| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk
Dat jaar in de tweede klasse was Heleen hard gegroeid.
- Kind, wat word je lang, had oma du Ferry telkens gezegd. Heleen voelde het zelf. Dikwijls, 's avonds in bed, kwam de groeikoorts - ze lag dan heel stil en gestrekt. Het was een licht knagend gevoel, het deed geen pijn, maar het verdoofde haar gedachten. Soms streek ze met haar handen langs haar heupen en dijen, of met haar linker voet langs het rechter been, of omgekeerd. 's Morgens, voor den spiegel van haar waschtafel, zou ze denken: Ik ben weer gegroeid, en ze keek naar haar gezicht om te zien of ook dat veranderde - en dan even naar omlaag, langs haar borst. Haar lichaam bleef haar vertrouwd en toch vreemd - haar gedachten verwarden zich.
Op school was ze doezelig. Ze moest zich veel meer inspannen dan het eerste jaar, en bereikte veel minder. Eens, toen ze met haar rapport naar huis liep, dacht ze: wat zullen vader en moeder zeggen? - ze moeten het toch merken, dat ik achteruit ga - misschien haal ik het dit jaar nog, maar in de derde klas zal ik zeker niet meer mee kunnen. Ben ik dom? - ik weet het niet, en het kan me eigenlijk niet schelen. Vader teekende haar rapport en zei: Later zal het weer beter gaan, kind, je groeit nu zoo hard - en door die woorden voelde ze een vreemde onrust in zich, zoo alsof ze bezig was te verdwalen, voor goed af te raken van thuis, van Adri en Frank, en oma du Ferry. - Waarom zou het later beter gaan?
| |
| |
Ze dacht toch dat ze wel leeren kon, maar ze maakte veel fouten in haar werk, en als haar iets gevraagd werd, dan meende ze soms het goede antwoord te weten, maar ze kon het niet zeggen, - ze was het juist dat oogenblik kwijt, en haar dwalende gedachten waren niet eensklaps terug te roepen.
Ze zag de meisjes van haar klasse ook anders dan het eerste jaar. Er waren nieuwelingen gekomen, die haar vreemd bleven, groote meisjes, die waren blijven zitten, en heel andere dingen schenen te hebben geleerd dan zij nu leeren moesten. De leeraressen klaagden: er wordt in deze klasse slecht gewerkt; - de meisjes hoorden het aan, alsof ze niet wisten dat zij met elkaar ‘deze klasse’ vormden - en dat wisten zij ook niet. Er was geen eenheid en geen band. Heleen zag hoe er geknoeid werd bij repetities - ze trachtte er soms aan mee te doen, maar het lukte haar nooit. Ze begon ieder uur met dezelfde woorden: ik ken mijn les niet - helpen jullie me, - zeg me voor - maar ze vertrouwde geen enkele hulp, en dat haastige fluisteren was maar spel, - in werkelijkheid kwamen alle gedachten traag en zwaar en joegen een hevigen schrik aan.
Het gebeurde dat een meisje een Engelsch vers oplas uit het boek dat op haar knieën lag. Ze werd betrapt: Emmy, breng me dat boek. Emmy deed het, een botten glimlach op haar gezicht. Niemand juichte haar in stilte toe, niemand schrok of verbaasde zich. - Maar Heleen hield dat jaar niet van de school.
Ook de leeraressen veranderden in haar oog. De Duitsche ging ze kinderachtig vinden met kleine pretoogjes, waarin telkens tranen stonden - niemand
| |
| |
begreep waarom. - Ze huilde weer - heb je het gezien? Dan trok Heleen haar schouders op; erover praten wilde ze niet, evenmin er goed naar kijken, want dan zouden haar eigen oogen vochtig worden - terwijl ze toch niets voelde - werkelijk niets. Of alleen een slaperige moedeloosheid, een slappen onwil tegenover een namelooze verdrietigheid.
De leerares voor geschiedenis vond ze aanstellerig en stijf, - die voor Engelsch oud en oneindig saai. Bij mevrouw Thiers werd ze lui; dikwijls smokkelde ze een boek mee naar de teekenzaal, en zei zichzelf dat ze vast een les voor dien avond wilde leeren, maar gewoonlijk deed ze het niet, want er mocht onder de teekenles gepraat worden.
Ze zat een poos lang naast een meisje dat haar over veel inlichtte. Ze was maar matig nieuwsgierig en vroeg nooit verder. Sommige dingen die Ans vertelde, geloofde ze niet, en de meeste begreep ze niet dadelijk. Daarover moest ze dan wel blijven nadenken, droevig en onscherp, totdat haar soms plotseling iets duidelijk werd en ze zichzelf zei: nou ja, dat heb ik altijd wel geweten.
Mevrouw Thiers boeide haar minder dan in het begin van den schooltijd.
- Ze heeft natuurlijk een verhouding met Böckdorff, zei Ans.
Heleen trok even met haar schouders.
- In de vijfde heeft ze gezegd: ik kom nooit meer tot schilderen, doordat er een grootere naast me leeft.
- Dan zou ik verhuizen, als ik haar was.
- Kind - zei Ans lachend, maar toen ze Heleen
| |
| |
aankeek, betwijfelde ze dat ‘het kind’ in onnoozelheid had gesproken.
Het duurde twee jaar voor die zware en vermoeiende slaperigheid van Heleen begon te wijken. Later merkte ze dat ze aan de tweede en derde klasse zoogoed als geen herinneringen had, - ook kwam het haar voor dat ze in die jaren niets had geleerd. Maar ze wist dat ze gegroeid was. Groot en slank was ze geworden, ze had weelderig donkerblond haar, dat omkrulde in haar nek, grauwig gouden oogen, een korten neus, breed en recht, smalle, licht gebruinde wangen, en een wat naar voren komenden mond met dunne lippen. Adri was fijner van trekken, had donkerbruin haar en een matte gezichtskleur. Heleen vond Adri knap, maar in haar oogen, dacht ze, ligt niets geheimzinnigs, zooals in de mijne. Ze kon het niet laten, dikwijls naar haar oogen te kijken. Eens vroeg ze zichzelf: Als ik wist dat mijn oogen leelijk zouden worden, tot straf, hoe meer ik keek, zou ik het dan kunnen laten? - Ze geloofde van niet - dan juist niet, want als dit een sprookje was, dat voelde ze - dan moest het slecht afloopen. Ze stond voor den spiegel en prevelde: ja, daaraan zou niets te verhelpen zijn.
Ze vond haar oogen mooier dan edelsteenen, mooier dan sterren. - Maar nu leerde ze toch ook weer zichzelf en heel haar uiterlijk vergeten, want de wereld om haar heen keerde terug, rijker en echter dan ooit te voren.
Frank deed eind-examen en werd student in de medicijnen. Dat vader en moeder over bezuinigen praatten, drong nauwelijks tot de kinderen door.
| |
| |
- Ik kan een microscoop overnemen, had Frank gezegd, een derde van de prijs, - en corpslid wil ik niet worden, al zou ik met het geld kunnen smijten - of dan eerst recht niet. - Hij liep college, werkte op de voorgeschreven practica en studeerde. De studie was zeer veel uitgebreider dan hij had kunnen denken, en hij voelde zich als een zwemmer, die middenin zee geworpen, merkt dat de golven noch in kracht, noch in aantal afnemen. Maar de jongen was ook zeker van zijn eigen kracht, en daarbij kende hij geen vrees. Hij zei zichzelf eens: De studie is lang, laat ons zeggen: eindeloos, maar aan mìjn kant staat het leven. Ook wist hij al dat hij de praktijk zou gaan uitoefenen voor hij met zijn studie klaar was, en speurde daarin een tegemoetkomen aan de menschelijke onvolmaaktheid. Hij zou door zijn examens komen, zonder alles te hebben geweten wat hem gevraagd was. En dan werd hij arts, en kende het diepste geheim van het menschelijk leven niet. - Natuurlijk niet. - Hij zou ook altijd weer aan een sterfbed staan, en niets kunnen doen dan den dood constateeren. Zoo zou een dominee den preekstoel beklimmen en weten dat de dierlijke levensdrang het altijd wint van den geestelijken wil tot zelfverzaking?
Geboeid en waakzaam gaf Frank zich aan zijn studie.
Hoewel Adri niet veel vrienden had, kwamen er toch nogal eens jonge menschen voor haar aan de deur. Heleen voelde een prettige opwinding als ze haar zuster pratend met een vreemde langs trappen en gangen zag gaan. Dan liep ze haar eigen kleine kamertje in en moest iets zeggen tegen een stoel, of
| |
| |
een gordijn dat daar hing. - Zoo, hoe staat het leven? - Maar wat gaat de tijd snel - als ik maar aan het werkelijke leven toekom! En stond voor het raam, peinzend naar buiten te zien, glimlachend en nog altijd een beetje droomerig.
Eens deed ze de deur open voor een jongen man, die naar juffrouw Hilting vroeg. - Ze ging hem voor, maar een oogenblik had hij haar aangekeken, verwonderd en onbevangen - ze had gevoeld dat hij haar heelemaal in zich opnam. Het was in den vroegen zomer, ze droeg een opengewerkte witte blouse zonder mouwen, haar slanke armen waren licht gebruind als haar wangen. Toen ze daarna voor den spiegel stond, zei ze zichzelf: ik zie er een beetje slordig en warm uit, en dat haar hangt zoo breed voor mijn gezicht. Ze begon het te borstelen, waardoor het nog meer ging uitstaan - ze voelde langs haar armen, die tot haar voldoening koel waren. Aarzelend sloeg ze daarna haar boeken open; - vreemd, als een man je zoo had aangekeken, dat je dan daarna je lessen moest gaan leeren. - Ze ging op den rand van haar bed zitten. - Wat zou hij hebben gezegd, als hij had durven praten? En moest lachen om die woorden - waarom zou hij niet hebben gedurfd? - omdat ze zoo jong was? Maar toen voelde ze weer hoe bruusk ze zich had omgedraaid en voor hem uit had geloopen, de gang door, de trap op, in dit huis - hun eigen huis. Het zou onzinnig zijn geweest als hij iets gezegd had, - ze wilde het niet. Ze sprong weer op en keek in haar school-agenda. O, die lessen kende ze zoo gauw tegenwoordig - ze hield haar ooren dicht, en deed of ze de woor- | |
| |
den met de oogen wilde inslurpen. Waarom zou ik het niet weten, dacht ze, als ik het eenmaal goed gezien heb? - Er bleef op die manier tijd over voor haar piano-studie en zelfs voor het lezen van een boek - en natuurlijk, dat wist ze zelf, - verknoeide ze haar tijd ook nog op alle mogelijke manieren.
Op een Zaterdag zou ze naar een uitvoering door de leerlingen van de muziekschool gaan. 's Middags stapte ze in een warm en vol bad, voelde zich bijna drijven in het zachte water, en wachtte lang voor ze de zeep aanraakte, die het water troebel zou maken. Daarna speelde ze als een kind met het geurige, witte schuim, zag rozen en amandelbloesems in de vlokken, waschte haar tanden, haar lippen ermee, bouwde schuimtaarten op haar borsten. Ik zal vanavond heelemaal schoon zijn, dacht ze, en nog geuren ook. - En ze zou voor het eerst een bustehouder dragen. Die had ze plotseling gekocht, op weg van school naar huis. Ze wist niet of ze hem noodig had, maar er waren er zoo ontzettend veel in de winkels - heele stapels, wel net zooveel als kousen en hemden. En de juffrouw die haar hielp, deed niet verwonderd. Ze moest haar mantel uittrekken en zich de maat laten nemen. - Deze is goed voor u, zei de juffrouw. Ze zocht de goedkoopste uit, want ze moest het van haar zakgeld betalen. Als het ding nu maar paste.
Eindelijk trok ze een hemd over haar hoofd, en dacht aan Louis, die dien avond spelen moest. - Het badwater liep murmelend weg. Louis had altijd les vóór haar, en ze kwam vijf minuten te vroeg. Ze keken elkaar aan, hij een beetje onwillig, en hij groette
| |
| |
soms nauwelijks. - Er kwam een glimlach om Heleen's mond. Juffrouw Mendels had kort geleden gezegd: de laatste vijf minuten speelt hij het mooist. - Natuurlijk - hij was een beetje verliefd op haar, maar hij wist het misschien zelf niet. Vanavond zou ze hem aankijken. - Stil, nou die bustehouder. Hij kon niet dicht - paste heelemaal niet - ze had teveel borst, en te weinig buste. Jammer van het geld - nou ja, ze had het ding dus niet noodig - haar figuur was goed. - Ze voelde zich prettig in haar schoone klêeren en glimlachte nog altijd.
Onder het eten kwam er een briefje van oma: ze kon tot haar spijt niet mee, of Heleen haar morgen kwam vertellen - Heleen schoof het briefje onder haar bord - ze wilde niet denken aan ‘morgen’. Maar straks zou ze alleen buiten staan - en zou de zaal binnenkomen en naar Louis zoeken. Hij wist zelf niet hoe goed hij speelde, en er zou iets zijn tusschen hen, iets onzegbaars, dat hij toch misschien dezen avond zou kunnen zeggen - Neen, niet zeggen in woorden - het moest anders zijn - het was niet zooals het in de boeken stond. Misschien keek hij haar alleen aan, zooals die vriend van Adri laatst gedaan had - of hij wreef zijn wang langs haar schouder, ergens buiten of achter de zaal. - Heleen - haar naam zou vreemd klinken, alsof ze een Grieksche godin was. Grieksch - dat beteekende: half een godin, half een mensch. Ze zag weer haar slanke, ronde beenen, zooals ze omhoog kwamen gedreven in het bad. - Heleen - ze sloeg haar armen om zijn schouders. O, het was heerlijk, heerlijk, dat oma niet mee kon - haar lichaam wankelde naar hem
| |
| |
toe. En dan - ze zou natuurlijk toch in den avond weer thuiskomen - dan wilde ze heel lang slapen.
Adri vertelde iets waarnaar de anderen luisterden, moeder reikte haar een schaal met appelmoes. Ze vond plotseling dit gewone leven, hier in huis, aan tafel - iets bijzonders - ze voelde haar hart warm en dringend kloppen. Ze wist niet wat Adri gezegd had, maar ze zou het graag hebben gehoord - misschien klopte haar hart zoo uit verlangen naar alles wat haar toch nog voorbij ging.
Op straat was het winderig, en licht door de maan. Heleen liep in dansenden pas. Haar voeten leken smal en spits in de glimmend zwarte schoenen; - als kevers over het water, zoo schoten ze voort over het donkere asphalt. Zij zou de mooiste kever zijn uit de zaal, ze hoefde niet het podium op te loopen om zich te doen zien, maar ze ging vooraan zitten, dan zou Louis niet zenuwachtig zijn. Hij had groote, stompe vingers - ze zou niet naar zijn handen kijken, als hij haar aanraakte. - Neen, zij mocht alleen hèm aanraken. Ze wist nog niet hoe - gaf ze hem misschien een kus? - als hij zijn gezicht dicht bij het hare bracht - als ze het gevoel had dat ze dit doen moest om hem gelukkig te maken. - Maar hoe onuitsprekelijk gelukkig moest hij dan worden! - Heleen - meer zou hij niet kunnen zeggen. O, het was heerlijk dat haar ouders haar dien naam hadden gegeven!
Ze kwam bij de Muziekschool; er hield een auto stil voor het gebouw, daaruit stapte een meisje in het wit satijn met een diep roode avond-cape om. Achter haar aan kwam een jongen met een viool.
| |
| |
- Van alle kanten kwamen er nu menschen binnen; - Heleen ging langzaam, voelde haar voeten schuifelen. - De zaal was veel grooter dan ze gedacht had, en het voorste gedeelte was heelemaal bezet. - Ze zag louter vreemde menschen, van wie niemand op haar lette. Eenzaam, op het verre podium, stond een vleugel die klein leek. Ze ging ergens zitten, ze zag plotseling dat het er in deze ruimte niet toe deed wáár. - De avond duurde haar eindeloos lang. Er kwamen meisjes op, die in koor zongen; - het meisje dat uit de auto was gestapt, speelde viool, - het geluid, verbrokkeld, zonder glans, verspreidde zich in de zaal. Het publiek klapte na ieder nummer.
In de pauze bleef Heleen roerloos zitten; - kinderen en menschen schoven aan haar voorbij, aldoor weer andere, en de meeste waren zorgvuldig gekleed, ‘heel op z'n Zondagsch’, zou opa du Ferry zeggen. Heleen bleef zitten, met het duistere en zware gevoel, zichzelf daarmee te straffen. Straks zou Louis spelen, het zesde nummer na de pauze, - ze wist nu wel al dat het niet goed zou klinken, hier. Hij zou spelen als al die andere leerlingen ook, stijf en vervelend - zonder durf. Zijn moeder mocht hem met een zoen beloonen, als hij thuiskwam, zij, Heleen Hilting, zou het niet zien. - Hij verwachtte haar ook niet, hij vond het hinderlijk, dat ze altijd vijf minuten te vroeg op de les kwam, en hem aankeek met haar vurige, dwaze oogen. - Hij was nog jong, - hij schold op de meisjes. En hij kende haar misschien niet uit alle anderen, hij had haar nooit aangekeken zooals die student, die om Adri kwam.
| |
| |
Heleen verlangde naar huis. Ze boog haar hoofd, en rook den geur van haar lichaam, even afgewisseld door dien van de badzeep, waarmee ze zich had ingewreven. - Nu stond ze op en liep haastig de zaal uit.
Den volgenden dag bleef ze thuis - Bert was een legkaart begonnen, waarvoor hij geen geduld genoeg bleek te hebben. Heleen maakte hem af - het kostte haar uren. Moeder zei: Kind, ga eens wat beters doen - maar vader kwam tusschenbeiden: Laat haar maar. Eindelijk, in den vroegen avond, liep ze met Frank naar opa en oma. De wind woei haar frisch in het gezicht. Ze was kleumerig geworden door het stil zitten, dien heelen dag, in de warme kamer, en voelde zich versuft door de eentonig moeilijke legkaart. En de droomen die haar gisteren gelukkig hadden gemaakt, en die daarna zoo dwaas hadden geleken en voorgoed voorbij, - de droomen kwamen bij flarden terug met den spelenden, verraderlijken wind.
|
|