| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk
Hoe kan het zoo treffen? dacht Heleen, toen die woelige schooldag weer voorbij was - Zondagavond houdt opa du Ferry die komieke verhalen over een poes en een papagaai, en Maandag krijg ik ruzie met Annie Wierdels over haar opstel. - Och, had opa du Ferry gezegd, - over die dingen kan ik meepraten. Toen mijn kindermeisje een oude vrouw was geworden (niet zoo heel oud, een jaar of vijftig) toen was ze ontroostbaar door den dood van haar poes. Een poes als de hare had nooit eerder geleefd - hij kende haar, begreep haar. Als ze verdrietig was, vond ze troost bij hem, en in een vroolijke bui lachten ze samen. Ja, die poes kon blijkbaar lachen. Maar sterfelijk was hij toch wel. - Toen ze een paar weken om hem getreurd had, vloog er een papagaai bij haar binnen door het open raam. Ze wist niet waar het beest vandaan kwam en ging bij de buren vragen, en in den dierentuin, - maar niemand miste er een papagaai - of iedereen hield zich van den domme. Toen kocht ze een kooi voor den vogel en hield hem bij zich. Ze had veel gezelligheid en veel rommel door hem, den heelen dag moest ze om de kooi heen vegen. Hij leerde ook een paar woorden, en zei dus duizendmaal hetzelfde. - Nou weten jullie wel dat papagaaien heel oud worden, maar de bezitster van deze papagaai wist niet hoe oud haar vogel was. Ze vroeg het hem wel, maar daarop kreeg ze geen duidelijk antwoord. - Na een jaar of tien begon juffrouw Winny te vreezen dat Lorre vóór
| |
| |
haar zou sterven. Ze voelde zich niet meer jong, en sprak van: wij oude vrouwen - of: wij bejaarde schepsels. - En weer tien jaar later, op een goeden morgen, daar legde Lorre haar eerste ei, terwijl ze boven in de kooi zat. Het ei viel stuk, en Winny geloofde haar oogen niet. En den dag daarna kwam er een tweede ei, dat dit keer op den bodem van de kooi werd gelegd - het dier was blijkbaar al door zijn eerste ervaring wijs geworden.
- En wat deed de juffrouw? had Truusje met groote oogen gevraagd.
- De juffrouw, zei opa, wist niet goed of ze lachen of huilen zou. Ze zei: Ziet u, zoo goed als poes en ik elkaar gekend hebben, zoo is het tusschen Lorre en mij niet.
Frank was in een schaterlach uitgebarsten. - Misschien wist Lorre wel dat juffrouw Winny nooit eieren zou leggen.
- In ieder geval, zei opa, juffrouw Winny begon opnieuw te treuren om haar onvergelijkelijke poes, die nu twintig jaar dood was, - en met Lorre voelde ze zich niet meer op haar gemak. Ze gaf den vogel weg, en kort daarna is ze zelf gestorven - is 't niet, vrouw?
- Ik weet het niet, zei oma - maar ik geloof dat je het verhaal steeds mooier maakt.
De vorige week had Heleentje's klas een opstel moeten inleveren over: Onze huisdieren. Enkele meisjes hadden hun vinger opgestoken: Wij hebben geen huisdieren.
Juffrouw Balting zei: Dan schrijf je over den hond van je buurman, of de poes van je tante.
| |
| |
Heleen was door haar moeder geholpen, die gezegd had: Ik zie zoo vaak kinderen met honden op straat, daar zal ik je wel wat van vertellen.
- Heleen, zei juffrouw Balting, heeft een zeven - haar opstel is niet slecht, maar getuigt van weinig liefde voor de dieren.
Heleen had haar wenkbrauwen opgetrokken.
- Maar Annie Wierdels, - ging de leerares voort - och Annie, ik had je graag een tien willen geven, of nog liever: ik had je aan mijn hart willen drukken. Je hebt helaas een paar grove stijlfouten gemaakt, maar je krijgt een negen, want je weet waarover je schrijft, en uit ieder woord spreekt liefde.
Heleen ginnegapte in zichzelf. Ook uit die stijlfouten? dacht ze.
Juffrouw Balting zag niets, ze was naar de bank toegeloopen waar Annie Wierdels zat, en streek Annie over haar hoofd.
- Toe maar, fluisterde Jotie Boezer, die naast Heleen zat, en toen moest Heleen zoo lachen, dat ze even haar hoofd op de bank legde.
Juffrouw Balting deed een beetje meewarig. - Je lacht - misschien om je tranen te verbergen. Hoe komt het zoo, kind, dat jij niet van dieren houdt?
- Och, zei Heleen - ik vind ze erg leuk, en zoo - ze dacht aan Lorre met haar eieren - en ook dikwijls interessant - maar houden van - ze trok met haar schouders - nee, ik houd alleen van menschen.
De leerares keek haar vragend aan. - Ik geef niet veel voor jouw menschenliefde, zei ze, als je zoo over de dieren kunt praten.
| |
| |
Ze was niet eens boos geworden, dacht Heleen nu - ze had tegen zichzelf gezegd: ik voel me evenmin thuis met juffrouw Balting, als opa's kinderjuffrouw met Lorre, - en toen moest ze weer heel erg haar best doen, het niet uit te gieren van het lachen.
's Middags was er teekenles. Mevrouw Thiers zat in haar lage stoeltje bij het podium en had een pracht van een japon aan. - We zijn in het nieuw gestoken, zei ze - mijn lievelingspop en ik. Kijk, ik heb haar meegebracht, de vijfde klas mag probeeren haar te teekenen.
Heleen zag op een tafeltje tegen den muur een langelijzen pop zitten, in een lila zijden costuum en een witte pruik op waarin roze roosjes staken.
- Ik weet soms niet van wie ik meer houd, zei mevrouw Thiers, van Rachel of van mezelf, - dat kan er van af hangen, wie de meest losse en bevallige houding aanneemt.
- Die pop heeft geen ruggegraat, zei Heleen.
- Nee - en de meeste Hollandsche vrouwen hebben een paraplu ingeslikt, - daarom houd ik van Rachel. - Hè, brengen jullie eens je oude poppen mee, als je er afstand van kunt doen, dan zal ik zien wat ik ervan maak - maar ze moeten goed slap zijn.
Heleen had een onbedwingbare lachlust. - Ik heb een vreeselijk stijve pop, zei ze - hij heet Gerritje de Veer, en toen ik klein was, vertelde mijn moeder er de zotste verhalen over.
Mevrouw Thiers glimlachte. - Hield je van Gerritje? vroeg ze.
Heleen schudde haar hoofd. - Ik smeet er mee, en en als hij dan in zoo'n ongelukkige houding op den
| |
| |
grond lag, verzon moeder een nieuw avontuur, dat hem was overkomen.
Bertha Struvel vroeg of ze Rachel mocht probeeren te teekenen; ze had aanleg voor teekenen, en was daardoor de meeste meisjes van de klas ver vooruit.
- Dat is waar, jij kan wat.
Heleen schoot in een lach. - Die lange beenen, zei ze - en heelemaal geen kuiten en knieën, - ze lijkt niet op een mensch, ze is veel te dun en te vormeloos.
- Ze is mooi, zei mevrouw Thiers, veel mooier dan een mensch.
Weer schudde Heleen haar hoofd, heftig dit keer. - Neen, zei ze, de Grieksche beelden waren mooi, maar dit is bespottelijk.
Mevrouw Thiers boog achterover van het lachen.
- Een kwestie van smaak, zei ze.
Heleen dacht: ze probeert haar pop na te doen, maar het lukt haar niet, ze heeft gelukkig lang niet zoo'n gek lijf. Plotseling was daar de stem van Greet Honderdors: - Mijn vader zegt: Er is alleen maar smaak en wansmaak.
Heleen richtte haar hoofd op en keek mevrouw Thiers in spanning aan. Maar die knipte even, langzaam, met haar oogleden en zei: Zoo - grappig, al die dingen die jullie thuis hooren, en maar half, of heelemaal niet, begrijpen. En ze geeuwde achter haar hand. Toen vroeg ze: Bertha, vind je dat mijn pantoffels goed bij mijn japon kleuren? - en wipte haar eene voet wat omhoog. - Mevrouw Thiers droeg op school altijd pantoffels, en als ze zat, stond ze niet gauw weer op.
| |
| |
- Ja, zei Bertha, maar ik vind ze een beetje te licht, ze moesten goudbruin zijn, niet zoo kanarie-geel.
- Je bedoelt dat ze opvallend zijn - maar ik heb kleine voeten.
- Mevrouw, mag ik met conté beginnen? - Hester de Vries moest haar teekenboek omdraaien en omhoog houden.
- Kijk je lijnen nog eens na, - het heele gevalletje is een beetje scheef, dunkt me.
- Mevrouw, zei Mary ten Berghe, ik heb niets meer te doen.
- Wat zijn jullie druk vanmiddag, zei mevrouw Thiers. Gut Mary, je kunt toch zelf wel wat bedenken, - en jullie anderen ook. Ontwerp eens wat - een karaf met een waterglas, - of het patroon voor een vloerkleed. Vreeselijk leelijke dingen zie je in de winkels, - en ze worden zelfs verkocht.
- Net als die poppen, zei Greet Honderdors, die graag brutaal was. De teekenleerares werd nooit boos. - Ze glimlachte. - Ja, maar zoo'n pop moet je zelf aankleeden, dat is de charme ervan. Ik ga een Pierrot-costuum voor Rachel maken, in alle tinten van wit - en langzamerhand (mevrouw Thiers geeuwde weer) langzamerhand gaat ze me vervelen, en eindelijk geef ik haar aan de poes. Jullie weet dat nog niet, maar zoo is de levensloop van veel vrouwen: op 't laatst zijn ze voor de poes.
Het bleef stil in de klas - alleen het geluid van houtskool over het ruwe teekenpapier werd gehoord.
- We maken nooit echt herrie bij mevrouw Thiers, dacht Heleentje, - we komen er niet toe, doordat ze nooit boos wordt. Ze verveelt zich bij ons, want
| |
| |
we zijn nog maar kinderen. In de hoogere klassen praat ze over haar vriend, den grooten Böckdorff - bij ons durft ze dat nog niet. Ze is misschien heel ongelukkig, en daarom doet ze zoo gek met die pop. Een kat schijnt ze ook te hebben. Zouden alle menschen, die zooveel van hun poes houden, ongelukkig zijn? Maar het zijn altijd vrouwen, en vader zegt dat ze hun liefde niet aan een kind hebben kunnen kwijt raken, en daarom sentimenteel doen met een dier. Ik weet niet of ik kinderen wil hebben, later - ik wil liever werken. Adri ook - die heeft het laatst gezegd - ik zeg die dingen natuurlijk nog niet - ik ben er te jong voor. - Haar gedachten versprongen. - Het was vervelend, altijd maar weer je lijnen na te kijken, mevrouw Thiers zei: een lijn is nooit volmaakt. - Ze kon geen les geven - ze dacht teveel aan haar vriend - en aan haar pop. - Heleentje's gezicht stond op dat oogenblik heel ernstig - haar oogen waren wijd open. - Een vriend en een pop, inplaats van een man en een kind, ging het door haar heen. Ze keek aandachtig naar mevrouw Thiers. Welke leerares droeg er nu zoo'n mooie japon op school? - en ze zat daar maar, met een glimlach alsof ze gekiekt moest worden.
- Heleen Hilting, wat kijk je?
- Ik vind uw japon te mooi - gaat u daarmee op de fiets naar huis?
- Nee - ik bel een taxi op - of liever: ik laat het Kos doen. - Kos was de concierge. - Hij kan het beter dan ik, - hij noemt alleen het adres. Ik kan nooit het nummer van de school onthouden - jullie wel?
| |
| |
- Mevrouw, komt u eens kijken? vroeg Bertha.
- Kom jij maar hier. - Mevrouw Thiers loosde een diepe zucht. - Is dit mijn Rachel? - je hebt er wel iets aardigs van gemaakt, maar ze lijkt niet. Goed - nu is ze een onschuldig schoolmeisje geworden; eerste klas zijn jullie? geef haar twee vlechtjes over haar schouders, zoo. - Ze krijgt iets boersch, een lenig kind, dat boven op een hooiwagen klautert. Zoo ben ik ook geweest: als kind had ik maar één wensch: boerenmeid te worden. Mijn vader was notaris in Deventer, en hij had een boerderij in Twello. Daar gingen we wel eens heen, en dan was ik altijd bij de koeien en de geiten. Ik ging tusschen de vier pooten van een koe zitten en had het gevoel dat ik in mijn eigen huisje was - ik voelde me zoo beschut en warm, en de geur van de uier vond ik heerlijk. Maar later - dat is het groote mysterie, zie je, - dat je zelf niet weet wat er uit je groeit. Jullie zijn nog zoo jong, bijna nog rupsen, of laat ik zeggen: jullie bent bezig je in te poppen, en niemand weet wat voor vlinder hij worden moet. - En als je tenminste met onbeschadigde vleugels tevoorschijn komt - dat is al een groot ding.
- Mevrouw Thiers heeft zoo zitten praten, zei Heleen dien middag aan tafel.
- Waarover? vroeg Adri.
- Och, over haar jeugd, en zoo.
- Het moderne stopwoord, zei Frank - ‘en zoo’.
Moeder zei: Die vrouw is zoo jong weduwe geworden - maar Adri wendde het gesprek.
Ik zou het toch niet hebben kunnen navertellen, dacht
| |
| |
Heleentje - dat over het vlinder worden, met onbeschadigde vleugels. - En ik zou het heelemaal niet kunnen uitleggen, maar ik vind het ook niet meer zoo gek, dat ze met die pop speelt.
|
|