| |
| |
| |
Zestiende hoofdstuk
Heleen kwam de huiskamer binnen, - in haar oogen was een rustelooze glans. Ze zag Truusje op den grond zitten voor de open speelgoedkast, en vroeg: wat voer je uit, Truus?
Het kind keek op, zei met een lachje: Doe je mee? - je mag de moeder zijn. - Op haar schoot lag een baby-popje.
- Haal je niet teveel om? vroeg mevrouw Hilting, die bij de tafel zat te lezen.
- Ik haal niets om, maar ik ben de baker. - Bij de kachel stond een droogrekje, waarop poppekleêrtjes hingen.
- Zoo, zei moeder, straks noodig ik de baker uit, een kopje slemp bij me te komen drinken, met een stukje tulband.
Heleen bleef een oogenblik bij Truusje staan. - Die gelijmde pop gaat het langst mee, zei ze. - Ze dacht aan haar eigen kamertje, waar ze het licht had laten branden, omdat ze gauw terug moest. Vroeger naaide ze nog wel eens poppekleêrtjes voor Truus, nu had ze er zoo zelden meer tijd voor. En als ze vanavond thuis bleef?
- Is er thee? vroeg ze.
- Nog niet, zei moeder - trouwens, jij gaat ergens anders thee drinken. Ze was met Adri en Frank bij Gerard Wiessen genoodigd.
- Ja, zei ze, - en wist dat ze gaan zou, hoewel ze op dat oogenblik dolgraag bij Truusje op den grond was gaan zitten. - Langzaam liep ze naar de deur.
| |
| |
- Boven lag haar boek nog opengeslagen ‘'Tis not good for a man to be alone, say the Scriptures’. - Drie en twintig regels moest ze uit haar hoofd leeren - een oude man die trouwen wil met een jong meisje - en hij stuurt er een ander op af om haar te vragen. ‘Say that a blunt old captain, a man not of words but of actions, Offers his hand and his heart, the hand and the heart of a soldier.’ Het meisje wil er gelukkig niets van weten, ze zegt tegen den boodschapper: ‘Why don't you speak for yourself, John?’ - maar dat kwam pas veel later - het was een eindeloos lang gedicht. - Heleen boog zich over het boek en leerde - tot haar verwondering lukte het, haar gedachten erbij te bepalen.
Na een kwartier kwam Adri binnen. - Gaan we? vroeg ze.
- Nog niet - ik moet een vers in mijn hoofd stampen.
- Doe dat dan morgen.
- Stil. ‘She's alone in the world - her father and mother and brother, Died in the winter together.’
- Plezierig, zei Adri. - Ze keken elkaar aan, een beetje onderzoekend. Het is maar een vers, dacht Heleen, en Adri dacht: je vader en moeder hoeven niet juist te sterven, alleen ben je toch als.... als volwassen kind.
Even later liepen ze buiten, Frank tusschen hen in. - Waarom gaan we eigenlijk naar dien knul toe? vroeg Frank.
Heleen wachtte op het antwoord van Adri.
- Omdat opa en oma hem een beetje jeugd om zich heen gunnen.
| |
| |
- Hm - alsof hij die niet zelf kan opzoeken.
- Echte jeugd, zei Adri - niet van die verlepte vrouwen die zich schilderen.
Frank schamplachte even en zweeg. Heleen bloosde, - ze begreep niet waarom Adri zooiets zei. In de stille straat waar ze liepen lag een restje van sneeuw, droog en stoffig geworden; aan den strakken hemel stonden de sterren en gaven nauwelijks licht. Heleen huiverde, terwijl haar wangen nog gloeiden. Ze zag in haar verbeelding de weeke lijnen van heuvels en palmen, die in helder geel zand stonden, en dat zand was warm onder haar bloote voeten. O, een land waar het altijd warm was! Maar Gerard had zich daar natuurlijk eenzaam gevoeld - als hij thuis kwam, was er niemand.
- Wat hollen we, zei Adri, - ik ben niet zoo verlangend naar die stereoscoop-plaatjes.
Frank pakte haar onder haar arm. - Je doet echt meisjesachtig vervelend, zei hij - ga niet, maar als je gaat, trek dan een plezierig gezicht. - Adri stond stil. - Zullen we omkeeren?
- Porque, Maria?
Heleen had kunnen huilen. - Stel je niet zoo aan, zei ze scherp, - je vindt jezelf veel te goed voor dien man, maar hij zal je - ze zocht naar haar woorden - hij zal je geen haar krenken.
Ze liepen nu weer voort, lachend. - Die Heleen, zei Frank - wat leert dat kind goed op school, daar hebben haar ouders werkelijk plezier van. - Heleen klemde haar lippen op elkaar.
Toen ze bij Gerard binnen waren gekomen, voelden ze alledrie dat ze iets van zich af moesten schudden.
| |
| |
- De kamer was groot en had duistere hoeken. In het midden stond een zware tafel, waarover een paars fluweelen kleed lag; voor de drie hooge ramen hingen gordijnen van verschoten groen damast.
- Het is hier lekker warm, zei Adri. Haar stem klonk schraal in de hooge ruimte.
Heleen keek naar Gerard, en voelde den drang in zich, hem aan te raken. Ze zou haar handen langs zijn gezicht willen leggen - was het een leelijk of een mooi gezicht? - maar dat deed er nu niet meer toe. En dan....
Hij zag haar kijken, glimlachte - zijn gave tanden kwamen bloot.
- Is er geen kapstok? vroeg ze plotseling. Gerard had haar mantel op een divan gelegd. - Nu stond hij achter haar. - Mag dat hier niet liggen?
- Kind - zei Adri schamper.
- Het staat zoo ongezellig. - Nu grepen ze beide naar den bovensten mantel, en ze voelde de warmte van zijn hand. - Er is wel een kapstok. Heleen draaide zich om. - Nou ja, zei ze tegen Adri, - het is hier toch geen café - daar hangen je kleêren ook zoo maar aan den muur, en dan lijkt de thee altijd te sterk, en niet warm genoeg.
- Schenk jij thee? vroeg Gerard.
Nu hij in het volle licht stond, ging die neiging om hem aan te raken gelukkig over. Ze moest oppassen, zei ze tegen zichzelf - het was heel erg dwaas, - ze mocht niets laten merken. - Heerlijke taartjes stonden er op het buffet, en bonbons - vond hij het leuk dat ze gekomen waren? Als ze alleen met hem was, zou ze het hem vragen, nu kon dat
| |
| |
niet. - Wat moesten ze hier den heelen avond doen? O ja, foto's bekijken. Maar ze kon daar niet bij dat lekkers blijven staan - bijna had ze een bonbon genomen. - Ze liep een paar stappen voort - er stond een bureau in dien hoek. Een groote schrijfmap, een inktstel en een kistje sigaren - wat kaal - waarom geen enkel boek? - Een portret - ze draaide het om. - O, dit was wat Frank noemde: ‘een mooie jufvrouw.’
- Zit je hier nooit te werken? vroeg ze - maar hij hoorde haar niet - hij had stoelen aangeschoven bij den haard en zei iets tegen Frank. - Het portret van de juffrouw met de krulkuif legde ze voorover, - maar toen schrok ze ineens van zichzelf, en zette het haastig weer overeind. Haar hand trilde een beetje. Ze hoorde Frank vragen - het klonk haar als uit de verte - Je hospiteert in het Binnen-Gasthuis, is het niet? - Nu deed ze een paar stappen naderbij.
- Ja, zei Gerard - och, het is overal hetzelfde, veel ellende, en evenredig daaraan hoop op beterschap. Gisteren hebben we een geval gehad - maar dat vertel ik je nu niet. - Heleen, wil jij de gastvrouw zijn?
Hij keek haar aan, - nu was zijn gezicht mooi.
- O ja - thee, hè? zei ze, en hapte naar adem, omdat haar hart zoo bonsde. Adri lachte. - Ik kan geen thee schenken, ik mors altijd.
- We zullen nog moeten afwachten, zei Frank, of die gastvrouwelijke prestaties van Heleen wel met goud zullen worden bekroond.
Ze nam den zwaren theepot op. - Jij geen suiker?
| |
| |
zei ze vragend. Ze had Gerard nog nooit bij zijn naam genoemd.
- Wie bedoel je? vroeg hij.
- Jou. Is suiker niet goed voor uw maag, dokter? - en meteen dacht ze weer: ik moet niets laten merken.
Adri zei: Ik vind je kamer erg leuk, maar je moest meer lampen hebben. - Licht, de groote mode - gelanceerd door mijnheer Philips, zei haar broer. Zelfs de arbeider heeft in alle hoeken van zijn kleine kamer een lamp, en maakt zichzelf wijs dat dat gezellig staat.
- In Afrika wordt nog veel met petroleum verlicht, - die moderne huizen hier doen me dikwijls aan operatie-kamers denken.
- Heb je al eens stalen meubelen gezien? vroeg Frank.
Gerard glimlachte. - Ik heb ze zelf, - in mijn spreekkamer en in de voorgalerij - het staat koel, en degelijk.
Het bleef een oogenblik stil, - Heleen gaf de thee rond. Ze stond even naast Gerard en moest zich bedwingen, om haar hand niet op zijn schouder te leggen. - Hij zei: Vijf April moet ik terug, - ik heb een waarnemer, die niet langer blijven kan.
Frank zei: Je zult heel wat bedden hebben gezien tegen dien tijd. - Maar hij is gekomen om een vrouw te zoeken, dacht Heleen. - Taartjes? vroeg ze - en het was haar of ze moeder hoorde zeggen: een kopje slemp met een stukje tulband. - Kon ze maar wegloopen, - wat moest ze hier? Het was alles zoo opzettelijk - de anderen merkten het niet, maar zij
| |
| |
wel. Een kamer met donkere hoeken - als ze met hem alleen was, zouden ze op dien divan gaan zitten. Daarom had ze ook niet gewild, dat hij haar mantel daarop legde - maar dat was niet waar, - ze wilde weg - zoo'n groot stuk taart kon ze onmogelijk door haar keel krijgen.
- Kom ook eens zitten, zei Gerard, en knikte haar toe.
Ze voelde zich duizelen, het was of alle bloed uit haar hoofd wegtrok. Ze zag dat hij iets naar voren boog en haar onderzoekend aankeek - zijn oogen waren nu anders dan ze ze nog gezien had. - De anderen mochten niets merken. - Ze trok een grimas. - Het is hier erg warm, hè? - Hij stond op, ze hoorde hem door de kamer loopen en praten tegen Frank. Ze omklemde de stoelleuningen. Nu hield hij iets onder haar neus. - Opsnuiven, zei hij zacht.
- Wat heeft dat kind? vroeg Adri.
- Niets - ze mag aan een odeurfleschje ruiken.
Heleen ademde diep en voelde zich beter. Ze keek Gerard aan en liet even haar oogleden vallen. Er was een wonderlijke glimlach in zijn gezicht. - Het gesprek ging voort, de stereoscoop-plaatjes kwamen ook tevoorschijn. Huizen en landschappen, dorpen en steden - Gerard te paard en in zijn auto. Eenmaal reed er een jong meisje naast hem, de rijbroek spande om haar lange, ronde beenen. - Wie is dat meisje? vroeg Adri.
- Winnifred Murray, de dochter van een collega.
- Dus je ging daar toch wel met menschen om - oma zei dat je geen vrienden had.
| |
| |
- O jawel - maar ik had weinig tijd.
- Hm. Adri keek nog naar het plaatje. - Wat doet zoo'n Winnifred? voor haar plezier leven? - er klonk een lichte afgunst in haar toon.
- Dat weet ik niet - ze was pas uit Engeland terug.
Hij heeft natuurlijk heel veel meisjes gekend, dacht Heleen - vroeger ook, toen hij nog student was - en hij is niet zoo jong meer - drie-en-dertig - hij heeft een heel leven achter den rug. Maar natuurlijk zal ik daar niet naar vragen; - hij zal het niet kunnen uitleggen, waarom hij juist mij kiest. Vader had eens gezegd: Er zijn dingen in den mensch, die hij nooit zelf zal begrijpen - daartoe hoort zijn keuze van het andere geslacht. - Hij zei zulke dingen den laatsten tijd met opzet waar zij bij waren, de grooten. - Dus zijzelf hoorde ook tot de grooten? - sinds wanneer dan? - Maar het kon zijn dat vader zich vergist had, dat hij later tegen moeder zei: Ik wist niet dat Heleentje in de kamer was en luisterde. - Maar dat Gerard zich vergiste - dat leek haar onmogelijk. - Nu was hij toch met Frank in een medisch gesprek verwikkeld geraakt, en Adri stond op en liep naar een boekenkast. Heleen leunde achterover in haar stoel; ze zou probeeren of ze haar Engelsche vers al kende. ‘'Tis not good for a man to be alone, say the Scriptures. This I have said before, and again and again I repeat it.’ Het was een slaapwekkende versmaat. - Winnifred - wat kon haar Winnifred schelen? ze was misschien kattig - of dom - of coquet. En het kon ook zijn dat ze met een rijken man wilde trouwen. - Rijk was Gerard
| |
| |
niet, - hij had geen eigen paard, en de auto had hij op afbetaling gekocht, - dat wist ze van opa.
- Ben je moe, Heleen?
- Kinderen-bedtijd, zei Frank.
- Wil je op den divan liggen?
Ze ging rechtop zitten. O nee - maar we blijven zeker niet zoo lang meer?
- Wat een snert-boeken, zei Adri, maar keerde naar de tafel terug met een stapeltje tusschen haar handen.
- Misschien willen jullie nog even blijven, zei Gerard, dan ruimen we de theeboel op. - Uit het buffet nam hij een groote schaal met hors d'oeuvres.
....Toen ze naar huis liepen, Heleen gearmd tusschen de beide anderen in, sloeg het middernacht. - Ik heb een onzinnig ratjetoe in mijn maag, zei Adri, maar die wijn was lekker. Het is niet mogelijk dat ik dronken ben, wel? ik heb twee glazen op - en nog een half van jou, Heleen.
Frank lachte. - Sommige menschen worden dronken van de lucht alleen. Hoe staat het met ons kind? - ik geloof dat ze den heelen avond katterig is geweest.
Heleen zuchtte. - Laat ik nooit meer hoeven ‘uitgaan’, zei ze, - zoo in een vreemde kamer bij vreemde menschen - verschrikkelijk. En al het lekkers dat je te eten krijgt, heeft een vreemde smaak. - ‘Und was Sie reden, leerer Schall’, vulde Adri aan. - Nou juist. - Hebben we eigenlijk Engelsch gepraat? - Ze dacht: Alleen Gerard's blik heb ik begrepen, een paar maal - en huiverde.
Frank had den sleutel Vader en moeder bleken al naar bed te zijn gegaan.
| |
| |
Toen ze het licht had uitgedraaid in haar kamertje, en het koele kussen voelde aan haar wang, toen trok ze de dekens totaan haar neus, en prevelde: Ik ben verloofd - ik ben - misschien - verloofd.
|
|