeurig aan Ina over.
- Och nee, ik heb nog wat loopen denken; - weet u - Haar stem trilde en brak af.
- Vertel eens! Nu vatte ze het kind bij de schouders. - Lilly!
- Ja, ja, ziet u, er is iets, dat ik zoo graag zou willen. Ze boog haar hoofd, en snikte tegen Ina aan.
Die hield haar omvat, sprak niet dadelijk. Maar ze wilde ook woorden, eindelijk, en het snikken mocht niet al te hevig worden.
- Ja, kindje, ja, stil maar, ik geloof dat ik het raden kan. Je wilt weg, maar waarheen? kan je niet het gevoel meer hebben, dat je hier veilig bent? juist hier? Het eigen inzicht ontroerde haar, en tegelijkertijd kwam ze ertegen in opstand. Waarom moest Lilly weg? kon er een reden zijn?
- Ik heb het je toch niet moeilijk gemaakt, wel? ik heb niets gevraagd?
Lilly schudde haar hoofd, bedwong zich heftig, maar tusschen haar gesloten oogen drongen nog de tranen door. Haar gezicht was bleek en vochtig, met enkele fel-roode plekken.
- Laat me, zei ze, ik wil zoo graag weg, naar Amerika, - daar woont Oom Herbert - en ik kan er verder studeeren zoo goed als hier. Vind het maar niet zoo vreeselijk, ik kan niet anders.
Ina voerde haar mee naar den divan. Ze voelde zich bevrijd, - ze begreep het niet - bijna zou ze kunnen glimlachen - de grootste spanning was gebroken.
- Lieve meiske, naar Amerika! zoo ver weg, - maar we zullen erover praten. Nu moet je je best doen,
| |
| |
niet te huilen. Naar Amerika, - kan het niet anders? is dit de eenige uitkomst?
Lilly knikte, begon plotseling voor zich uit te staren. - Ja, ja, ver weg, en een ander land, hij heeft me bedrogen. Eerst was het aldoor onzeker, van September af, tot in Maart, April. Ik zag hem weinig, 's morgens even, en dan gaven we elkaar een brief; - ik schreef voor het ontbijt, weet u nog? iederen morgen. 's Avonds kon ik het niet; - ik was er wel aldoor mee bezig, maar dan werd het zoo lang en - onbeheerscht. - Hij schreef mij vellen vol; - dat maakte me zoo ellendig, het altijd weer te moeten lezen; en toch kon ik er niet meer buiten, 't was of ik vergif innam, en eraan verslaafde. Ze hield op, sloot even haar starende oogen.
Rustig zei Ina: En toen, kindje?
- Toen beloofde hij me, dat hij scheiden zou, hij had het middel gevonden. De eerste stappen zou hij dadelijk doen, - maar hij deed ze niet. - Ze perste krampachtig een zakdoekje tusschen haar handen.
- Hij kan niet, denk ik.
- Omdat hij niet durft, de Held! Haar hooge, overspannen stem brak, en ze begon te hoesten.
- Stil, kindje, maak jezelf niet ziek.
Ze lette niet op die woorden, maar haalde diep adem. - Hij kruipt terug naar zijn wettige vrouw, op handen en voeten kruipt hij; - hij smeekt haar om vergeving, prachtig. Waarschijnlijk vergeeft ze hem nooit, in haar hart, maar ze zegt van wel, en daardoor is hij in haar macht. - Nou ja, wat kan het mij schelen? ik ken hem nu.
- Maar hij heeft niet anders gekund, Lilly.
- Nee, natuurlijk, best hoor, hij heeft niet anders gekund.
- En dus, - waarom moet je dan weggaan? en zoover?
| |
| |
- Omdat ik hem haat, omdat ik alles hier haat, de gewone wegen, en alle plekken waar ik met hem geweest ben. Alle straatsteenen weten het, en hier in huis, - ik dacht me met hem. - Haar stem veranderde, werd zachter en bijna smeekend. - U bent ook eens gevlucht, u vond het ook niet mogelijk meer om te blijven.
De oudere vrouw liet Lilly los, haar mondhoeken trokken naar omlaag.
- Dat was zoo anders, zei ze. Een oogenblik drukte ze haar gezicht in haar handen, voelde haar oogen vochtig worden. De woorden flitsten door haar heen: Is iedere vlucht dan hetzelfde? uit een goed of uit een kwaad huis? altijd evenzeer gerechtvaardigd, en even absurd?
Nu leken de rollen omgekeerd, Lilly legde een hand op haar arm. - Moeder, we moeten rustig overleggen.
Er werd besloten: Lilly ging naar Amerika, en Ina zou haar wegbrengen. Alleen de reis met haar meemaken, en dan nog even blijven, zien hoe de ander daar wonen zou. Dit weinige had Ina voor zichzelf bedongen. Ze nam ontslag bij James, kon niet eerder dan 1 Juli weg.
Al gauw merkte ze, dat het Lilly zwaar viel, den tijd af te wachten. Het kind was als een dier in zijn kooi: geprikkeld, getergd, en steeds bedacht op losbreken. Op haar aandringen had Ina een uitvoerig telegram naar Amerika gestuurd; - nu wachtten ze het antwoord per brief. Dat kon een dag of tien duren. Herbert, Jack's eenige broer, was voogd over Lilly. Als hij het goed vond dat Lilly overkwam, haar studie daar voortzette, dan bleef er hun nog een week of wat om zich reisvaardig te maken. - Heusch, kindje, zei Ina, het | |
| |
gaat alles zoo snel mogelijk, maar heelemaal ondoordacht mogen we het niet doen.
- Misschien telegrafeert oom Herbert terug, en dan kan ik gaan, onmiddellijk.
- Je vergeet dat ik mee zou gaan, en ik kan niet meer vluchten, ik moet fatsoenlijk mijn tijd uitdienen bij James.
Lilly beet op haar lippen; ze hield met moeite de woorden in: U heeft niet het recht, mijn vlucht tegen te houden. - Ze begreep wel, dat ze veel had verloren door haar biecht, dat ze daarna niet vrij meer was, maar ze hield van Ina, al kende ze die ook onvolledig. Het drong zelfs tot haar door dat haar moeder heel eenzaam zou blijven. Ze vroeg eens: Wat gaat u doen, als u terug bent?
Ina haalde haar schouders op. - Och, daar weet ik niets van, ik wil van allerlei, sinds jaren, reizen bijvoorbeeld, - of misschien naar Holland terug gaan.
- In Holland heeft u alleen tante Margaret.
- Ja, en hier? Ze zweeg, een beetje beschaamd, ze had Lilly niets willen verwijten.
Het kind zat den heelen dag thuis, was er haast niet toe te bewegen uit te gaan. De jonge zomer straalde, zelfs in de groote, grauwe stad die Londen is. De hemel was wijd en open, er lag zon op de huizen, de zoele wind ging rond, uit ieder plekje aarde, waarop geen steenen lagen, sproot iets groens. Lilly sloot zich op, en wachtte.
Na negen dagen kwam de brief van oom Herbert. Hij schreef verheugd te zijn, dat hij de dochter en de weduwe van zijn broer zou zien en leeren kennen. Ze moesten maar gauw komen; voorloopig konden ze bij hem logeeren. Hij woonde niet ver van een kleine universiteits-stad, sinds twintig jaar opgebouwd, zooals de Amerikanen dat doen: een soort model-plaats. De wetenschap nam daar geen zoo hooge vlucht als in | |
| |
Londen, maar Lilly zou er misschien nog wel iets kunnen leeren. De natuur was mooi, en het klimaat heel gunstig. Menschen waren er nog niet zoo dicht gepoot als in Engeland, - materieel had een ieder het er goed. Hijzelf verlangde vaak naar ‘good, old England’, maar zie, een ander zocht weer deze nieuwe streken op, waar het leven eenvoudiger was, minder gecompliceerd, en in sommige opzichten minder rijk. Ze zouden hem zeker veel van Londen vertellen, en van den goeden Jack, die gestorven was.
Lilly las niets anders dan de toestemming van haar voogd, Ina werd ontroerd door het heimwee van dezen man, dat voor haar zoo duidelijk doorschemerde. Ze zag ook de rechthoekige regelmaat, het harde en stemmingslooze van zoo'n jonge stad. Daar zou Lilly haar dagen doorbrengen, haar oogen zouden eraan wennen, - maar misschien was het niet voor lang.
Nu het bericht gekomen was, leefde Lilly op. Ze moest een pas aanvragen, informeeren naar de booten, een plaats bespreken. Ook bracht ze haar koffers te voorschijn, maakte een lijst van alles wat ze pakken moest, 't Was of ze den heelen dag bij zichzelf herhaalde: Ik ga weg, ik ga nu heel gauw, ik ga bijna weg. Hoewel haar gedachten over heel veel dingen moesten gaan, had haar gezicht maar één uitdrukking: die van een schrijnend verlangen.
Ina sloeg het kind gade; ook zij zorgde voor een pas, en maakte wat geld los. Maar onderwijl had ze soms het gevoel, alsof zij niet mee zou gaan.
Op een avond stond ze bij haar geopende linnenkast. Lilly kwam binnen; - ze had eenige papieren in haar hand, - passage-lijsten.
- Hoor eens, moeder, ik zou nu zoo graag willen beslissen.
| |
| |
Ina schrok, deed nog een stap vooruit tusschen de wijd-staande kastdeuren, als om zich te verbergen. - Ja, zei ze, wat dan?
- De boot natuurlijk, we moeten toch bespreken.
- Zeker, kindje.
- Mijn pas komt overmorgen: - er is dan een boot, die den nacht daarop afvaart.
- Jouw pas alleen?
Lilly antwoordde niet.
Ze keerde zich om, was plotseling bereid het kind ook dit toe te staan; - dit, het was wel het laatste. Ze keek Lilly nog niet aan.
- Zeg het dan, ik kan er wel tegen. - Heel even lachte ze schamper, maar ze beheerschte zich snel.
- Moeder! - Dat eene woord, het klonk zoo wanhopig bedroefd en hulpeloos. Ze waren in elkaars armen.
- Ik wil u geen verdriet doen, maar ik neem de herinnering mee, als u meegaat; - ik wil heelemaal opnieuw beginnen, onder andere menschen.
- Ja, ja, kindje, het is goed.
- Toen u vluchtte, was er toch ook geen andere vrouw, die u meenam.
- Neen, die was er niet. (Ze dacht: helaas, helaas niet..)
- En u kunt me toch vertrouwen, het zal juist veel beter gaan, als ik alleen ben.
- Ja, misschien wel.
- En dan, na een paar jaar, komt u over, dan is alles weer anders.
- Ja, ja.
- Ik zal u altijd schrijven, ik houd zooveel van u. Ze snikte, - maar Ina's oogen bleven star en droog.
Drie dagen later voer er een boot af naar Amerika; - onder de passagiers was miss Lilly Holwood.
|
|