| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
De zaak van Marain bloeide; Ina was er eerste coupeuse. Ze had een kleine kamer, waar ze alleen werkte. De tafel waarop ze iederen dag weer de stoffen uitvouwde en knipte, stond tusschen twee hooge, gedeeltelijk matglazen vensters. Dit is mijn cel, dacht ze soms; iets van den hemel mag ik zien, maar de aarde blijft voor me verborgen. Toch ging ze van haar plekje houden. Het licht was er ingetogen maar standvastig; - de matte ruitjes leken een enkele maal niet sterk genoeg om alle zongeschitter te weren: dan dacht Ina aan parelmoer en melkig-witte opalen.
Ze had het altijd druk. Er waren dagen dat het haar was, als leefde ze buiten zichzelf om. Ze lette niet op de Ina, die ze kende van vroeger, en die haar uiterlijke verschijning droeg. Daarnaast was een ander, die alleen harde en nuchtere gedachten had, die werkte, ze wist niet waarom - misschien uit een verbeten gevoel van macht over dat werk. Ze verdiende geld in overvloed, ze kreeg vaak mooie lappen cadeau, waarvan ze zich in haar vrijen tijd kleeren maakte; - maar het was haar dan vaak, als kleedde ze die ander, - die Ina die van tranen hield, en van ‘erge’ verdrietjes.
Wat ze noodig had, kocht ze op weg naar de zaak, ze winkelde nooit. Ze was eraan gewend, zichzelf vluchtig te zien in groote wandspiegels; - soms schoot het door haar hoofd: wat ben je toch lang, je moet rechtop loopen. Maar ze slenterde nooit doelloos rond, had geen tijd om, zooals andere vrouwen doen, aan haar japon of kapsel te frunniken. Haar | |
| |
handen waren smal en bleek, ze droeg geen ringen.
- Je bent coquet, zei George Kelwin haar eens, zoo zonder sieraden wil je den indruk wekken van een argeloos kind, maar onderwijl bewegen je neusvleugels, en je mond trekt spottend omlaag.
- Wie zou mij sieraden hebben gegeven? vroeg ze. Ze hield wel van zijn scherpen blik, die haar soms plotseling zichzelf deed zien.
Maar Maud zei: Ik begrijp het niet, Ina is de eenige vrouw, tegen wie je onbeleefd bent. Toen glimlachten zij en George met afgewend gezicht.
Meest werkte ze alleen. Zoo nu en dan, als ze een geheel nieuw-ontworpen model moest knippen, riep ze de andere coupeuses, en liet hen aan weerskanten van zich staan. Ze voelde zich als een chirurg, die een moeilijke operatie gaat verrichten, en haar handen beefden niet. Onderwijl praatte ze, achteloos, of, met ernstig-strakke lippen, licht-spottend. De meisjes keken zwijgend toe, want dat zij ook zouden praten, duldde Ina niet.
Het was niet meer de gewoonte, dat ze in de paskamers werd geroepen, bij dames die met onzekere blikken zichzelf zagen weerspiegeld, passend een slechtzittende japon. Maar eens gebeurde het nog, bij toeval. Ze kwam naar beneden loopen; - haar fijne trekken hadden iets stars. Op dat oogenblik voelde ze iets onechts in haar leven, dat ze zou willen bannen en toch ook behouden, met beide handen vasthouden, omdat het een bescherming bood.
Nu sloeg ze het gordijn van de paskamer open; ze zag een vrouw met een kind naast zich, een jongetje van een jaar of twee. De moeder liet het kind met haar afhangende hand spelen; ze zat wat moe en zwaar op het ongemakkelijke, nuffig-kleine stoeltje. Ina haalde aller- | |
| |
eerst een ruimen armstoel, werd bedankt met een zoo lieven glimlach, dat ze ontroerde. Toen praatte ze, - over de stof, die de ander gekozen had, en het model, - begon dan de maat te nemen. Het jongetje, dat haar zag bukken, sprong plotseling tegen haar op, sloeg zijn armpjes stijf om haar nek. - Jij bent ook lief, zei hij.
Even had ze haar handen op den grond gesteund, schrok bij de gedachte dat ze tegen de zwangere vrouw zou hebben kunnen aanvallen, - dan richtte ze zich op, het kind grijpend, dat ze wilde berispen. Maar in een flits denkend aan de moeder, zei ze alleen: Jou kleine, lieve schavuit.
Het jongetje, met blinkend-lachende oogjes, bracht zijn gezicht heel dicht bij het hare, maakte een ongearticuleerd geluidje, dat klonk als een liefkoozing.
- Bent u getrouwd? vroeg de moeder.
Ze zette het kind op den grond. - Neen, mevrouw.
- 't Is of u kinderen gewoon bent.
Ze antwoordde niet meer, maakte haar werk af.
Dien avond was er aldoor iets buiten de gewone sfeer, waarheen haar gedachten trokken. Ze lag langen tijd achteloos in haar stoel, zonder boek of handwerk, voelde bijna zich vereenzelvigd met haar uiterlijke verschijning. Maar later dacht ze aan Maud en George Kelwin, en het kwam in haar op dat ze hen wat moest mijden, om hen tot vriend te houden. Ze zou, als Maud haar weer noodigde, eenige malen groote moeheid voorwenden, en dan alleen op haar kamer zitten, als nu, - en misschien zichzelf dwaas vinden. Want waarom zou ze zich een klein genot ontzeggen, waarom zich dingen inbeelden... ze ging niet verder. Maar juist zoo, daar zittend in volkomen rust, voelend een stilstand in haar leven, was het als zag ze haar Lot. Ze | |
| |
zou niet trouwen; misschien eens worden begeerd, en eens nog zelf liefhebben, - o ja, dat zeker! maar trouwen? Ze schudde langzaam haar hoofd. Ik ben te bewust, dacht ze, ik weet dingen, die andere vrouwen van zichzelf niet weten. Ik heb een tocht over zee gemaakt die me veel heeft geleerd. Daarna verloor ik Frans uit het oog - dat heeft zoo moeten zijn. - Ze verwarde zich in gepeinzen.
Het gebeurde kort daarop dat Maud haar luchtig en toch zoo bijna dringend vroeg te komen, dat ze al haar troebele gevoelens vergat. Ze kleedde zich dien avond machinaal, keek in den spiegel diep aan haar beeld voorbij, prevelde iets, voelde plotseling duidelijk den klop van haar hart.
De Kelwins zeiden haar dat ze dezer dagen hun koperen bruiloft stil hadden laten voorbij gaan, want dat het meer leek alsof hun huwelijk pas begon: ze verwachtten hun eerste kind. Ina keek hen beiden aan, zag geen verandering in George's koel-scherpe oogen maar strekte naar Maud haar armen uit, voor de eerste maal de oudere vrouw omhelzend, half als een kind het zijn moeder doet, half als een jonge minnaar zijn liefste.
Nu veranderde hun leven. Maud nam ontslag bij Marain; Ina solliciteerde naar de betrekking van teekenaar in een veel grootere zaak van kleeding, sieraden, gebruiksvoorwerpen. Het was George, die haar daartoe had aangezet, en door zijn woorden alleen voelde ze zich verwonderlijk groeien. Het was of ze lang daarop gewacht had, en nu naar alle kanten om zich heen greep, naar moeilijker werk, beter, belangrijker. - Waarom zou je niet meer kunnen? wel, je kunt alles. - Ze keek hem de woorden van zijn mond, en meteen was het alsof ze ze zelf gesproken had. Ze glimlachte | |
| |
vaag, streek langzaam over haar voorhoofd. Ja, waarom zou ze niet zelf haar leven maken?
Ze werd aangenomen op proef. Onder het groote personeel waren de werkzaamheden niet streng gescheiden; velen trachtten daardoor hun taak op anderen af te schuiven. Ina begon met zich zoo goed mogelijk door alle opdrachten heen te slaan. Ze kreeg half voltooide en verknoeide ontwerpen voor lampekappen, theemutsen, tafelkleeden, bladleggers. Dikwijls wist ze er geen raad mee, vulde aan zonder voldoening, zocht langen tijd, maakte eindelijk iets nieuws. Honderd maal per dag werd ze gestoord, kreeg tegenstrijdige bevelen. Ze voelde zich zoo opgejaagd en misbruikt, dat ze al gauw niets meer doen kon. Opnieuw vermeed ze de Kelwins. Een bitterheid kwam in haar hart tegen Maud, die nu den heelen dag veilig mocht thuis zijn, en langzaam groeide tot moeder. Rust en goede voeding voor de een, dacht ze, en voor de ander de machtelooze janboel van ongeorganiseerd werk. Ze hield het er zes weken vol, aldoor haar opstandigheid verbijtend, diende toen haar ontslag in. Ze kreeg het, zonder dat iemand naar de reden van haar weggaan vroeg, hoewel haar proeftijd nog niet om was.
Eenige dagen nam ze rust; ze kon niets bedenken dat ze liever wilde doen dan ongestoord op haar kamer zijn, veel slapen en vergeten. Toen, op een laten middag, ging ze naar Marain, vertelde er eerlijk haar wedervaren, zei met een glimlach, dat ze er weer als verkoopster zou willen beginnen, b.v. in de afdeeling handschoenen en parfumerieën. Men bood haar de betrekking van Mrs. Kelwin aan, die nog niet was vervuld; - haar plaats van coupeuse was door een ander ingenomen. Ze stemde toe, voelde zich plotseling bij machte boven anderen te staan, hun werk te regelen en | |
| |
scherp te controleeren. Toen ze weer buiten stond, dacht ze verbeten: Ze zullen een kwaje aan me hebben; - en het kwam haar voor dat haar loop was veranderd, of dat ze ouder was geworden.
Voor het kindje van Maud kocht ze een ragfijne doopjurk, liep langzaam naar het bekende huis, dien vroeg-zomeravond, in lichten, aanwaaienden schemer. Ze voelde zich oneindig opgelucht, en superieur aan de groote menschenmassa, die door de straten krioelde. Wat haasten jullie je, dacht ze, is daar iets mee te winnen? red je een verloren zaak ermee? Kijk, ik ben de eenige die geniet van het loopen, ik wil iederen dag van mijn leven genieten. Dat komt jullie vreemd voor? Ze lachte. - Het pakje woog zoo licht in haar hand, - ze zou ook iets zwaars kunnen dragen. Een kind? zooals Maud? Och nee, nee, ze zou immers niet trouwen. Maar wel zou ze George zeggen dat ze meer kon dan enkel japonnen knippen.
Wat was de hemel hoog en ijl vandaag. Ze wilde ook een andere kamer huren. Nu lachte ze opnieuw, om het buitelen van haar gedachten. En even later stond haar gezicht ernstig; - dezen avond zou ze niet vergeten. Ze dacht ook plotseling aan haar vader. Ze zag zijn kleine en grauwe gezicht, maar in zijn oogen was iets, - iets als een heel stille blijdschap, meer nog een dankbaarheid voor het leven, die zeker geen God van hem zou eischen, - en daarom juist was het mooi. Vader, dacht ze, nu ga ik je gauw opzoeken, je woont zoo dichtbij, maar altijd leek het ver. Ik kon niet bij je komen, dat was geen onwil, mijn vlucht lag tusschen ons in als een star, dood lichaam, waarlangs ik niet terug dorst.
Ze liep voort; de avondwind streek koel langs haar wangen. Als het een lange rechte weg was, dacht ze,
| |
| |
van hier naar Holland, tusschen velden en bosschen, en over een golvende hei, eindeloos, - dan zou ik dien nu beginnen te loopen. - Ze wist dat ze moe zou worden, en zich te slapen leggen, ze verlangde zelfs, dat oogenblik, naar den stuggen bodem, waartegen ze haar lichaam drukken zou. En dan na een korten, droomenrijken slaap weer voort, eerlijk den afstand metend, stap voor stap. Ze zou wel op bloote voeten gaan, een stok in haar hand.
- Nu lachte ze weer, zag de ontstoken lichten hel schijnen in het groeiend duister; - de bleek-blauwe hemel week terug; - een ster flikkerde, klein en mat. Ze voelde zich blij, en wist niet meer waarom.
Ze trof de Kelwins nog aan het dessert. - In meer dan zes weken, begon George, hebben we je niet gezien, en je bent mager geworden, en toch zie je er triomfantelijk uit. Vertel eens.
Maar Ina legde hem het zwijgen op, vroeg eerst naar Maud, gaf haar geschenkje. Maud dankte haar met een kus, en een glanzenden blik van haar oogen, en Ina keek naar haar, en zag ook in haar herinnering de vrouw die ze de maat had genomen bij Marain. Een vrouw die een kind draagt, heeft zoo een zuiveren glimlach, dacht ze. Toen, nadat ze verteld had - George luisterde vol belangstelling - zaten ze bij het open raam, keken naar de toppen van de huizen, met daarachter diep en donkerblauw, de zomerhemel. Hun denken dwaalde om de vrouw die moeder is, of het worden zal. Ze spraken niet veel. Maud plooide en vouwde met rustelooze handen aan het fijne kindergoed. Ina wist niet of ze praten zou van het kleine jongetje, dat plotseling gezegd had: Jij bent ook lief. Toen vertelde George van een jonge vrouw, die gestorven was, een nichtje van hem; hij was bij haar begrafenis geweest.
| |
| |
Ze liet een meisje achter van twee jaar. - Later, zei hij, kunnen we het kind misschien bij ons in huis nemen. - Het viel Ina op, dat Maud hier niet mee instemde. Zal je alleen je eigen kind liefhebben, dacht ze, waarom? George, half tegen zichzelf, half tegen Ina, sprak van den kleinen stoet; de kist werd door het dorp gedragen naar het oude kerkhof, dat als een zacht-glooiende heuvel was om de kerk heen. De dood leek daar liefelijk, een eeuwig rusten, en toch niet vergeten zijn. Want de bloemen bloeiden er ieder jaar opnieuw... er waren veel rozen.
Maud's blik was in zichzelf gekeerd, Ina luisterde bekoord, en heel even droevig.
In de omlijsting van het raam stonden de sterren.
Avenda, een fijn blond kindje, zat op den grond, en keek naar haar makkertje met eerbiedige schitteroogen. Achter Ina, in de open deur, was nog het dienstmeisje. - Mevrouw is uit met mijnheer Holwood, juffrouw, - ik let op de kinderen, een uurtje, - ze komen gauw terug.
- Ja goed, ik zal wachten, zei ze werktuigelijk. Het vreemde kindje had zich naar haar omgewend, gaf vrijmoedig, en toch heel even bevangen, een hand.
- Dag, hoe heet je?
- Lilly Holwood, ik speel met Venda.
- Zoo, prettig. Even zag ze een rond gezichtje met groote, bruine oogen, toen moest ze zich bukken naar Venda, die naderbij gekomen was.
- Zoentje geven, tant' Ina, en Ina voelde een vochtig mondje op haar wang.
Hoewel de ontmoeting met Avenda haar altijd weer ontroerde - het stemmetje ook, en het zien van het teer-rechte lijfje - werd ze ditmaal toch door het | |
| |
oudere kind meer geboeid. Het had de natuurlijke en speelsche dartelheid van een jong dier, en een open, helderen blik. Een maal stond ze van opwinding te trappelen, hield plotseling stil en keek naar Ina, als vroeg ze: word jij gauw kwaad om een beetje leven? En toen die vreemde dame glimlachte, kwam er over haar kijkend gezichtje zoo'n lieve glans, dat Ina duidelijk een blijdschap in zich voelde. Ze strekte haar hand uit, wilde zeggen: kom eens hier, maar bedwong zich nog bijtijds.
Wat later kwam Maud met haar gast terug.
Ina dacht dien eersten avond aan Jack Holwood, vluchtig, en toch bij oogenblikken met een diepen stilstand op deze vraag: Als hij me tot vrouw zou willen? - Er was een zachtheid geweest in hun ontmoeting - Lilly kroop tusschen hen in, toen ze elkaar een hand gaven - en ze glimlachten naar elkaar, zooals volwassen menschen doen, om de lieve houdingloosheid van een kind. Ina dacht ook aan zijn gezicht; hij had diep-liggende, blauwe oogen en een vierkant voorhoofd; zijn mond was smal en recht. Hij is een goed mensch, zei ze half-luid, jongensachtig, maar van een natuurlijke, bijna intuïtieve levenswijsheid.
Ze hadden voor elkaar niets dat afstootte. Hij vond haar gezicht intelligent en gevoelig; later, toen hij het goed had leeren kennen, ging hij er ook de schoonheid van zien. Haar houding was even beheerscht en even natuurlijk als de zijne. - Zijn vrouw, die hij had lief gehad, was ziekelijk geweest en zeer nerveus. Hij had haar betreurd, maar na korten tijd miste hij haar niet pijnlijk meer. En nu voelde hij in zich een drang tot bijna algeheel en hoog bewonderen, zooals hij dien sinds zijn jongelingstijd niet meer had gekend. Hij dacht aan zijn moeder, die hij had vereerd en gevreesd,
| |
| |
- maar als Ina in zijn nabijheid was, als hij haar stem hoorde, wist hij ook, terwijl hij haar bewonderde, dat ze zijn gelijke was.
Op een avond kwam hij haar bezoeken. Hij bracht witte narcissen voor haar mee, zei haar: Hollandsche bloemen, en ze lijken op u. Haar glimlach en woord van dank waren haar toestemming, nog voor hij de groote vraag gedaan had. Zijn talmen, nu ze tegenover elkaar zaten, leek rustig en bijna berekend, maar soms zag Ina even een nerveus samenknijpen van zijn handen. Bij 't weggaan eerst - ze stonden dicht bijeen - hun donker-ernstige oogen waren op gelijke hoogte - vroeg hij haar. Voor ze antwoordde, ging ze met afgewend hoofd terug zitten in haar stoel. Ze wist plotseling dat haar tegenwoordige leven alles was, het eenige wat ze had, en dat het zoo was geweest sinds jaren. Het maakte haar droevig - geen verleden meer dat kleur en lijn aangaf, of dat haar bond; - ze leek een toevallig-levende mensch. Ze woonde in een vreemd land, maar dat voelde ze gewoonlijk niet meer, en ze zou met een Engelschman trouwen. Een oogenblik leefde ze diep terug in haar jeugd, ze zag zich in de huiskamer met Greet, haar zuster; er waren rumoerige twistwoorden gevallen, en haar hart deed pijn. Nu zag ze Jacques, ze wist niet wanneer hij was binnengekomen. - Het ging zoo vlug weer voorbij, dat ze met haar oogen knipte en zich verwonderde over een traan.
De ander was achter haar. - Ina! Door zijn stem in dat enkele woord, kende ze weer haar leven; - het leek nu dieper ook, minder zwevend en ijl. Ze keek hem aan, wilde iets zeggen over het kind, waarvoor ze een goede moeder zou zijn, maar ze kon niet. Zoo bleef het nog even stil tusschen hen.
Dan vroeg hij: Is het moeilijk te weten?
| |
| |
Ze schudde haar hoofd. - Ik wil graag je vrouw worden, - en luisterde naar die enkele woorden, die voor haar nog lang bleven naklinken.
Hij kuste haar niet, vroeg eenvoudig of hij nog een half uurtje blijven mocht en begon van zijn uiterlijke omstandigheden te vertellen. Hij woonde in Kent, en was eigenaar van een conserven-fabriek. Aan den achterkant grensde het woonhuis aan de fabrieksgebouwen. Vóór was een kleine rozenhof, omsloten door boomgaarden en moestuinen. Het landschap was mooi, waterrijk en frisch groen, - hij hield ervan. Een klein dorp lag op een kwartier afstands van zijn bezitting, - het had een oude kerk en veel hooge linden. Hij hoopte dat ze er zich zou thuisvoelen, met hem en het kind, - mocht hij zichzelf het eerst noemen?
Ze bloosde even, omdat ze eerlijk wilde zijn, maar werd door zijn eenvoud bekoord.
- Het kind heb ik het eerst gezien, zei ze, en het eerst liefgehad.
Hij keek haar afwachtend aan. - Ja?
- En nu, ik ben blij dat ik er voor zal mogen zorgen. En een eigen huis te hebben, daarop heb ik nauwelijks gehoopt. Ik heb altijd in steden gewoond; - je biedt me veel dat nieuw voor me is, en - ze boog even haar hoofd - en dat me gelukkig zal maken.
Hij glimlachte blij, vergat zijn verwachting.
En bij het weggaan drukte hij haar handen, maakte een afspraak voor den volgenden dag.
Toen ze alleen was, stond ze stil in haar kamer; de klop van haar hart voelde ze weer in volle scheuten. Er was iets in haar nuchtere, starre leven gekomen, een droom. Of was juist haar leven ijl geweest, onvatbaar, en kreeg het nu duidelijker vorm? Ze wist het niet; - ze had gedacht alleen te zullen blijven, maar dezen man | |
| |
moest ze aannemen, er was geen andere weg geweest. Vreemd, het was soms of je geleid werd; later kon je vragen: Waarom? op het oogenblik zelf was je blindgehoorzaam. Zoo voer ze eens met Frans in zijn kleine boot over zee, - maar het was toch stellig niet Frans, die haar leidde?
Ze kleedde zich langzaam uit, ging in haar bed liggen. In haar doen voelde ze iets opzettelijks, want ze wist dat ze niet gauw zou kunnen slapen. Haar oogen hield ze open naar het verleden - ze zag haar vader en moeder, en haar eigen leven, diep geworteld. Op het laatst wilde ze denken aan den kleinen rozenhof voor het huis waar ze zou wonen, maar ze kon er zich geen duidelijk beeld van maken. Haar hart klopte nog voelbaar, het scheen niet te kunnen bedaren. Had ze dezen man werkelijk lief? Ze moest zijn naam leeren zeggen, niet aan hem blijven denken als: deze man, want hij zou een deel van haar leven worden. - Haar leven, dat zijn eigen loop ging, en dat ze eerst zou kennen, als het voorbij was.
|
|