| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
Twee en een half jaar later; - een avond in Februari. Ina liep naar huis terug aan den arm van George Kelwin. Hij en Maud, zijn vrouw, waren haar grootste vrienden. Het gebeurde gewoonlijk eens per week dat ze bij hen kwam eten. Mrs. Kelwin, hoofd van het personeel in de zaak van Marain, en Ina, coupeuse, hadden om zes uur vrij; de winkel sloot om zeven. Ze gingen dan ieder haars weegs. Gewoonlijk at Ina in een klein restaurant, daarna nam ze een bus naar huis. Ze kwam dan ongeveer om half acht haar kamertje binnen. Hoe de avond omging, zou ze niet kunnen zeggen; - ze las wat en naaide, of ontwierp een japon; een enkele maal schreef ze naar haar ouders. Maar wanneer ze bij de Kelwins ging eten, dan was ze vroeger thuis. Ze rustte even op haar bed, dan kleedde ze zich zorgvuldig. Het was als een geheime overeenkomst tusschen hen, dat ze hun uiterlijk verzorgden voor die gezamenlijke maaltijden. Dikwijls droeg Ina iets nieuws voor de eerste maal daar, en het werd er bijna dankbaar opgemerkt. Ze wisten beiden dat het leven moeilijk was, ze moesten hard werken, maar ze verwachtten nog een vreugd, los van de gewone ondervindingen en gevoelens, en grooter dan ze zich denken konden. Dikwijls waren ze moe van den dag; - dan kwamen ze bijeen met een hongerigen blik in hun oogen. Ina begroette George Kelwin, die in zijn gemakkelijksten stoel zat te rooken. Het vele licht in de kamer, de tafel, glanzend wit gedekt, en met vruchten of bloemen versierd, troostte hen. En dan keken ze naar elkaars uiterlijke verschijning. -
| |
| |
Wat is ze jong, dacht Maud; toch geloof ik niet dat ik haar benijd, - ze heeft zooiets kwetsbaars. O, wel zal ze veel kunnen bereiken, heel veel (maar ze wist niet wàt). - En Ina vroeg zichzelf wel eens, als ze het beeld van die kamer in zich opnam; - den grooten clubfauteuil, den man daarin, die rookte -: benijd ik Maud, omdat ze getrouwd is? Ze heeft meer dan ik, maar misschien verwacht ze daardoor minder. - En er kwam in haar oogen een diepe gloed, die haar wangen nog bleeker deed lijken. - Aan tafel zaten ze rechtop en spraken veel, - het werd een uur of negen voor ze van het dessert opstonden. Dan hielp Maud het dienstmeisje afnemen, en vaak werd het verbroken gesprek zoo'n avond niet meer hervat.
Maar dit keer was het anders geweest. George was dadelijk begonnen, glimlachend: Ik hoop dat jullie wat zult napraten over Parijs, - ik moest thuisblijven, weet je. Toen was er over de vrouwen een lichte verlegenheid gekomen. Ina had zich veel van haar vierdaagsch reisje met Maud voorgesteld: ze zou de beroemde Fransche stad zien. Maar ze gingen voor de zaak, om de voorjaarsmode te bestudeeren. - Sinds lang wisten de Kelwins dat Ina een Hollandsche was - en toch had ze zich nu telkens over haar onwetendheid geschaamd. Ze kende Parijs niet, het Fransch kostte haar moeite, en ze miste de brutaliteit, om haar gebrek aan kennis mee te bemantelen. Bovendien had ze veel te veel willen doen, en ondervond eenige malen weerstand bij mevrouw Kelwin. Het afkijken van de nieuwe mode stond haar tegen. - Waarom zouden wij in Londen niet een eigen mode maken? vroeg ze. De Parijsche vrouwen vond ze te nietig, en te zeer allen hetzelfde. Maar ze had met hartstocht gewinkeld in de groote magazijnen. Per slot was ze oververmoeid en | |
| |
zeeziek geweest op den terugtocht. Maud had aan haar bed gestaan. - Fel ding, zei ze, en haar blik had iets moederlijks - het voornaamste euvel is, dat je boos bent.
- Ik ga er nooit meer heen, zei Ina slap, ik heb het graf van Napoleon niet gezien, het eenige wat me interesseerde.
- Dan zal je juist nog eens moeten gaan.
- Neen; en die Fransche mode is belachelijk. De eenige goed-gekleede vrouwen in Parijs waren Engelschen.
Maud lachte. Onderwijl voelden ze beiden wel, dat hun vriendschap een kleine crisis doormaakte. Duidelijk wist Ina het dien avond, toen George hun vroeg, iets over Parijs te vertellen. Ze spanden zich in, maar het gesprek wilde niet vlotten. Ze dorsten den humor van het geval niet aan: De coupeuse uit Parijs, die zoo vreemd en klein gestaan had in de Ville Lumière. - Maar toen ze daarna in het matte licht van een schemerlamp zaten, en bijna niets meer van elkaar verwachtten, vroeg Ina, licht: Heb ik jullie wel eens verteld hoe ik naar Engeland gekomen ben? - Ze wist natuurlijk, dit niet gedaan te hebben, ze had zelfs den naam van Frans nooit genoemd.
- Ik denk dat je zeeziek bent geweest, zei Maud.
George leunde achterover in zijn stoel. - Je kwam over Frankrijk.
Neen, beide dingen: neen. Ze stak een sigaret aan, haar lippen trilden een beetje. - Ik ben in een kleine boot gekomen, een boeier, zoo'n ding waar je gewoonlijk een eindje de rivier mee op vaart.
- Zoo, en? wie hield het roer? Het klonk bijna gretig.
- George, vermaande Maud.
| |
| |
Maar Ina glimlachte gevleid. - Een jonge man, dien ik - oppervlakkig kende, hij had bij ons in huis gewoond. Ik wist dat hij gaan zou, alleen, maar van mij was het een vlucht. Begrijp je, we waren elkaar totaal overschillig, ik greep het maar aan, als middel om weg te komen. Hij wilde me eerst niet meenemen, per slot heeft hij me dan maar gelaten. - Nu zie of hoor ik nooit meer iets van hem, al langen tijd niet.
- Maar, - was het niet gevaarlijk?
- Hoe lang deden jullie erover?
Ze vertelde voort. In korte woorden - ze had niet geweten dat dit mogelijk was - maar vond plotseling den vorm ervoor gereed - sprak ze van haar zuster en van Jacques, met wien ze verloofd was geweest. - Een engagement is in Holland iets, dat gemakkelijk verbroken kan worden; - degeen die eronder lijdt, moet zich aanpassen, dat is heel eenvoudig, - en ik wilde niets liever, maar... Ze sprak levendig en goed. En later, toen Maud haar in haar mantel hielp, en George aanbood haar thuis te brengen, voelde ze dat de crisis was overwonnen.
Het was een stille, vochtige avond. Ze had George's arm genomen, en keek omhoog naar den rossen gloed van den nachthemel. Ze had van Jacques verteld, maar ze hield sinds lang niet meer van hem, dacht ze, sinds heel lang. Ze zou niet naast hem willen loopen, zooals nu naast George. - George sprak niet, maar hun zwijgen was vriendschappelijk. Vreemd, ze had vanavond weer sterk gevoeld, dat het Engelsch toch haar eigen taal niet was, - ze had zich niet heelemaal goed kunnen uitdrukken. Spijt voelde ze niet, maar wel een lichten wrevel, dat ze dingen niet anders gezegd had. Ze leken zoo klein nu, en wel grappig, maar onbelangrijk.
| |
| |
- Ik wilde dat ik met iemand Hollandsch kon praten, zei ze plotseling.
Hij antwoordde dadelijk: Ja, dat begrijp ik. Zie je dien man nooit meer? Ik dacht dat het een band zou hebben geknoopt, zoo'n tocht, avontuurlijk.
Ze herhaalde, een beetje schamper: Avontuurlijk, ja, daardoor juist was het zeker geen grondslag voor - iets meer. - 't Was of haar eigen stem haar ontroerde. Klein en onbelangrijk, dacht ze, had ze dat niet gezegd? en dus zonder gevolg. Ze begreep het nu heelemaal, voor het eerst, en het vulde haar met een grauwe droefheid. Ze had het luchtig verteld, en nu werd het zoo zwaar, en groot. Ze zocht het avontuur, het bizarre, en ze won er niets mee. Het werd tot een anecdote; - had ze er niet dezen verloren avond even door opgefleurd?
- Het was dwaas van me, zei ze hardop, nu kan ik niet meer terug, en soms heb ik toch heimwee.
- Maar je kon toen waarschijnlijk niet anders.
- Och ja, dat zeggen we dan later.
- En waarom zou je niet terug gaan?
- Ik weet niet, ik heb het hier toch ook goed.
- Je kunt bij Marain heel wat bereiken.
Die woorden drongen niet recht tot haar door.
Ze liepen weer zwijgend nu, ze voelden zich beiden moe. Bij haar deur gekomen, nam hij een kort afscheid.
In de dagen die volgden, dacht ze telkens eens aan Frans. Ze wist zeker, dat ze als vrienden uit elkaar waren gegaan, en ze toen niet had kunnen denken, hem zoo weinig meer te zullen zien. Hij was nog een paar maal bij haar gekomen, en eens had ze hem opgezocht, maar hem niet thuis getroffen. Soms kwam er een Zondag, dat ze hem stellig verwachtte. Ze zei zichzelf: hij moet het toch net als ik voelen, dat dit de | |
| |
moeilijkste dagen zijn; rust en vrijheid, maar wat moet je ermee doen, in een vreemd land?
's Zondags kwam ze nooit bij de Kelwins; die hielden dien dag zorgvuldig voor zich. Het liefst ging ze naar buiten. Maar het kostte inspanning, de reusachtige stad achter zich te laten; - en dan nog waren er overal menschen, menschen die wandelden, of in auto's reden, of rustten aan den berm van den weg. En heel zelden waren ze alleen, als zij. Ze ging op hun saamgevoegdheid letten; het liefst zag ze ouders met kinderen, of een vader alleen met zijn zoon, een moeder met haar dochtertje. Dan waren er mannen, die als vrienden naast elkaar gingen, troepjes jonge meisjes, die veel lachten. Het schamelste verband zag ze wel tusschen de jong-verloofden die traag liepen, arm in arm, elk met een domme uitdrukking van niets meer weten te zeggen op hun gezicht. In wezen ver van elkaar, of dicht bijeen misschien, maar in beide gevallen onbewust en slaperig. Dan trachtte ze zelf veerkrachtig te loopen, en niets meer van de menschen te zien. - Ze keek naar het land en de wolken, en het fijne groen van de boomen. Ze vond de boomen veelal hoog en voornaam, anders, dacht ze, dan in Holland. - Maar als ze een uur zoo met opgeheven hoofd gegaan had, dan lokte iets haar blik omlaag, een kinderstem, of zelfs wel het dolle draven van een hond.
En ze was eenzaam.
Ze dacht aan Frans; - toch wist ze, dat de drukte van het dagelijksch leven haar weer geheel in beslag zou nemen. Maar vóór het zoover was, kreeg ze een brief van haar vader. Hij schreef dat Frans Lenooy hen in Rotterdam had opgezocht; hij was overgekomen voor zijn promotie. Zij waren daarbij geweest, alle drie, maar voor het promotie-diner noodigde Frans | |
| |
hen niet, tot teleurstelling van Greet. Het scheen dat hij en Ina elkaar niet vaak ontmoetten? Frans had haar adres gevraagd. Hij sprak goed in de Aula; - een beetje te snel en onduidelijk, maar hij kreeg toch cum laude. En onderwijl zat hij in zaken, die zich gingen uitbreiden. Hij was ouder geworden, enz., enz. In den brief stond weinig over het leven in Holland. - Maar nu ging Ina hem opnieuw en veel stelliger verwachten. Natuurlijk zou hij haar iets komen brengen van thuis, groeten, en veel andere woorden nog, en ze was geneigd tot glimlachen. Maar doordat hij uitbleef, ging ze zich telkens beter indenken, wat hij haar zou kunnen zeggen van haar ouders en Greet. Och ja, dacht ze, ik weet het eigenlijk wel al, ze zijn immers thuis gebleven, ze hebben geen nieuws. En al het oude van hun sfeer beklemde haar. - Dan keek ze om zich heen in haar kamertje; - deze kleine ruimte voor haar oogen kon ze zich niet denken in Holland, die eenzaamheid bestond daar niet, en het zelfstandig zijn. Haar leven was moeilijk, en zoo vreemd nog, dat het haar soms ontroerde zichzelf geheel te herkennen in het lange jonge meisje dat bij Marain werkte en bevriend was met de Kelwins. Ik ben veranderd, dacht ze, natuurlijk ben ik dat, maar ik weet het niet altijd, en dan is het soms of ik méér dan één ik-heid heb. Zoo bleef ze Frans verwachten, en denken aan wat hij met haar praten zou, en tegelijkertijd voelde ze haar leven ver weg van haar jeugd. Ze had een vlucht gedaan, grooter dan ze ooit had vermoed; nu wendde ze zich soms om, en blikte terug, totdat haar oogen pijn deden.
Twee Zondagen bleef ze thuis om hem te kunnen ontvangen. Het was beide keeren luw en voorjaarsachtig in de lucht, en ze was graag naar buiten gegaan. In haar kamer viel de zon, die voelde ze warm in haar | |
| |
hals schijnen, en ze dacht zich verre wegen waarover ze gaan zou, temidden van licht en blinkende witte sneeuw. Ze had nog nooit de bergen gezien, en de blauwe meren. Even was het of ze zou kunnen uittrekken, reizen, loopen, - en ze toch zichzelf tegenhield. Dan lachte ze. Och, ze stond daar maar, en wachtte - alsof het verleden nog voortduurde. En zoo eerbiedig was ze tegenover Frans - had hij dat wel aan haar verdiend? alleen omdat hij haar zijn warmen jekker bood in den nacht? Later had ze veel grieven tegen hem gevoeld; - ze vond hem hard en veeleischend. Hij bemoeide zich met de huishouding, maakte aanmerking op het eten. Maar ze begreep niet meer, dat dit haar zoo geprikkeld had. Nu eischte zij ook het uiterste van de meisjes, die onder haar werkten, en handhaafde zich erdoor. Maar de meisjes ook, als ze naar haar wilden luisteren, behielden hun plaats, klommen op. Wie niet ondergeschikt kon zijn, werd ontslagen. - Ze was gezien bij Marain, dat wist ze heel goed. Een jaar was ze er winkeljuffrouw geweest, gloves and perfumes; ze stond achter de toonbank, zocht altijd iets te doen. Van haar eerste bezoek af aan, had ze zich van de andere bedienden onderscheiden. Ze klaagde nooit, liet niets van haar verschillende stemmingen blijken, ze geloofde haast dat ze geen stemmingen gekend had, - praatte niet langdradig over lichte ongesteldheden en twijfelachtige pretjes, zooals de meisjes om haar heen. Eens dacht ze spottend van haar collega's: Wat zouden ze zijn, als ze hun kleine duizelingen niet hadden van bloedarmoede, en heimelijk zinnengenot?
Toen ze coupeuse was geworden, vroeg Mrs. Kelwin haar voor het eerst bij zich aan huis.
- Ik heb je gadegeslagen, zei ze, je hebt iets verbetens, je zoudt een Engelsche kunnen zijn.
| |
| |
Ina glimlachte. En de andere meisjes dan? die van het echte ras?
Mrs. Kelwin zweeg een oogenblik. - Je weet wat ik bedoel, je bent meer dan die allen.
- Ik ben een Hollandsche, zei Ina. - Zoo ontstond hun eerste, werkelijke gesprek, dat het begin was van hun vriendschap.
- Na den tweeden Zondag van het wachten, kwam er een bijna vroolijke onverschilligheid over Ina. Ze liep met flinken stap naar haar werk, hief haar hoofd op, en keek vaak naar de voorbijgangers, om zichzelf te doen zien. Ze wist nu wel dat Frans niet komen zou, en het was haar goed. We hebben elkaar niets meer te vertellen, dacht ze, maar meteen daarop voelde ze de onwaarheid daarvan. Zelfs kwam ze tot de overtuiging, dat ze veel gemeen hadden, Frans en zij; - misschien hadden ze gelijke karakters. Ze hielden van werken, daarbij hun borst verruimen en met hun ellebogen als 't ware alle andere dingen opzij duwen. - Er kwam een korte lach over haar mond, en ze voelde haar schouders zich rechten.
Op een avond bij de Kelwins vertelde ze van Holland. Rotterdam, zei ze, lijkt wel een klein beetje op Londen, maar toch heb ik in heel Holland gewoond. Het is een leugen, natuurlijk, dat het klein zou zijn, hoewel...
George Kelwin glimlachte. - Ga voort, zei hij.
- Ja, ik weet het niet, ik houd van mijn land, en ik heb het gevoel dat ik er nooit meer komen zal.
- Onzin, zei hij, spaar je wat geld over? - Hij had soms een directheid van vragen, die zijn vrouw verontrustte.
Ina knikte.
- Dan ga je er heen, straks, als de tulpen bloeien.
Ze zag de helle bloemkleuren voor zich uitwaaieren over het lage land. -
| |
| |
- Gaan jullie eens, zei ze gretig, jij en Maud, het is zoo mooi, en dan moet je mij ervan vertellen.
Hij keek naar de schittering van haar oogen. - Is het zoo mooi? zei hij vaag, en even later: Ik begrijp jou niet, je bent als een roi en exile.
Ze hief langzaam haar hoofd op naar het licht van de lamp.- En? Wat is daaraan onbegrijpelijk? Koningen worden verbannen, gewone menschen, naaistertjes, verbannen zichzelf. En dan went het wel, soms krijgen ze het zelfs heel goed. - Ze zweeg plotseling, dacht aan Frans. Hij zat in zaken, die zich uitbreidden, had geen tijd meer voor haar. Maar op dat oogenblik hinderde het haar niet. Ze voelde haar leven als iets dat zichzelf voortstuwde en haar jeugd had ze los gelaten achter zich. Ze was te jong om daarop te blijven staren, en genoot, onbewust, van den stroom die haar meevoerde.
Rustig vertelde ze verder, over dat land waar ze zooveel jaren had gewoond.
|
|