| |
| |
| |
Vijftiende hoofdstuk
De spanning om Adri was met den dag toegenomen. Voor 1 November van het vorige jaar had ze haar werk ingeleverd, antwoord op een prijsvraag, uitgeschreven door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen, gevestigd te Haarlem. - Natuurlijk waren er daarna andere dingen gekomen die de aandacht vroegen. Begin December al was het gaan vriezen, de scholen gaven veel vrij voor ijs. Heleen maakte groote tochten met Bert door het stille Noord-Hollandsche winterland; - Frank reed alleen nog op Zondagen, door de week had hij geen tijd, en Adri verkoos de studentenclub, doordat de meisjes waarmee ze het liefst boomde, toevallig niet reden. - Heleen was blij geweest met Bert's gezelschap, ze voelde zich van harte jong met hem, en nog verwijderd van ‘de ernst des levens’, zooals haar vader het noemde. Maar ze sputterde tegen die woorden: Onzin, het is ook gemakzucht van Adri, - ze wordt kleumsch als een oude juffrouw, en houterig als een stokpaard. - Dan lachte Adri toegeeflijk, en zei: Jij bent nog zoo'n echt schoolkind.
Maar nu was Adri thuisgekomen met het bericht van de vergadering, - een meisje uit Haarlem had haar ingelicht, een oom van dat meisje zat in het bestuur. - Aanstaande Woensdag. - Donderdagmorgen zei mijnheer Hilting: - Me dunkt, het kan nog onmogelijk in de krant staan? - maar meteen sloeg hij de bladen voorzichtig en met eenigen eerbied open. Iedereen zweeg een oogenblik. Nee, het
| |
| |
kan niet, zei Adri - misschien in een Haarlemsche krant, - maar Rita zegt, de Haarlemmer heeft geen ochtendblad. Dus vanavond -
- Juist, zei mijnheer Hilting, en zocht verder.
Heleen kon op school aan bijna niets anders denken. - Als Adri bekroond werd - met goud bekroond - Een wiskundig onderwerp, waarvan zij zelfs de opgaaf niet had begrepen. - Adri was knap.
- Ze heeft een helder hoofd, had Heleen haar vader hooren zeggen tegen opa du Ferry, - maar niet veel verbeeldingskracht.
- Nou, nou, zei opa, ben je daar zoo zeker van?
Het was soms wonderlijk, dacht Heleen, volwassen menschen met elkaar te hooren praten. - Hoe kon vader weten dat Adri weinig fantasie had? En toch was hij trotsch op Adri. - Met goud bekroond - ze zou het de heele klas vertellen - maar nu nog niet. - Je kon aan Adri's gezicht zien dat ze knap was, maar eigenlijk waren haar oogen niet mooi, een beetje koel, en glansloos. - Was het eerlijk van haar, juist Adri's oogen te noemen? ze deed het, doordat ze zooveel van haar eigen oogen hield, en die waren anders - gloeiender.
Eindelijk kwam de avond. De spanning was nog grooter, dacht Heleen, dan op den avond van Sinterklaas: - bij iedere bel veerde de heele familie op, en dat terwijl de krant onhoorbaar in de bus werd gestopt, en ze toch meenden, het van de krant te moeten hebben.
Om half zeven al kwamen opa en oma du Ferry, en ze hadden een gast bij zich. - Waarom moet dat nu - juist dezen avond, dacht Heleen, en ze knikte
| |
| |
stug toen haar naam werd genoemd. - Gerard Wiessen, de zoon van een oud vriend van opa, al sinds zes jaar arts in Zuid-Afrika - was eens even overgekomen. - Vader deed overdreven vriendelijk. - U zult ons verontschuldigen, onze oudste dochter heeft ingestuurd op een prijsvraag, - ik zal u het onderwerp besparen. Maar de beslissende vergadering is gisterenavond geweest, en nu - - - Natuurlijk hebben opa en oma hem dit al lang verteld, dacht Heleen, en de trots van haar vader hinderde haar op dat oogenblik.
Met een plof viel de krant in de bus, en Bert stormde naar beneden.
Moeder zei: Gaat u toch zitten, mijnheer Wiessen - we zullen van den avond redden wat er te redden valt. - Heleen stond naast de kachel, de vreemde aan den anderen kant. Ze dacht: groote menschen doen soms erg vervelend. En nu was het of mijnheer Wiessen haar gedachten had geraden, - hij keek haar met een glimlach aan. Zij had zijn gezicht onmiddellijk erg gewoon gevonden, een beetje te dik en te hoog rood van kleur - maar nu hij lachte en zijn gave witte tanden liet zien, vond ze hem ineens wel aardig. Hij zei: Het is heel prettig om bij de kachel te staan - maar niemand luisterde, want Bert kwam binnen, reikte de krant aan vader. Die verdeelde de bladen onder de groote menschen. - Hier, zei hij - goed zoeken. Gelukkig hield hij dien vreemden snoeshaan hier buiten, dacht Heleen. Adri keek over vaders schouder, Frank stond bij moeder, Bert en Truusje scharrelden maar zoo'n beetje rond - het was wel een kamer vol menschen. He- | |
| |
leen dwong zichzelf, daar rustig te blijven staan, haar handen streelend om den nikkelen kop van de kachel. Ze zag dat mijnheer Wiessen met een glimlach keek naar het tafereeltje bij de tafel. Van opzij gezien was zijn gezicht niet leelijk, een beetje oud al, met die zware kin en den forschen neus. Zou Ans van hem zeggen dat hij voor honderd procent een man was?
- Nee, zei vader - sla maar om, en oma zei lachend: Ik geloof dat ik van zenuwachtigheid niets kan onderscheiden.
Adri tilde haar hoofd op. - Het staat er natuurlijk niet in - een Amsterdamsche krant vindt dit zoo gewichtig niet!
- Zullen we een Haarlemsche krant zien te krijgen? opperde Frank.
- Ja, viel Adri onmiddellijk in - maar hoe? Ze bloosde plotseling. - Ik heb aldoor gedacht: we zullen even naar Haarlem heen en weer moeten - aan het station dáár kunnen we het al weten - want ik wil het nu dan toch eindelijk wel weten - ik denk natuurlijk niet dat ik bekroond ben, maar....
- Goed, zei vader - wie gaat er met je mee?
Nu deed Gerard Wiessen een stap naar de tafel toe. - Mag ik het genoegen hebben, zei hij - ik voel me zoo plotseling in uw kring opgenomen. We nemen een taxi naar het station, en zijn zóó in Haarlem. - Hij boog even voor Adri. - Juffrouw Hilting - wilt u het me toestaan?
- Toe dan maar, zei Frank - ik blijf wel thuis.
- En u gaat mee? vroeg de vreemde, en keek Heleen over zijn schouder aan. - Een oogenblik later liepen ze al buiten, met losse mantels nog, lachend
| |
| |
en in draf. - Toen ze in een taxi zaten, zei Gerard: Zullen we den chauffeur maar zeggen dat hij doorrijdt naar Haarlem?
Adri dacht een oogenblik na. - Nee, zei ze toen, hoofdschuddend, de electrische trein gaat sneller, en we halen die van zeven uur nog.
- U bent wel erg ongeduldig.
Heleen zat naast Adri. - Ja, hoorde ze haar zuster zeggen - als dit iets goeds is, dan wordt het op kosten van de Maatschappij gedrukt, en dan kan het meteen mijn proefschrift zijn - ik moet natuurlijk eerst nog doctoraal doen, maar....
- Verlangt u al naar het eind van het studentenleven?
- Ja - ik wil onafhankelijk zijn - en ik wil weg uit huis.
- U heeft toch, dunkt me, een erg prettig thuis?
Heleen hield zich muisstil - ze had Adri nog nooit zoo hooren praten - ze begreep het niet goed.
- O ja, zei Adri, en staarde recht voor zich uit - maar ik word er te oud voor - het gaat me drukken - die volte thuis, - al die kinderen, en vader die maar geld moet verdienen voor ons.
- De meeste jonge menschen trekken zich daar weinig van aan, zei de vreemde.
Adri's stem klonk strak. - Maar ik nu wel - ik hoef toch niet te zijn zooals de meesten.
- Zoudt u willen trouwen? vroeg Wiessen.
Ze zwegen een oogenblik. Buiten hen was het geraas van de stad - lichtflitsen schoten naar binnen. Adri wendde haar hoofd af. - Dat weet ik niet, zei ze luchtig.
| |
| |
Heleen voelde een blos in haar wangen stijgen. - Heerlijk dat zij dit meemaakte - het was toch zoo goed als een liefdes-verklaring - maar ze hadden elkaar nooit eerder gezien. - Was dit dan een liefde op het eerste gezicht? - van hem, tenminste. - Ze voelde zich wonderlijk tot Adri aangetrokken. O, dacht ze, dat jij dit alles beleeft - laat ik het goed onthouden - we zijn op weg naar Haarlem - ik heb het je nooit eerder hooren zeggen dat je op dit onderwerp zoudt kunnen promoveeren, en dat je ernaar verlangt uit huis weg te komen. - Verlang ik er misschien ook naar? - zou ik willen trouwen? - maar niet met dezen man - hij is te oud en te dik. - Nee, Adri zal toch niet trouwen om weg te komen uit huis? - dat lees je in de boeken - maar dan is alles heel anders, dat kan bij ons nooit gebeuren, - we hebben immers volmaakte ouders. - Volmaakt? - ik heb dit nooit eerder gedacht - maar ik geloof toch wel dat het zoo is?
De auto hield stil voor het station - mijnheer Wiessen hielp hen uitstappen. Toen nam hij vlug de kaartjes - tweede klas - wat onzinnig om tweede klas te reizen, dacht Heleen. Zou hij rijk zijn? - nou, vooruit maar. - Ze holden weer....
In een wat bedaarder tempo gingen ze, ruim een uur later, door de stad naar huis terug. Ze namen de tram - Gerard zat tusschen de beide meisjes in. Ze waren lacherig en opgewekt, - maar niet meer zoo echt vroolijk, dacht Heleen. In een Haarlemsche krant hadden ze het bericht gelezen dat het antwoord van mejuffrouw A. Hilting, student in de natuur-philosophie aan de gemeentelijke universiteit
| |
| |
van Amsterdam een eervolle vermelding was waardig gekeurd. - Hm, had Adri gezegd - een eervolle vermelding - het is toch iets. - Maar de anderen hoorden haar teleurstelling. Heleen had niet durven gelukwenschen.
- Het is eervol, zei Gerard Wiessen - van harte, hoor - en hij drukte Adri's hand. Heleen dacht op dat oogenblik aan Frank, die thuis was gebleven, en ze had het onbehagelijke gevoel dat zij nu te veel van Adri wist en dat eigenlijk weer moest vergeten - maar dat zou ze niet kunnen.
- Ik kan er toch waarschijnlijk wel op promoveeren, zei Adri - ik wist ook wel dat het niet af was - misschien is het heelemaal niet ongeschikt, zoo, - nu kan ik er onder leiding van mijn prof nog flink aan werken, dan krijgt die man ook het gevoel dat hij er wat aan gedaan heeft.
- Het is in ieder geval een succes, zei de vreemde ernstig - en Heleen vroeg zich af: meent hij het? - er was zoo weinig op zijn gezicht te lezen.
Zoodra ze thuis kwamen, riepen de anderen het hun tegemoet: een eervolle vermelding - het stond toch in de krant - van harte geluk - dat moeten we eenige malen over het hoofd hebben gezien - eervol, - meiske.
We klampen ons vast aan dat woord, dacht Heleen, doordat we niet mogen zeggen: met goud bekroond. - Ze keek Adri voorzichtig aan - hoe ging alles nu verder? - dorst Adri nog te zeggen: ik wil uit huis? - Nee, ze praatte maar over kleine dingen en zei dat ze dit wel vermoed had. Nu wreef ze met haar handen over haar gezicht. - Ik ben niet zoo knap
| |
| |
als jullie denken - ik kan wel leeren, maar ik heb geen sprankje originaliteit - en ik ga begrijpen dat je dat juist in onze wetenschap wel noodig hebt.
Heleen voelde haar hart naar Adri uitgaan. Ze deed een stap naar haar toe, wilde haar een kus geven - maar dat kon nu toch niet, met al die menschen, dien vreemden man. - Ze bedwong zich en keek tersluiks naar Gerard Wiessen. Hij ving haar blik op; zijn gezicht was rood, alsof hij teveel gedronken had, dacht ze.
Kort daarop begonnen opa en oma afscheid te nemen, en hun gast met hen.
- Komt u nog eens vaker mee, zei moeder, - als u lust hebt. Frank vroeg plotseling: Waarom bent u eigenlijk over - gaat u zich specialiseeren?
- Nee, zei Wiessen, ik ben tevreden met mijn plattelands-practijk - ik denk wel een paar ziekenhuizen te bezoeken, maar overigens - Hij stak zijn hand uit. - Als je eens praten wilt - dan graag.
- Och, zei Frank, ik weet van het vak eigenlijk nog niets.
Heleen juichte hem in stilte toe. Wat moest die roodkop zich bij hen indringen? En moeder - ze begreep moeders uitnoodiging niet - wilden dan alle ouders hun dochters uithuwelijken, zoo maar aan den eerste den beste? - En ze konden immers niet weten dat Adri al zelfstandig wilde zijn? Adri zweeg nu toch in alle talen. - Maar toen Gerard Wiessen haar hand drukte en vroeg: mag ik Heleen zeggen? - zijn oogen in de hare - toen dacht ze: hij komt natuurlijk terug, - het is leuk -; er gebeurt eindelijk iets. Ze wist later niet meer wat ze hem geantwoord had
| |
| |
- en was een beetje bang dat ze alleen maar dom zou hebben geglimlacht.
Dien avond ging ze gelijk met Adri naar boven, en wat ze in lang niet gedaan had: ze gebruikte de trapleuning als schuine ladder, zwaaide haar lichaam rhytmisch heen en weer, en greep telkens hooger met haar handen. Onderwijl vroeg ze: Hoe vind jij die Afrikaan?
- Och, zei Adri - val niet.
Nu klom ze over de leuning. - Idioot, om te vragen of je trouwen wilt. Ze zag dat Adri bloosde.
- Nou ja, ik gaf er aanleiding toe - ik weet niet waardoor ik ineens zoo uitpakte.
- Door de spanning waarin we waren, zei Heleen, en was verrast door haar eigen inzicht. - Nu sloeg ze haar arm luchtig om Adri's schouders. - Zeg, je bent toch nog niet zoo oud - zou je werkelijk uit huis weg willen?
Adri antwoordde niet, maar het was Heleen alsof ze nog iets dichter naar haar toe kwam. Zoo gingen ze zwijgend Adri's kamertje binnen en sloten de deur achter zich.
- Je moet er maar niet meer aan denken, zei Adri - het overvalt me soms - de angst. - Heleen's oogen gingen wijd open. - De angst dat vader en moeder teveel van me verwachten. Als ik afgestudeerd ben - wat dan nog? Daarom zou ik het willen overhaasten - en ik zou soms ineens uit het studentenleven weg willen - het is veel te mooi - maar ook: vader kent de moeilijkheden niet - hij is een auto-didact, en daardoor denkt hij dat alles zoo gemakkelijk gaat voor wie de officieele, de bree- | |
| |
de opleiding krijgt. Maar hij weet niet hoe ik geblokt heb op het gymnasium - en nu nog - nu nog veel erger. - Ja, ik zou weg willen. Het verlamt me soms zoo, dat vader me knap vindt. Het zou misschien beter zijn als ik geen eervolle vermelding had gekregen - hoewel - ik weet het niet.
Heleen zei met een kleine stem: Je kunt erop promoveeren, heb je gezegd.
Adri haalde haar schouders op. - Als Kölsch er iets in ziet, en me helpen wil.
De ander voelde haar borst en keel beklemd. Ze dwong zichzelf te zeggen, de woorden die al lang in haar hoofd waren: En natuurlijk zal je ook trouwen.
Het bleef een oogenblik stil. - Ik weet het niet, zei Adri toen, langzaam - niet zoolang ik hier in huis ben, en er uilen aan mijn voeten worden gezet.
Heleen voelde dat ze niet moest lachen. Ze draaide haar hoofd wat af - ze snakte naar een luchtiger toon.
- Maar als die roodhuid terug komt, dan is het natuurlijk om jou. Ze zat op Adri's bed, en verborg haar gezicht een oogenblik achter haar gebogen arm.
- Dat weet ik niet - jij bent er ook! En je bent uiterlijk veel meer - ze aarzelde even - een volwassen vrouw dan ik.
- Gut, ik ben zeventien.
Adri wendde ook haar hoofd af. - Nou ja, zei ze, je weet toch wel dat je ‘einen Mann selig machen kannst’, zooals er in Hilligenlei staat. Heleen bloosde nog dieper - het bleef wel een minuut lang stil tusschen hen.
| |
| |
Toen zei Adri: Nou, hoepel op, ik wil naar bed.
Kan ik zoo weggaan, dacht Heleen - ik wil iets zeggen, maar ik weet niet wat. Ze vatte den knop van de deur.
- Nergens over praten, hoor.
- Nee - nacht. Ze draaide zich om, drukte Adri een kus op haar wang. Tot haar verwondering kuste Adri terug, met spitse, stevige lippen. In haar eigen kleine kamertje stond ze een oogenblik roerloos. Toen schoof ze haastig het gordijn dicht, begon zich uit te kleeden, te wasschen. De woorden van Adri waren in haar gedachten, - die Duitsche woorden - ze wilde naar haar lichaam kijken, maar dorst niet goed. En ze voelde Adri's kus weer, zoo dringend alsof hij niet haar had gegolden, maar een ander. Wien dan? toch niet dien vreemden kerel van vanavond? dat was niet mogelijk. Maar wat wist ze van Adri's leven af - en wat wisten vader en moeder ervan af? Natuurlijk had Adri een leven buiten het huiselijke om - zijzelf toch ook? Nee - zij niet - maar misschien zou het gauw komen? - Ze was er bang voor - en ze verlangde ernaar.
|
|