| |
| |
| |
Achttiende hoofdstuk
Maandag, Dinsdag, Woensdag - geen Gerard. - Zou hij ziek zijn? dacht Heleen telkens, en was een oogenblik ongerust. - Maar dan haalde ze haar schouders op. Zij had immers ook geen longontsteking gekregen door dien ellendigen tocht naar Zandvoort. Ja, ellendig - zoo guur en troosteloos - en dat zwijgen van Gerard - en later het korte relaas van zijn eerste huwelijk. - Mary Seal - een naam voor een filmster - en ze viel van haar paard - opzettelijk? Welke vrouw ging er paardrijden als ze een kindje verwachtte? - Op school, als alleen de leerares sprak, in den middag vooral, bij een eentonig bewolkten hemel, dacht Heleen veel aan Mary. Ze zag haar te paard in het wijde heuvelland van Zuid-Afrika. Mijlenlang reed ze alleen - het blonde haar hing in krullen onder haar breed-geranden hoed uit. Soms kwam ze een ruiter tegen; ze lieten hun paarden stapvoets naast elkander loopen. Het gesprek wilde niet dadelijk vlotten - aarzelend begon Mary over haar man. Wie kende Gerard? hij kon zoo vreemd doen - zoo raadselachtig. Dikwijls leek hij somber - stond aan het strand zonder een woord te spreken - en zijn oogen - die waren niet helder als de oogen van andere menschen. Eigenlijk wilde Mary niet naar huis terug - ze wilde maar doorrijden, altijd door - dan kwam ze misschien bij de Zoeloe's terecht, net als Pieter Marits en dien Engelschman - hoe heette hij ook weer? - Maar de Engelschman viel van zijn paard omdat hij over een te hoogen muur
| |
| |
wilde springen; - en Mary.... Had Gerard haar het huis uitgejaagd - of was ze weggeloopen? hij deed alsof hij dat zelf niet meer wist. - Waarom kwam hij niet? - Maandag - Dinsdag - den heelen Woensdagmiddag verwachtte ze hem. Maar het was verschrikkelijk, op iemand te wachten die niet kwam. Ze leerde geen enkele les, al sloeg ze ook haar boeken open. - Zou Frank ‘Pieter Marits’ nog hebben? - ze had het vroeger telkens overgelezen. - Even kijken - de platen nog eens zien. - Ja, dat dikke boek, - het lag los in zijn grijzen band. - Daar was het gevecht met de olifanten, die de kleine zwarte menschjes eenvoudig vertrapten onder hun hoeven. Vreeselijk, als het waar was. Vroeger had ze dat alles gelezen zonder er veel bij te denken. - Al dat schieten ook in den Boerenoorlog - ‘mik op hun voorhoofd, dan zijn ze gauw dood,’ werd er gezegd - en Pieter Marits mikte goed. Ze had hem een held gevonden - en nog; - als hij werkelijk leefde, zou ze met hem willen trouwen. - Maar als Gerard van jagen hield, als hij vogels schieten kon, en herten, - dan zou ze toch niet naar zijn handen durven kijken - zijn handen met bloed eraan? Hij was dokter - alle zieke menschen moest hij trachten beter te maken, ook de oudsten en de armsten - en dan zou hij een gezond dier kunnen doodschieten? Ze keek lang naar Pieter Marits, zijn jonge, rechte gestalte, zijn krullen onder den ronden hoed uit. Hij was een dappere man, en voor een vrouw zou hij heel lief en teer zijn. Gerard leek niet op hem, die had dat groene en troebele in zijn oogen. - Maar Gerard had haar gestreeld. - Waarom kwam
| |
| |
hij niet? - ze wilden elkaar toch nader leeren kennen? - de middag duurde zoo afschuwelijk lang.
Donderdag, na schooltijd, liep ze naar Gerard's huis. Ze zou zeggen: Ik kom eens kijken of je niet ziek bent geworden van dat gure strand, - en ze trok haar mantel niet uit.
- Mijnheer Wiessen? werd er naar beneden geroepen - die is gewoonlijk niet voor half acht thuis. Heleen probeerde haar stem vroolijk te doen klinken; - e, dank u - en trok de deur achter zich dicht. - Ja, ze had een beetje vergeten dat hij hospiteerde in het Binnen Gasthuis. En daar had hij het natuurlijk zoo druk, dat hij niet aan haar denken kon. - Zalen vol zieken - zoo op het eerste gezicht leek dat niet zoo erg, maar als de dokter kwam, werden de dekens opgeslagen. Een doktersvrouw moest maar nooit ziek zijn - als ze een miskraam kreeg, - dan had hij thuis ook nog de ellende. - ‘Een misse is erger dan een wisse,’ had ze Tonia eens hooren zeggen. - Heleen kon zich niet indenken hoe dat alles was, maar ze wist wel dat ze terugschrok voor pijn en ziekte. Als ze nu met Gerard trouwde, dan zou ze misschien op haar achttiende jaar al een kindje hebben. - Maar ze moest eerst eind-examen doen - en waarom was hij niet gekomen, - Maandag, Dinsdag en Woensdag? Ze voelde een vreemde pijn van binnen, zoo alsof ze ieder oogenblik kon gaan huilen, of zich op den grond laten vallen. Dat heette verdriet, en het ergste was, dat ze het geen oogenblik kon vergeten, - het knaagde maar door, en onderdrukte haar gewone zelf. O, gisteren was ze nog heel, heel gelukkig geweest, vergeleken bij nu.
| |
| |
Aan tafel, dien middag, gebeurde er iets vreemds. Het dessert was bijna op - een klein stukje pudding lag nog op den schotel Mijnheer Hilting vroeg: Zal ik dat maar nemen? - Heleen zag dat haar moeder een oogenblik aarzelde voor ze zei: - Goed, ik geef Tonia dan wel een appel. Tonia had dus niets van de pudding gehad, en vader strekte er zijn hand naar uit. Een plotseling verzet welde in Heleen op, een gevoel van minachting ook voor haar ouders. Ze greep snel den schotel. - Dit is voor Tonia, zei ze, en liep ermee naar de deur. Haar hart klopte zoo, dat ze bijna geen adem kon halen, en ze voelde zich uitermate onveilig, onder het bereik van vaders stem. Maar toch zette ze door. - Voor jou, zei ze tegen Tonia. De schotel stiet hard op de keukentafel. - Toen weer terug - ze voelde zich moe, alsof ze dagen aaneen had geloopen. - Moeder zat nog aan tafel - de anderen waren opgestaan - niemand zei iets. Heleen rolde haar servet op; - als iemand haar naam had genoemd, zou ze in tranen zijn uitgebarsten. Nu bedwong ze zich nog - al wist ze zich geschuwd en onder louter vijanden.
Ze bereikte haar eigen kamertje en ging op een stoel zitten. Liefst zou ze Tonia hebben geholpen met afwasschen, maar het was haar onmogelijk, op haar beenen te staan. - Waarom zouden vader en moeder niets gezegd hebben? - Vader keek nooit hoeveel een ander had, hij dacht in de eerste plaats aan zichzelf. Ze had niets anders gedaan dan hem een lesje geven, want hij dacht wel dat hij volmaakt was, maar dat leek naar niets. - Akelig hooghartig was hij, en eigengereid. - Vader - O, als ze zich maar
| |
| |
niet zoo ongelukkig voelde - zoo wanhopig ongelukkig! Ze liep naar haar tafeltje toe, boog zich voorover - haar hoofd bonkte op het hout - en ze snikte.
Na een kwartier bedaarde ze wat. Er werd gebeld. Als Gerard kwam en haar troostte? - Ze tastte naar een zakdoek, hief haar hoofd op en luisterde. - Nee, de post - het mandje langs de trap werd opgehaald. Ze begon voor zich uit te staren - huiswerk wilde ze niet maken - ze had teveel hoofdpijn. En wat deed de school ertoe? - die saaie snert-school. Misschien ging ze er niet meer heen, als ze zich met Gerard verloofde. Maar Gerard kwam niet, en het was al Donderdag. Ze hield het eenvoudig niet uit - hij kon toch ook ziek zijn? - Nee, hij was niet ziek.
Plotseling ging de deur van haar kamertje open; - moeder bracht haar thee. Ze had moeder niet hooren aankomen. - Nu moest ze niet opnieuw gaan huilen - Ze propte de zakdoek tusschen haar handen.
- Heleen, zei moeder zacht en vriendelijk - ga even naar vader toe en zeg dat het je spijt.
Ze antwoordde niet - moeder zette de thee bij haar neer. Nu moest ze iets zeggen, maar haar keel zat dicht. Ze wrong het woord er uit. - Ja.
- Goed, kindje, zei moeder - en wacht er niet te lang mee.
Ze merkte dat moeder niet goed weg kon komen, het niet met zichzelf eens was, of ze nu verder zwijgen zou.
Heleen dronk haar kopje leeg zonder iets te proe- | |
| |
ven - moeder liep naar de deur. - Ik ga, zei het kind nog, schor en bijna onverstaanbaar. Ze stond ook meteen op, luisterde naar moeders voetstap, maar hoorde niets. Ze hoopte dat vader alleen zou zijn. Hoe behuild en bleek ze was, wist ze niet.
Vaders hoofd onder den schijn van de lamp - een beetje oud al, en kaal. De warmte hier, - en de rust - De tranen stroomden naar haar oogen.
- Vader, ik heb er spijt van.
Hij keerde zich naar haar toe. - Ja Heleen, dat begrijp ik - het was een beetje dwaas, hè?
Ze legde haar hand op een boek, de zwarte letters van den titel trilden voor haar oogen. - Ik ben ook zoo ongelukkig, zei ze.
- Ongelukkig? Ze hoorde hoe 'n vreemden klank dat woord kreeg in vaders mond. - Kom eens naast me zitten - zoo. Waarom ben je ongelukkig? - Hij wachtte even. - Door Gerard Wiessen? - Wat zou je willen? - dat je hem nooit weer zag - of? - vertel het mij maar, kindje.
Ze staarde nog altijd op de letters. - Anthologie - Anthologie - ze kon aan niets denken. - Antho....
- Ik heb mijnheer Wiessen bij me gehad. - Maandag. Hij belde op en kwam even naar de school. Hij heeft me alles verteld. Jij was er zoo zeker van dat moeder en ik je niet zouden willen laten trouwen, - maar ik heb dien jongen man gezegd dat daarover te praten zou zijn. - Liever wilden we natuurlijk dat je nog wachtte - een meisje van zeventien jaar is niet heelemaal voor het huwelijk berekend - ook lichamelijk niet.
| |
| |
Heleen luisterde met gebogen hoofd.
- Maar als die Gerard Wiessen je zoo graag wil meenemen - als hij de eenzaamheid niet langer verdragen kan - en als jij vast besloten bent zijn vrouw te worden....
- Dat heb ik niet vast besloten - maar hij zou hier komen, we moesten elkaar toch - haar zekerheid nam af - toch weer zien. Maar nu komt hij niet.
- Juist, zei vader - en daardoor ben je zoo ongelukkig?
Het bleef een oogenblik stil.
- Ik heb hem verzocht een week lang weg te blijven. - Vader sprak rustig en nadenkend. Als zijn verloftijd niet alweer ten einde liep, dan zou ik gezegd hebben: een maand - maar ik moest me aan de omstandigheden aanpassen. Moeder en ik vonden dat we hem, en ook jou, wel een kleine proef mochten opleggen. Elkaar een week niet zien - mijn ouders zouden nog gezegd hebben: een jaar - en in het Oude Testament is sprake van zeven jaar.
Heleen hief haar hoofd een klein beetje op. - Maar waarom kwam Gerard bij u - mag ik dat misschien weten?
- Zeker, kindje - hij heeft me om je hand gevraagd.
- O. Een beetje schamper dacht ze: wat ouderwetsch - maar voelde zich toch ook onder den indruk. - En toen?
- Toen hebben we wat gepraat - hij heeft me verteld van zijn leven daarginds - en van zijn huwelijk.
| |
| |
Ik kreeg den indruk dat hij lang niet los is van die vrouw, met zijn gevoelens - en dat hij jou wel graag daar voor wil schuiven, om haar te verdringen, - maar dat lukt hem niet al te best. En dan had hij op tegenstand gehoopt, van onzen kant; - nu die uitbleef, begon hij zelf bezwaren op te werpen. Op het laatst heb ik hem gezegd: Ik neem het geen enkelen man kwalijk, als hij niet van mijn dochter houdt, maar ik neem het hem hoogst kwalijk, als hij niet van haar houdt en haar toch trouwen wil - Die woorden, zei hij, brachten hem tot nadenken. Daarop heb ik hem gevraagd, een week lang te willen nadenken, en niet eerder terug te komen. Hij beloofde het en houdt zich aan zijn belofte.
Heleen antwoordde niet. Ze wilde nog boos worden, omdat dit alles achter haar rug om was gebeurd - maar ze kon niet. Vaag voelde ze de sterke macht van haar vaders redelijkheid tegenover zich staan. Vader zou het goed hebben gevonden dat ze trouwde, voor ze nog eind-examen had kunnen doen - als Gerard - als Gerard gewild had. Ze wist, diep in haar hart, dat hij niet werkelijk wilde. En dat besef maakte haar nu toch plotseling boos, en wanhopig. Hetzelfde knagende verdriet van dien middag keerde terug, - ze dacht dat ze onmogelijk voort kon gaan met leven - ze voelde weer hoe ze de kamer was uitgeloopen met het stuk pudding voor Tonia.
Opnieuw dansten de zwarte letters voor haar blik - toen liet ze haar hoofd voorover vallen. - O vader - zei ze snikkend.
Ze voelde zijn hand op haar schouder. - Ja kindje - het is verdrietig - maar je bent groot genoeg om
| |
| |
te begrijpen dat je je goed moet houden, en morgen ga je weer naar school.
- Nee! riep ze.
Vader ging voort: De school hoeft het toch niet te weten? Denk eens aan mevrouw Thiers, die ook verdriet heeft om een man, - maar ze probeert toch haar werk te doen - en wat hebben jullie meisjes veel critiek op haar.
Heleen schrok. - Hoe wist vader dit alles? - Omdat ze gek deed, vroeger, met haar slappe poppen, en tegenwoordig - Ze brak plotseling af, ze voelde hoe hard ze was.
- Tja! cet âge est sans pitié - dus zoo'n kind ben je nog.
Ze snikte voort, ze voelde de hevigheid daarvan als niet heelemaal meer echt, en schaamde zich.
- Ga nu maar vroeg naar bed.
- Ik wil Gerard spreken. Tot haar eigen verwondering klonk haar stem vast en ze zag een uitredding, ze zou zich niet alles door haar vader laten afnemen zonder strijd - ze zou zelf weer tegenover Gerard staan, zooals Zondag ook - en - zelf beslissen, - alles verbreken - of.... - Natuurlijk - je mag met hem praten. Schrijf hem een briefje dat je Zondag bij hem komt, dan is de week om.
Ze stond op. - Goed, - morgen is het Vrijdag - dus nog twee dagen.
- Drie nachtjes slapen, zei vader, en bleef ernstig.
Heleen trok met haar schouders. - Flauw, zoo'n kind ben ik niet meer. U denkt dat u Gerard hebt omgepraat - we zullen zien.
| |
| |
- Goed, zei vader - en herhaalde haar woorden: We zullen zien.
Ze liep haastig naar de deur, - keerde terug en sloeg haar armen om zijn hals. - Vadertje!
- Kind. -
|
|