| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
De nieuwe winkelchef was een praatje komen maken. Ina had hem zien binnenkomen, terwijl ze met een coupeuse voor een van de breede ramen stond, het meisje iets uitleggend aan een japon. - Die komt zeker inspecteeren, dacht ze, en liep hem niet tegemoet. Nu stonden ze daar voor het venster, als opzettelijk punt waarnaar alle oogen zich keeren moesten - hij met zijn rug naar het atelier, druk pratend naar Ina's wat afgewend en weinig weerspiegelend gezicht. Ze zag de glansblikken van de meisjes, hoorde telkens een hoog lachje, een gefluisterd woord. Er waren kinderen bij, die ze slecht dulden kon, rauw, onopgevoed, lomp van gebaren, - en die bespiedden nu haar houding. Dan, als merkte hij haar afgetrokkenheid, vroeg hij: Loopt u even mee, we hebben een model-japon uit Parijs gekregen, een dot.
Nu liep ze voor hem uit, het atelier door, langs de paskamers, een trap af naar beneden. Telkens reikte hij met zijn langen arm langs haar, stiet een deur open. Hij zou alles kunnen zijn, en dan ook winkelchef, dacht ze, bijvoorbeeld een dichter. Maar neen, hij heeft zulke frisch-roode wangen. Aldoor hoorde ze zijn stem, eerst wat hoog, dan snel dalend, en aan 't eind van den zin weer met een kleine krul opwaarts. Ze dacht aan Portia: God heeft hem geschapen, en laat hem daarom voor een man doorgaan, - vond zichzelf meteen onbillijk. - De japon lag in een van de vitrines; - hij maakte de glazen deur met een glanzend sleuteltje open, ingehouden gebarend, als de man die van alles de | |
| |
sleutels heeft. Samen bewonderden ze, de wijde rok viel over hun beider knieën, en het stemde hem vertrouwelijk. - Ik zou u hierin willen zien, zei hij. Maar Ina stond op.
- Nu moet ik naar mijn werk terug, - knikte hem wat hooghartig toe: Mr. Harrison.
Toen ze het atelier binnen kwam, was er een hoog lawaai van stemmen. Ze bleef een oogenblik stil staan bij de deur, kaarsrecht, en als beleedigd, voelde, bijna tegelijkertijd, dat die houding hier geen indruk maakte. Eén van de meisjes danste; Ina zag dat ze nog opzettelijk even doorging, want alle stuwkracht was uit haar lichaam weg. Een loom vooruit brengen van de heupen, een paar stappen van den vollen voet, een lach, met open mond, over een bleek, bol-vleezig gezicht. De meeste andere meisjes waren van hun stoel opgestaan, deden, onhandig en schetterend, alsof er iets bijzonders gebeurde. - Luid zei Ina, en toch bijna achteloos: Gaat allen zitten, dadelijk. Zonder om zich heen te kijken of ze werd gehoorzaamd, liep ze naar het meisje dat gedanst had.
- Juffrouw Davids, mag ik uw werk even zien?
De ander greep iets van de tafel. - Dit, zei ze, een rok.
- O juist; - u zoudt dien eenen naad overstikken, die zoo slordig was. En?
- Nou, dat heb ik gedaan.
- Hebt u... weet u dat zeker?
Het meisje grinnikte.
- Dus als ik u zeg iets over te doen, dan doet u het een tweede maal precies hetzelfde, met den zelfden steek, die te groot is. - Terwijl ze nog sprak, vond ze haar woorden niet kort en scherp genoeg. Ze ging voort: Op deze manier zal ik u onbetaald overwerk laten doen,
| |
| |
hoewel, neen, u krijgt uw ontslag - ik bedoel... nu niet dadelijk, maar.... Ze verwarde zich, keek het meisje een oogenblik hulpeloos aan. - Juffrouw Davids kon zich niet goed houden, barstte in lachen uit. Dan, toch even geschrokken, trachtte ze zich te herstellen, gniffelde opnieuw, en, omdat Ina nog zweeg, voelde ze iets als een overwinning. - U durft ook niet zooveel, zei ze, want zelf flirt u met mijnheer Harrison.
- Nu is 't genoeg, ik zal Mijnheer James zeggen dat hij u ontslaat.
- Zoo, 's kijken of hij dat dan ook doen zal; - ik zal het hem zeggen, nu dadelijk.
Juffrouw Davids wilde al gaan. Ina voelde dat de andere meisjes keken en luisterden, dat ze dit ruzietje spannend vonden. Ze hief het hoofd wat op, wendde zich half terzijde, dan plotseling zei ze, volkomen beheerscht en koud: Wees zoo goed en neem dien rok mee, toon uw werk.
Het meisje ging, den rok over haar arm. De anderen bogen hun hoofd, zagen weer hun machines, en de stof waaraan ze bezig waren. Langzaam en opzettelijk bedaard ging Ina bij hen rond, inspecteerde, gaf aanwijzingen.
Er bleef iets broeien. Het leek Ina niet onmogelijk dat het weggestuurde meisje zou terug komen. Ze was nog maar kort bij James, kende den eigenaar oppervlakkig. Zijn zaak breidde zich de laatste jaren uit. Vroeger had hij een te klein atelier gehad, dan dat hij een hoofd over de meisjes hoefde aan te stellen. Toen Ina bij hem solliciteerde, had hij zich veel over de zaak van Marain laten vertellen. Zelf sprak hij weinig, dacht na, en leek te weifelen. Maar het eind was toch geweest, dat hij haar aannam, en haar vroeg zelf haar salaris vast te stellen. Hij gaf haar vrijheid het werk | |
| |
te hervormen, de naaisters en coupeuses in alles aan zich ondergeschikt te maken. Ik hoop, zei hij, dat we in de toekomst met Marain zullen kunnen concurreeren.
Maar de drie maanden dat ze nu bij den heer James in dienst was, had ze hem nauwelijks eenige keeren gezien. Het bevreemdde haar; - ze had zich samenwerking met hem voorgesteld, al wist ze ook niet duidelijk hoe, in ieder geval meer belangstelling van hem verwacht in haar werk. Het was de eerste maal dat ze een van de meisjes naar hem toestuurde. Had ze steun aan hem? of was hij onverschillig? - en nu dit domme kind haar zou aanklagen, wat zou hij doen?
De middag verliep; - langzaam schikten de meisjes zich in den gewonen gang; - juffrouw Davids kwam niet terug, en er waren geen verdere stoornissen meer.
Toen Ina zich klaar maakte om weg te gaan, kwam er een boodschap van den heer James: Hij verzocht haar een kop thee met hem te gaan drinken.
Even later liep ze naast hem voort. Nu ze niet alleen was, en telkens zijn stem verwachtte, beleefde Ina de ontzaggelijk ingewikkelde organisatie van de stad anders dan gewoonlijk. Andere dagen stelde ze zich scherp in op het verkeer, haastte mee, berekende op de minuut hoe laat ze thuis zou zijn. Lilly, hoewel ze na schooltijd nog vaak extra lessen had, kwam er voor haar, liet zich thee brengen, vroeg soms naar de schotels voor het avondeten. Ina vond het niet goed dat het kind te veel heerschte in huis; - iederen dag nam ze zich voor het tegen te gaan, en in het zich reppen stortte ze haar gevoel van verantwoordelijkheid, doezelde haar vrees uit. - Ditmaal zag ze de hevige drukte in de straten als iets kunstmatigs, buiten zich. Ze bleef zooveel mogelijk naast haar begeleider loopen; - hij sprak niet, greep eenmaal bij het oversteken luchtig | |
| |
haar arm, glimlachte vaag naar haar strak en zorgelijk gezicht. In een tearoom vonden ze een rustig plekje. Toen ze zaten en zich wat geschikt hadden, vroeg hij: Denkt u nog aan juffrouw Davids? - ging meteen voort: u moet het niet doen - ze is weg. Er was geen enkele reden om haar niet te ontslaan. - Apropos, dien rok laat ik u morgen terugbrengen, en u zorgt ervoor, dat het bewuste stiksel weer wordt uitgehaald, - door het meisje dat nu het eerst aan de beurt is om weggestuurd te worden.
Ze keek wat onzeker naar hem op. - Om u de waarheid te zeggen, zei ze, dacht ik aan mijn dochtertje. - Ik weet niet of ik goed gedaan heb, door dat meisje te ontslaan; - ze hinderde me.
- Ja, zei hij, en als uw dochtertje u hindert? niet waar, met sommige menschen hebben we geduld, maar we kunnen het niet met allen hebben, - daarin heeft u natuurlijk gelijk. Zegt u mij eens: Wilt u juffrouw Davids dadelijk doen vervangen?
Zebloosde. - Daarover heb ik nog nauwelijks gedacht.
- Juist. Ik zou graag zien, dat u een maand wachtte, - omdat ik haar een maand salaris heb gegeven, en ik ben liever niet verkwistend. Misschien dat de andere meisjes door den schrik wat harder zullen aanpakken; - maar het werk mag er niet onder lijden, natuurlijk. U moet maar doen, wat u het beste dunkt.
Ze voelde zich in het nauw gedreven; - wat wilde deze man van haar? ze dorst hem niet vragen of hij tevreden was over haar werk, - hij keurde alles goed op een bijna minachtend-verwerpenden toon. Hij had iets sluws in zijn donkeren blik, - toch was zijn houding loyaal.
De thee werd gebracht, en ze bereidde een kop voor hem met neergeslagen oogen. Maar de stilte beklemde | |
| |
haar. Als ging ze daar nu juist over denken, zoo zei ze voor zich uit: Het is niet gemakkelijk tegenwoordig. O, het zal wel aan mij liggen: - vroeger had ik nooit last met de meisjes.
- Dus ouder, en niet wijzer? Mevrouw, u moet uzelf in de hand houden; - nooit bij het verleden blijven stilstaan, vooruit zien.
Ze hoorde dat zijn stem nu anders klonk, er was een lichte, drijvende toon in en bijna iets milds. Voorzichtig keek ze naar hem; - zijn gezicht was zoo rustig en natuurlijk geplooid, dat het bijna uitdrukkingsloos werd. Maar nu keerde hij zich naar haar toe. - Wilt u weten hoe ik over uw werk denk? Ik heb het nauwkeurig gevolgd, en het is goed, tot zoover, maar u moet volhouden. Als u wilt, zal ik uw salaris verhoogen. - Hij wachtte even.
- Is dat geen verkwisting? vroeg ze.
Hij trok zijn wenkbrauwen omhoog. - Ik vermoed van niet. U heeft mijn woorden onthouden: ik ben liever niet verkwistend; - dat geeft me een waarborg. En u denkt aan uw eigen dochtertje, ook dat is een goed ding.
- Die juffrouw Davids, zei Ina, hinderde me vooral, omdat ze zoo leelijk was. - Ze begreep zelf niet, waarom ze dit zoo plotseling zei.
- O ja? Maar het was verkeerd, dat u zich liet hinderen. U hadt haar moeten ontslaan, zonder dat ze u getroffen had.
- Dus zonder reden?
- Zonder reden? Hij keek haar glimlachend aan. - Ze bekende me, dat ze een danspas gemaakt had, eventjes, terwijl u weg was.
- Ja. En?
Weer trok hij met zijn wenkbrauwen, en zijn gezicht | |
| |
kreeg een ironische uitdrukking. - O, ik wil niet oordeelen, het is niet voor niets dat ik u zooveel vrijheid gegeven heb. - Plotseling legde hij zijn hand op haar arm.
- Ik plaag u een beetje, mevrouw Holwood, niet waar? Ik heb schik in u. En vertel me nu eens van uw dochtertje.
Ze kon niet dadelijk spreken, en hij drong niet aan, maakte haar aarzeling onopvallend door een tweeden kop thee te vragen.
Dan begon ze, als terloops: U weet dat Lilly mijn eigen kind niet is?
Ze kwam een uur later thuis dan andere dagen. Terwijl ze naar boven liep, viel haar de stilte op van het huis. De gedachten gingen snel door haar heen: Zou Lilly er zijn? of is ze weggeloopen met een vriendinnetje? Zijzelf was te vertrouwelijk geweest met dien man. Waarom haar woorden: Ik wantrouw alle vrienden van mijn kind, ik weet dat het verkeerd is, haar vader zou me erover hebben bestraft, misschien heb ik daarom weer werk gezocht: om mijn gedachten af te leiden. En als ik terug kom, en haar in de huiskamer zie zitten, dan moet ik even mijn oogen dicht doen, en vergeten dat ik haar zooveel uren aan anderen gelaten heb. - Had ze dit alles gezegd? Neen toch, maar hij had het geraden, en even zijn hoofd geschud, boven zijn kleine oogen de hoog-opgetrokken wenkbrauwen, waardoor de verhoudingen van zijn gezicht zoo grappig werden verstoord.
Nu trad ze binnen; - de kamer was schemerlicht, in den hoek brandde een lampje. Lilly lag voorover op den divan; om haar heen waren boeken gespreid, maar ze las niet. Traag hief ze haar hoofd op. - Dag moeder.
| |
| |
Geen verwondering om Ina's late thuiskomst, geen enkele kleine beweging ook van blijdschap.
- Kind. Ina liep naar haar toe, kuste haar wang. Plotseling was het haar als zou ze nooit meer over haar eigen leven kunnen praten met Lilly. Het gaf haar een schok, het gevoel dat er in een oogenblik binnenin haar iets veranderde, - maar ze herstelde zich dadelijk weer.
- Ben je moe, vrouwtje, dat je daar zoo lui ligt?
- Moe? neen.
- Sta dan op, wil je?
- Hè, waarom?
- Omdat ik het vraag. Ik kan daar niet naar kijken, een gezond kind in die houding.
Lilly lachte. Eigenlijk ben ik geen kind meer, zei ze. Ze steunde nu met haar hoofd tegen den muur. Haar gave, ronde wangen bloosden, in haar oogen leefde een diepe gloed.
- Hoe was 't op school? De woorden ontsnapten Ina voor ze het wist. Een paar dagen geleden had Lilly een beetje lachend verzucht: u vraagt me ook altijd hetzelfde, in precies dezelfde termen. Toen had ze willen antwoorden: Dat komt omdat jij niet zelf begint, maar ze zei het niet, voelde zich even sterk gehinderd. Nu praatte ze erover heen. - Je hebt immers dansles gehad? is het laat geworden?
- Neen, gewoon.
- Zoo. Het valt je niet op dat ik later ben?
- O jawel moes, heeft u gewinkeld?
- Kom nu eerst van den divan af, ik wil je de dingen geen driemaal zeggen. Onderwijl nam ze een stukje toast met marmelade.
Lilly pruttelde: Ik lag zoo heerlijk. Waar is die bank dan voor? Dan stond ze, en hield haar hoofd vast met | |
| |
haar handen, als voelde ze een duizeling. - Moes, ik zeg altijd maar dat u winkelt, als een van de meisjes meeloopt uit school en naar u vraagt.
- En waarom doe je dat?
- Nou, u zegt zelf, dat u niet juist hoeft te verdienen.
- Hm, - en wat vertelde je, vroeger, van vader? Had hij een fabriek? of niet?
- O, vader was in den oorlog.
Ze schamplachte even. - Nauwelijks een jaar. Meteen stond ze op, haalde haar werkmandje. - Ga jij ook iets uitvoeren, Lilly, we hebben nog een kwartier voor het eten. - Ze schakelde het groote licht in. Vandaag is mijn toon wat scherp, dacht ze, en het is of ik niet anders kan. Van het kind wil ik meer vertrouwelijkheid, maar misschien stoot ik haar af door mijn aanmerkingen en koele eischen. Als ik haar heerlijk op den divan had laten liggen, wie weet wat ze me dan had verteld? Maar neen, ik wil toch niet in alles haar gelijke zijn, haar kameraadje. Ze keek op, Lilly zocht haar boeken bij elkaar.
- Ik heb thee gedronken met mijnheer James, zei ze, hij is een wonderlijke man.
- O ja?
- 's Middags was er een kleine moeilijkheid, ik heb een meisje ontslagen en naar hem toegestuurd. Maar-re, daar hebben we toen toch niet het meest over gepraat.
- Ik geloof dat u soms belachelijk streng bent, moes.
Ze keek Lilly aan. - Ja, zoo streng, dat ik een dergelijke opmerking van jou niet wil.
Lilly haalde haar schouders op, maar haar gezicht wendde ze af. Toen zwegen ze beiden. - In Ina kwam een zwaar gevoel van moeite en mislukking. Soms leek een dag zoo lang, en de jaren strekten zich voor haar | |
| |
uit, leeg en onbestemd. Zou iedereen in zijn jeugd denken, dat een enkele groote daad het leven voortstuwt? aldoor verder? Maar het was een bittere misrekening. Ze vluchtte eens uit haar huis, en haar land, en dat werd al gauw tot een anecdote. Nu was wel het grootste deel van haar leven voorbij, maar als het al haar kracht gekost had?
Lilly drukte haar ooren dicht, en prevelde een les. Zou het kind nu die kleine botsing weer vergeten zijn? Kon dat zoo gauw en gemakkelijk?
Het dienstmeisje kwam binnen, vroeg hun aan tafel te gaan.
Toen ze zaten, zei Lilly: Moes, nu moet u me nog vertellen, waarom mijnheer James wonderlijk is.
Ze bogen zich samen over een tijdschrift. Ina voelde Lilly's arm om haar schouder, en een fijnen, warmen adem in haar hals. Nu lachten ze, om wat Ina noemde: Een echt Engelsch mopje, en in Lilly's stem was een bijna jubelende klank. - Dit moet ik morgen op school vertellen; toe, sla eens om. De ‘Held’ heeft ons laatst een paar Fransche woordspelingen geleerd, maar hij zegt: Als je voor alles te moe bent, dan kan je nog lachen om Punch.
Ina bladerde niet verder. - Het is tien uur, kind.
- O, nou ja. Lilly richtte zich op, legde haar handen om Ina's hoofd. Dan begon ze een paar haarspelden te versteken. - Zeg, moeder, de Held is een beetje verliefd op me.
- Verliefd? hoe kom je daarbij?
- U moet dat voorste haar niet zoo strak trekken, het doet pijn om te zien.
Ze wilde bedenken of Jack ooit zoo spelend haar hoofd had gevat, maar ze kon niet, er waren Lilly's woorden.
| |
| |
- Nou, meiske?
- O, iedereen zegt het. Ik moet in de voorste bank komen zitten onder zijn les, en hij heeft zijn oogen niet van me af, en soms maakt hij een plotselinge beweging met zijn houten arm, en dan kraakt het zoo griezelig, - maar ik vertrek mijn gezicht niet. Vanmorgen zei hij: Ikzelf ben de eenige, die erom lachen mag. Hij praat over alles met ons, hij vindt ons echt geen kinderen meer. - Ze gaf Ina's hoofd een laatste tikje. - Zoo, ik moest u eigenlijk iederen morgen kappen.
Ina glimlachte. - Maar hoe oud vind je mìj wel?
- Och, dat doet er niet toe, misschien ziet u er jonger uit dan u bent.
In ieder geval hors concours, dacht ze. Nu greep ze naar Lilly's hand, hield die in de hare. - Jullie ‘Held’ is geen Franschman, wel?
- Neen, natuurlijk niet - ik bedoel - Nou ja, het zou desnoods gekund hebben, omdat we met Frankrijk geallieerd waren, - maar Engeland is verreweg het mooist in den oorlog gegaan.
- Wat bedoel je daarmee: het mooist? Zegt die man dat?
Lilly trok haar hand terug. U kunt dat niet begrijpen; - Holland was neutraal - omdat het toch nooit kan meedoen aan de verhoudingen van Europa.
- Ik dacht dat ik door mijn huwelijk een Engelsche was geworden.
- Dat bent u niet, - u ziet vader alleen als slachtoffer.
Ina steunde haar hoofd in haar handen, voelde zich plotseling ver van Lilly af, behoorend tot een andere wereld, en in die wereld stond ze eenzaam. Toch hief ze nu haar hoofd weer op. - O ja? Misschien vond ik hem ook een held, al is hij niet met een houten arm | |
| |
terug gekomen, en al zou hij nooit met jonge meisjes hebben gespeeld alsof het geen kinderen waren.
Lilly wist niet dadelijk een antwoord. Ze stond achter Ina's stoel, en keek in den spiegel, die aan den wand tegenover haar hing. Ze voelde een verzet in zich tegen wat ze intuïtief wist te zijn een rijper oordeel dan het hare. Graag zou ze haar gezicht een minachtende uitdrukking hebben gegeven, - maar ze zag de fonkeling van haar oogen, en dacht aan die andere oogen, die zoo dikwijls de hare zochten. Haar roode lippen weken vaneen, - ze wist niet meer wat ze zoo haastig en fel gezegd had.
Nu stoorde moeders stem haar. - Kom kind, het is niet goed, op den laten avond zoo te redetwisten. Zeg me eens: is die leeraar getrouwd?
Lilly kon zich nog niet los maken van haar eigen beeld. - Getrouwd? Och ja, weet u, zoo'n oorlogshuwelijk.
- Dus over die dingen praat hij met jullie? Voel je niet hoe weinig fair het is, dat te doen met jonge meisjes die hem uit den aard der zaak eenzijdig zien? Geloof me. - Ze brak af; ze zag nog altijd dat bekoorlijk blozende en door zichzelf bekoorde gezichtje in den spiegel. - Och, je gelooft me toch niet.
Nu deed het kind een stap opzij. - Hè, moes, wat wilde u zeggen?
- Geef me een kus en ga naar bed.
- Hij heeft er misschien ook niet over gepraat met ons, hij zegt die dingen in 't algemeen, een enkele maal, en dan denken wij dat hij het persoonlijk bedoelt.
- Nu goed, slaap lekker.
Lilly sloeg een arm om Ina's schouders, boog zich voorover. - Nu moet u er niet meer aan denken; - heusch, u bent erg streng - word daar niet weer | |
| |
kwaad om - andere ouders laten zulke dingen over hun kant gaan.
Bijna lachend vroeg ze: Hoe zou jij dat weten?
- O, ik ken toch zooveel meisjes.
Ze kusten elkaar, en toen bleef Ina alleen in de kamer. Een oogenblik dacht ze: Het is òf verbeelding, de verliefdheid van dien man, òf het is al te laat, - zei zichzelf meteen dat dit zeker het argument zou zijn van de ouders ‘die alles over hun kant’ lieten gaan?
Ze sloeg een tijdschrift open en probeerde te lezen. Het boeide haar niet; het was zelfs of ze de woorden niet begreep. In de kast wist ze nog een ongelezen Hollandsch boek, maar ze wilde niet op den laten avond daarmee beginnen. - De dag is om, zei ze prevelend, één dag, en het leek zoo lang. Nu begon ze met kleine, onhoorbare stappen door de kamer te loopen.
Lilly liep naar school, met een ander groot meisje van bijna zeventien jaar, dat geen opgestoken bruin haar had, maar twee blonde vlechten, die over haar borst vielen. Ze wisten zelf wel, dat ze een aardig contrast vormden, maar soms ook maten ze hun lengte aan elkaar, en dan bleek het dat ze even groot waren. Ze groeiden zoo recht als jonge boomen. Ann bewonderde Lilly om haar uiterlijk, haar durf en knapheid, en Lilly hield van Ann, die voornaam-luchthartig leefde, maar toch eenige diepte van begrijpen toonde bij het aanhooren van eens anders moeilijkheden of klachten. Ze gingen altijd samen naar school, nooit gearmd, en zelden diep in gesprek, maar ze vingen gemakkelijk elkaars woorden op, en hielden van elkanders lach.
Dien morgen was de wereld voor hun blikken klein door een niet zwaren, heel even licht-doorglansden mist. Lilly voelde de lucht koel en donzig langs haar | |
| |
wangen gaan; haar oogen waren wijd open, donker en begeerig-blikkend.
- Heb jij dat Fransche versje geleerd? vroeg Ann.
De ander knikte. O ja.
‘Bonne vieille, que fais tu là?
Il fait assez chaud sans cela.’
De woorden klonken wat stroef en onwezenlijk.
- Natuurlijk, jij kent het, om hèm. Ik kan het niet onthouden, die klanken lijken allemaal op elkaar, maar jij krijgt alleen een beurt, gelukkig.
Lilly lachte. - Hij heeft het wel echt te pakken, hè? Ik heb het moeder gezegd, gisteren, maar ze geloofde het niet.
- Des te beter, zeg. Jô, laat die man ongestoord verliefd zijn. - Ze zwierden een paar stappen uit elkaar door hun luidruchtigen lach, dan botsten ze even van den weeromstuit, - maar Lilly's gezichtje werd het eerst rustig.
- Moeder zei: Ze vond het niet fair tegenover zijn vrouw.
- Wat niet?
- Nou, ik geloof dat wij hem zoo aanbidden.
- Dat wij? Maar dat mag zijn vrouw toch ook doen.
- Maar zooals wij hem zien - ik bedoel: hij is voor ons gemakkelijker de held.
Ann haalde haar schouders op. - Ik weet niet, zei ze vaag.
Lilly keek voor zich uit. Ze zag de jonge blaadjes van een boom als omsponnen door den mist, zachtgrauw en heel teer groen. Zooals die kleur door den nevel heenbrak, zoo voelde ze, verwonderd, iets doorgedrongen tot haar van haar moeders woorden.
- Moeder heeft wel een beetje gelijk, maar dat heb ik haar niet gezegd, natuurlijk.
| |
| |
- En? Als ze op school komt om alles te onderzoeken? Hij zal niet kunnen worden ontslagen, hè?
- De Held? maar dat zal moeder niet doen. Ze heeft er ook geen tijd voor. Neen zeg...
Ze zwegen een poosje. Ann probeerde nog eens prevelend haar Fransche les. ‘Bonne vieille, que fais tu là,’ maar in den tweeden regel al verwarde ze zich.
- Heb ik je wel eens verteld, begon Lilly, van thuis? ik wou dat jij het wist.
Ann keek kaastig naar haar vriendinnetje. - Wat dan? dat je moeder een Hollandsche is. - Over haar blank gezichtje vloog een glimlach. - Zeg, vroeger dacht ik dat alle Hollanders boeren waren, maar jouw moeder is een echte dame, zoo gedistingeerd, - en haar houding, hè? Jij hebt dat ook; - nou ja, ik weet wel dat ze je eigen moeder niet is.
- Ja, maar ik bedoel iets anders, zie je. - Ze werkt, den heelen dag. Ze verdient geld.
- O, waarmee dan? Ann's helder-blauwe oogen verdonkerden even, - ze zag Lilly's blos. - Is het iets...
Haastig zei Lilly: Neen, wat bedoel je? - O nee. Ze is directrice over de meisjes van een groote zaak. Het is niet om het geld, we zijn rijk genoeg, maar moeder had voor haar huwelijk ook altijd gewerkt, ze was een zelfstandige vrouw, want ze is eens uit haar ouderlijk huis weggeloopen.
Ze was hoe langer hoe vlugger gaan spreken, voelde zich voldaan over den vorm, waarin ze dit moeilijkzegbare gevat had. Ann zou het begrijpen, zoo, en er haar niet om minachten.
- Jé, waarom was ze weggeloopen? een liefdesgeschiedenis, natuurlijk. Bijna beschaamde het Lilly dat haar bekentenis nu bedolven werd onder iets dat lang geleden was gebeurd, en waarvan ze geen enkele | |
| |
bijzonderheid wist. Ze haalde haar schouders op. - Och, eigenlijk is me dat nooit verteld, en het kan me ook niet schelen.
- Nou, zei Ann, een beetje schamper en ongeloovig, - weggaan naar een ander land, waar je misschien nooit eerder geweest bent, - zou jij dat doen?
- Ik weet het niet, - als het moest.
- Moest? als je nog je ouders hebt?
- Nou ja, je zei zelf: Een liefdes-geschiedenis, dus een ander, - ze bloosde donker, - een ander, die je smeekt, misschien...
- Kan je 't je indenken? Ze stiet Lilly aan met haar elleboog. De Held en jij? samen naar Frankrijk; hij praat vloeiend, natuurlijk. Ze zuchtte, begon plotseling weer in een lach: Bonne vieille, que fais tu là?
- We hebben hem het laatste uur, zei Lilly.
- Ja. Zou jij dat durven: de school uitgaan gelijk met hem, en...
- En dan?
- En met hem loopen op straat? O, je zoudt gauw gezien worden. Maar als je vlucht, neem je natuurlijk een dichte auto. - Ze lachte weer, hoog en klaterend. - Wat een gek idee, zeg, dat je van je moeder zou kunnen leeren, hoe je zoo iets doen moet.
- Ik geloof dat ze alléén uit Holland is weggegaan, zei Lilly. - Haar stem klonk stroef. - Weet jij hoe die eerste algebra-som is?
- Ik? wat dacht je van me?
Ze naderden de school.
|
|