| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
Toen Lilly een jaar op kostschool was, brak de oorlog uit. In enkele dagen veranderde het leven van de menschen, leek af te breken, te verkruimelen tot niets. Voor het eerst dacht Ina na over het karakter van Jack. Ze had misschien tot nog toe gemeend dat hij veel kinderlijks had, en dat ze hem zou doorzien, zoodra ze dit wilde. Maar nu, om iets te kunnen vasthouden, om in dezen chaos één geestes-zekerheid te hebben, trachtte ze dezen man te doorgronden. - Veel werklieden van de fabriek namen dienst in het leger, en haastig werden vrouwen en meisjes gezocht om hen zoo goed mogelijk te vervangen. Jack sprak nog niet van weggaan, maar Ina wist dat hij het toch zou doen. Ze vond dit als zijn motief: Alle mannen, zoooals ik, zij die mijn gelijken zijn, en mijn minderen en meerderen, zij verwachten dit van me, ze rekenen erop. Haar haastige uitroep: Mogen ze op je rekenen in het kwaad? zijn wederwoord: Zoolang wij allen samen niet zeker weten of het kwaad is - en de traditie het heeft geheiligd... - Ha! de traditie, dat is een dood woord. En hij weer: De traditie, dat is het lang beproefde, het altijd nog geldende, wat de tijd gehard heeft en geijkt.
Toen hij met haar sprak, na luttele weken, vond hij haar niet onvoorbereid. Ze hoorde, tusschen zijn woorden door, dat hij bang was geweest voor haar verzet, en een oogenblik was het haar als een eindelijke, diepe voldoening, dat hij haar aard gezien had, haar wilden opstandigen aard, en dien had gevreesd. Maar zijn angst smolt weg, naarmate ze bleef luisteren, en | |
| |
hem niet onderbrak. Op 't laatst omhelsde hij haar, zooals hij misschien nog nooit eerder gedaan had, met een zoo grooten eerbied, en een zoo hecht gevoel van saamhoorigheid. - Hij ging. Een plaatsvervanger op de fabriek voor zichzelf had hij niet kunnen vinden, maar Ina stelde zich aan het hoofd van het administratieve werk. Iederen morgen, nog voor de eerste post kwam, was ze op het kantoor, liet zich verslag uitbrengen, onderzocht en trachtte te oordeel en. Den eersten tijd wilde ze overal helpen, iedere werkkracht die uitviel, zelf vervangen, maar al heel gauw zag ze daarvan de onmogelijkheid in. Toen groeide snel in haar die eene groote ambitie: de fabriek zoo goed mogelijk aan den gang te houden. Ze betaalde hoog loon voor overwerk, vergat nooit 's avonds nog inspectie te doen op alle afdeelingen, zocht boeken uit Jack's bibliotheek over vruchtenteelt, trachtte zooveel mogelijk van de tuinjongens te leeren. Onder dit alles had ze soms sterk het gevoel: ik doe dit om Jack, om iets goed te maken. - Ze wist niet wat. Dat ze hem zonder klacht had laten gaan, had hij in haar geprezen. Was het dat ze zich om zijn werk nooit had bekommerd, te gemakkelijk zich inleefde in de welvaart die hij haar bood? - Die verklaring bevredigde haar niet. Soms droomde ze dat ze hem zocht temidden van soldaten en legertenten; - het dreunen van kanonnen verwarde zich met het geraas van de fabriek. Als ze hem vond, zou ze zeggen: Ik werk voor jou, en, bij hem neerknielend, zijn wonden verzorgen. - De droom had geen logischen gang.
Ze dacht weinig over den oorlog; - ze schreef aan Jack en ontving zijn brieven, kon het niet verhinderen dat de gedachte in haar loswoelde: Hij is weggegaan om een waan, ik moet hier de werkelijkheid voor hem | |
| |
behoeden en levend houden. - lederen dag vocht ze met die werkelijkheid.
Ze hoorde dat George Kelwin ook dienst had genomen en in Noord-Frankrijk was, evenals Jack. Maud zal het mooi vinden, dacht ze schamper.
De oorlog schreed voort, en Engeland werd hoe langer hoe enthousiaster.
Maud schreef: Als ik Venda niet had, ging ik met een ambulance mee naar België, maar het kind is werkelijk nog wat te jong voor kostschool. Jij zoudt kunnen gaan, waarom doe je het niet?
Ina antwoordde: Ik ben de leider van een conserven - fabriek in het graafschap Kent - ik ben een Hollandsche, heb met jullie oorlog niets te maken. Maar ze verstuurde den brief niet. Later schreef ze een enkel woord over haar drukke werk, vroeg Maud met Venda te logeeren. Maud antwoordde, dat ze liever in Londen bleef, waar ze, zooals ze het uitdrukte, den polsslag van den grooten oorlog voelde.
Dien eersten winter schoten Ina's krachten vaak te kort. Ze kende dagen van zoo diepe moedeloosheid, dat ze, over haar werk heen starend, niet meer wist waartoe al haar moeiten dienden. Ze geloofde dat Jack zou sneuvelen; ze kon ook niet anders denken, dan dat hij was uitgetrokken om den dood te omarmen. Lilly had hen beiden niet noodig, - en zijzelf begeerde niet te leven. Ze wist ook niet meer waarom ze de fabriek gaande wilde houden. Had ze een schuld uitte wisschen? dan stellig tegenover haar vader, want eens was ze gedachtenloos van hem weg gegaan. Ze herinnerde zich zijn brief aan Frans Lenooy: Mocht je Ina ontmoeten, zeg haar dan dat ze ons schrijft, we zijn heel ongerust. Zoo weinig vroeg hij van haar, en zooveel had ze hem afgenomen. Nu was hij ziek, zou zeker | |
| |
sterven; - de berichten kwamen schaars, en ze kon niet naar hem toe. Ze voelde dat een groot deel van de wereld lag te sterven, - en het eigen leven leek haar langs verkeerde wegen gegaan.
Een tijd lang hoorde ze niets van Jack; - hij lag in loopgraven, dicht aan de Belgische grens. Tegen het voorjaar schreef hij weer enkele brieven, maar ze waren kort en heel zwak van toon, alsof hij doodelijk vermoeid was. Ze vroeg hem: Je bent toch niet ziek? Zal je eerlijk zijn, en je overgeven, als je eigen lichaam je daartoe dwingt?
Hij antwoordde daarop niet. - Maar dien zomer kreeg ze hem terug - hij was bijna een jaar weg geweest. Ze wist zelf niet, waaraan ze hem herkende; hij was niet alleen mager geworden, maar zijn gezicht was veranderd. Zijn voorhoofd leek niet meer zoo breed en sterk; zijn oogen waren grauwer geworden en onvast van blik; - om zijn mond waren veel slordige lijnen, die in elkaar verliepen, en dan als opnieuw te voorschijn kwamen. Zijn huid was grijs-achtig wit, zijn handen waren onherkenbaar. Hij had een longaandoening, die hardnekkig was gebleken.
Toen ze alleen in huis waren, - hij was onder geleide gekomen - omvatte Ina hem, als een moeder haar bedroefd kind, en als een vrouw den minnaar, die tegen haar gezondigd heeft. Hij liet haar stil begaan, leek zelfs nauwelijks ontroerd, maar zijn mond, die niet meer glimlachen kon, vertrok even. En zoo was dit misschien de eerste keer, dat ze hem spontaan zichzelve gaf, maar ze wisten het beiden niet.
Ze richtte gelijkvloers een ziekenkamer voor hem in, zat de eerste dagen steeds bij hem, deed alsof de fabriek niet bestond. - Hij had veel te vertellen. Toen hij eenmaal gesproken had, kwamen zijn woorden telkens | |
| |
opnieuw, welden op als bloed uit een wonde, onstelpbaar. Ze zag aldoor zijn veranderd gezicht, maar na heel korten tijd kende ze hem zoo. Hij vertelde niet alleen van ontberingen, en een dierlijk leven in aardholen, - het meest sprak hij van de mannen, die daar met hem waren. Waar ze vandaan waren gekomen, wat ze hadden achter gelaten, hoe ze probeerden het oude leven voort te zetten onder de nieuwe omstandigheden, en honderd maal zich stootten.
Ze zei: Ik dacht dat niets van het oude daar blijven kon.
- Het was zoo eigenaardig te zien, hoe ieder zijn gewoonten meebracht, zijn opvattingen.
- En ze langzaam verloor?
- Neen, niet altijd, of eigenlijk: in 't geheel niet.
- Sprak je veel met de anderen?
- Ja, de dagen waren zoo lang.
Zij begreep zijn eerbied voor die mannen, die niet anders hadden gedaan dan hijzelf ook, - maar in zijn oogen was het altijd meer, belangrijker.
Als hij, vermoeid, een oogenblik zwijgend had gelegen, dan wendde hij toch weer plotseling zijn gezicht naar haar toe, begon te praten. Hij onderscheidde geen groote en kleine dingen meer; berichten van een nederlaag hadden hem niet anders beroerd dan de zucht van een makker. - Ina kon niet anders doen dan hem aanhooren. Alle gedachten aan haar eigen werk trachtte ze ver te houden. Ze had het bevel gegeven, dat niemand haar mocht storen, maar ze zag den rook uit de schoorsteenen, hoorde de machines stampen en de vrachtauto rijden, en verlangde daar weer te zijn, temidden van het grove, gevoellooze voortgaan. Naast Jack zat ze met gevouwen handen, praatte zelf ook wat, over het kind, en over de menschen uit het dorp, die zij samen | |
| |
hadden gekend. Eens noemde hij haar met den naam van zijn eerste vrouw: Lucie.
Ze keek hem verschrikt aan, trachtte te glimlachen. Neen, zei hij toen, eigenlijk verwar ik niet jou met haar, eerder mezelf. Zij is ook langen tijd ziek geweest, zooals ik, en je ziet dan het leven als iets, waaraan je vroeger deel hebt gehad, en dat je toen niet heelemaal begreep.
- En nu? vroeg ze, - begrijp je het beter?
Hij schudde zijn hoofd. - Nu hoef ik er niet meer over te denken.
Maar ze wist dat hij er veel over nadacht. Ze herinnerde zich een avond bij de Kelwins, waarop George over de begrafenis van zijn nichtje had verteld. De dood was daar liefelijk, zei hij, en er waren veel rozen.
Bij het begin van den herfst was Jack wat beter. Er kwamen mooie, zonnige dagen; hij zat op in zijn bed, en door de open tuindeuren zag hij wat groen, en het blauw van den hemel. 't Was of hij zich eraan laafde.
- Een mensch is misschien gelukkiger, zei hij, naarmate hij een kleiner en beslotener stukje van de wereld ziet. Een schuurtje met wat klimop, een paar musschen, en dan een lapje van den hemel. En een beetje hortend, met een sterk Engelsch accent, citeerde hij: ‘Le ciel est par-dessus le toit, si bleu, si calme.’
- Waar heb je dat gehoord? vroeg ze.
- Ginds, er was een man die het voor ons zong, maar ik weet niet anders meer dan den eersten regel.
Langzamerhand kreeg hij wat belangstelling in de zaken, zoodat Ina hem erin kon raadplegen, en dan wegloopen om zijn bevelen door te sturen.
Tegen den winter gelukte het haar een bedrijfsleider te vinden. Het was een jonge man, die in den oorlog een van zijn oogen verloren had. Ina vond hem niet sympathiek, hij sprak van het ‘fabriekje’, noemde het | |
| |
‘verloopen’, de producten bij den kleinhandel slecht ingevoerd. - Hij wil straks alle eer hebben van den opbloei, zei ze gemelijk tegen Jack, - en die antwoordde: Goed, we zullen hem zeggen: een man ziet meer met één oog, dan een vrouw met twee.
- Maar Jack!
- Ja, denk je niet dat dat hem zal troosten?
In den Kersttijd kwam Lilly thuis. Ze was groot geworden, en had iets in haar blik, dat Ina daar niet kende, iets bijna heimelijk-onderzoekends. Ze zat veel bij haar vader, zonder dat ze daarom gevraagd werd, en was dan rustig, sprak of lachte niet te luid. Een enkele maal prikkelde het Ina, dat het kind nooit haar gezelschap en haar natuurlijk leven verkoos boven dat van den zieke. In de huiskamer, waar ze samen ontbeten, brandde de open haard en hing de maretak; - maar dikwijls nam Lilly haar bord op, en ging naar haar vader. Ina zei zichzelf: Ik dacht dat ik het dagelijksch leven in zijn voegen moest houden om haar, maar misschien is het juist het ongewone, wat haar trekt. Hem zei ze: Ik ben bang dat je Lilly straks erg zult missen, Jack, en hij antwoordde: Niet zoo erg, maar meer dan zij mij missen zal. Zijzelf sprak weinig met het kind; - ze wist niet waarop ze het moest voorbereiden.
Toen het lente werd, ging Jack's gezondheid snel achteruit. 't Was of hij de wilde vlagen van het nieuwe getij niet verduren kon. Wel luisterde hij vaak heel aandachtig naar den wind en den regen, zei tegen Ina dat het hier zoo anders klonk dan in de loopgraven, even machtig, maar levenwekkend, niet vernietigend.
- Voel je je dan beter? vroeg ze.
Hij keek haar aan, probeerde te glimlachen. - Ik? de lenteregen is toch voor de aarde.
| |
| |
Ze kon niet zooveel bij hem zijn als den eersten tijd van zijn ziekte. Ze wist het zelf niet, maar het duurde haar te lang. Haar kracht was niet enkel een kracht tot dragen, - ook tot doen. Ze overlegde met Mirfield een inkrimping van het bedrijf, raadpleegde ook Jack, toen hun plannen vasten vorm hadden aangenomen. Het eigenaardig-verre van zijn blik zag ze niet en de moeite die hij deed haar problemen te begrijpen. Op 't laatst keurde hij haar oplossing goed, zei lichtplagend: dat jij zoo'n handelsgeest in je hebt, vrouwtje.
Ze vroeg: Vind je het onvrouwelijk? en hij:
- Dacht je dat ik het recht had over een gezondlevend mensch te oordeelen?
Ze bloosde, strekte haar hand naar hem uit, maar hij bleef onbewegelijk liggen. Toen streelde ze even zijn hoofd, voelde het grijs-blonde haar zoo zacht, drukte een kus op zijn kruin.
Plotseling zei hij: Zal je de laatste narcissen voor me plukken?
- Natuurlijk, graag.
Het ontroerde haar, dat zijn woorden bijna gretig hadden geklonken.
In de maand Juni stierf hij, nog onverwachts. Het was een heel stille duisternis geweest, zonder zoeven van den wind. De verpleegster, die had moeten waken, was in slaap gevallen. Toen in den lichten morgen de vogels begonnen te zingen, deed ze haar oogen open. Ze wist niet dadelijk wat er was gebeurd; ze zat naast het bed, en zag hem liggen, zoo stil en wit. En ze voelde dat ook zijn lichtste adem had opgehouden.
Ina ging zelf het kind halen, en ze bestelde rouwkleeren, voor Lilly ook, omdat die er haar dringend om vroeg.
Met grooten schroom ging het kind de sterfkamer | |
| |
binnen, maar keek niet om naar Ina, die haar gevolgd was, - en die toen plotseling haar laatste stappen terug deed.
Hij werd in een graf gelegd naast dat van Lilly's moeder, op het kleine, heuvelige kerkhof, rondom de oude kerk. Er bloeiden daar veel rozen.
Het duurde meer dan een jaar, voor Ina de fabriek met den grond en het woonhuis verkocht had. Ze kon ook niet dadelijk tot den verkoop besluiten, en hoewel ze geweten had dat Jack zou sterven, maakte zijn dood haar weifelend. Ze had met hem niet over haar toekomst gesproken, ze meende nu dat hij aan haar niet had gedacht, en dat stoorde haar zelf-inzicht. Later, toen ze wat tot rust was gekomen, begreep ze dat hij haar door geen enkelen raad had willen binden. Als ze bleef, dan kon ze Jack's werk voortzetten, geholpen door Mirfield, met wien ze wat beter leerde omgaan, - maar ze zou dan Lilly, die pas dertien jaar werd, niet bij zich durven nemen. En ze verlangde met het kind samen te zijn, het onder haar oogen te hebben. Ook overwoog ze dat Jack de fabriek had opgegeven, zoodra hij zich tot iets anders geroepen achtte, en een oogenblik was ze bijna blij voor hem, dat hij dit had gekend: een stem die hem wegriep uit het gewone leven, en waaraan hij zonder aarzelen had gehoorzaamd. Ze zag misschien voor het eerst, hoe vrij hij zich had gevoeld, ook om haar te verlaten, en te sterven. Ze zag hem grooter dan ze hem ooit geweten had: een man, die rustig, als het ware voorbereid, een onvoorbereid Lot onderging. - Het maakte haarzelve vrij; - en zoo stelde ze haar bezitting te koop, - ze wilde met Lilly in Londen gaan wonen. Mirfield deed haar het eerst een bod, dat ze belachelijk laag vond. Maar al gauw begreep ze het | |
| |
ongunstige van den tijd, en liet haar eischen dalen. Er kwamen andere kooplustigen, maar ze besliste niet dadelijk - ze zou ook niet hebben geweten waar ze voor den zomer, zoolang Lilly nog op kostschool was, had moeten heen gaan.
Eindelijk, in Augustus, huurde ze een flat in Londen.
|
|