| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk
Moeder bleef niet vaak met hoofdpijn in bed liggen, maar na dien eenen keer gebeurde het dat ze aan Heleentje vroeg: schenk jij thee in? Heleentje vond dat niet altijd prettig, maar ze dorst nooit te weigeren. Als ze eigenlijk aan andere dingen dacht, dan morste ze, en moest naar de keuken loopen om een doekje te halen. Ze wilde niet dat iemand zeggen zou: kan jij nog geen thee schenken? - maar soms had ze geen geduld en geen aandacht genoeg voor dat langzame straaltje uit den trekpot. Dan praatte ze in gedachten met de meisjes van school, of ze gaf het goede antwoord dat ze in de les gemist had. - Maar als er visite was, dan lette ze gewoonlijk wel op wat ze deed, ze wist dat oma du Ferry geen suiker wilde hebben in haar thee, en opa had liefst niet meer dan drie druppels melk.
- Heleen wordt groot, zei oma eens ernstig, en moeder beaamde dit. Heleen bloosde een beetje. - Ik doe me beter voor dan ik ben, dacht ze, - nu zal ik zeker ook nog zeggen dat ik piano moet spelen, om oma in het gevlei te komen. Nee - ik zeg het niet, - ik heb waarachtig huiswerk genoeg.
Kort daarop had moeder na vier uur iemand bij zich die Heleentje niet kende. Het was een groote vrouw met zwart haar, dat grijs begon te worden, - en donkere oogen, die een treurigen blik hadden, dacht Heleentje. Ze voelde zich onmiddellijk tot die mevrouw aangetrokken, Terwijl ze thee schonk, luisterde ze naar het gesprek. - Ik heb een heel goed
| |
| |
meisje, zei moeder, natuurlijk heeft ze haar handen vol, maar de kinderen zijn behulpzaam, dat moet ook wel, in een gezin als het onze.
- Hebben de kinderen een huishoudelijke taak? vroeg de vreemde.
- Nee - mijn man is daar niet voor, de school stelt al zulke hooge eischen, en ze zijn in hun groei. Maar als ze aan het werk van een ander leeren denken, en nooit onnoodige moeite geven - dat is al veel.
Nu ging Heleentje de kamer uit, haar boekentasch onder haar arm. - Ben ik behulpzaam? dacht ze, of zei moeder het met opzet tegen die vreemde mevrouw, dat ik het zou hooren?
- Heleen! Tonia keek om een hoekje van de keukendeur en Heleentje snoof den geur op van warm, gebraden vleesch.
- Haal even een flesch azijn voor me, ik kan onmogelijk weg.
- Goed. Betalen?
- Nee, laat maar op het boekje schrijven - hier, - de vlammen slaan me uit. Tonia greep haastig om zich heen, wipte met haar voet het deurtje van het fornuis open.
- Heb je het zoo druk?
- Nou ja - dit is mijn stijfste uurtje - eten koken, maar 's morgens geen tijd hebben gehad om groente schoon te maken en aardappels te jassen.
Heleen liep de straat op zonder hoed of mantel. Het leek haar wel prettig, het zoo druk te hebben als Tonia - met je handen naar verschillende dingen grijpen, en met je teenen het vuur nazien. - Toen
| |
| |
lachte ze om dat laatste zinnetje en ging huppelend den winkel binnen.
- Zus? vroeg de kruidenier.
Er stonden twee kleine kinderen voor haar. Ze wees op hen. - Die mogen eerst.
- Ze worden geholpen - een onsje gemalen koffie. - Het knechtje schakelde juist den stroom van den electrischen koffiemolen uit.
- Een flesch azijn, alstublieft. Ze dacht: nare vent, om zoo minachtend te zeggen: ‘een onsje’. - Ze kreeg een balletje toe, dat ze het kleinste kind in zijn handje drukte. - Nu mijn huiswerk maken, zei ze zichzelf, terwijl ze de trap op liep.
Maar Tonia zei: wasch die sla even voor me, en wees met haar hoofd in de richting van de groote groente-teil.
- Hoe moet ik dat doen?
- Gewoon, - wasschen.
- Maar ik heb huiswerk.
- Als we om zes uur eten - Tonia gooide een schep kolen op het vuur - dan heb je vanavond nog een zee van tijd.
- Heleen stak haar handen in het water. Vind je mij de liefste, wilde ze vragen, omdat ik je help? Maar ze schaamde zich toch een beetje voor die woorden en hield ze nog juist in.
- Moeder heeft gezegd dat je zoo best bent, tegen die mevrouw.
- Schiet op, zei Tonia - hier, een slabak.
Ze werkten erg prettig, zoo samen, en het was warm en geurig in de keuken. - Tony, zal ik je iederen middag komen helpen?
| |
| |
Het duurde een oogenblik voor Tonia antwoordde: Ik zou maar niets beloven - huiswerk, en visite bij je moeder. Je hoort wel graag wat de groote menschen zeggen, niet?
- Ik ben maar heel even binnen geweest, ik moest thee schenken.
- Ja, dat kan je ook al.
- Adri niet eens.
- Adri is een geleerde juffrouw, die kan veel meer dan wij samen. - Nou, je wordt bedankt.
Na dien dag deed Heleentje haar best, behulpzaam te zijn. Dat was niet altijd gemakkelijk. Als Adri iets vertelde uit het studentenleven, als Frank een puzzle oploste waarbij hij ieders raad vroeg, dan was het niet prettig om met een leegen suikerpot naar de keuken te loopen, of de gele blaadjes van een travescantia te moeten uitplukken. En toch hoorde Heleentje vaak zichzelf zeggen: Ik zal het wel doen, als moeder gevraagd had: wie? - en er niet dadelijk antwoord kwam. - Op een avond in haar bed overlegde ze bij zichzelf: juist als ik geen zin heb, is het toch zoo prettig om te zeggen: ik. Het is moeilijk, maar zoodra ik het gezegd heb, gaat alles vanzelf, en als ik weer terug ben in de huiskamer, voel ik me dubbel vroolijk.
Toen gebeurde het dat Adri vertelde over een lezing die ze gehoord had.
- En ik heb me aangesloten, zei ze - nu ben ik geheel-onthoudster.
- Wat beteekent dat? vroeg Truusje en sloeg haar groote blauwe oogen naar Adri op. Het gezin zat aan tafel.
| |
| |
- Kind, begon Frank op een toon van: weet je dàt niet? Maar Adri zei: Het beteekent dat ik nooit iets zal drinken waar alcohol in zit, want alcohol is vergif voor het menschelijk lichaam, begrijp je? En nu zou ik wel een heel klein beetje kunnen drinken, want een beetje doet nog geen kwaad, maar ik moet een voorbeeld geven aan mijn medemenschen, die niet matig kunnen zijn.
- Zou het dan niet beter zijn hun een voorbeeld van matigheid te geven? vroeg vader.
Haastig viel Adri in: Ik wist dat u dit zeggen zou, maar het deugt niet. Als ik drink, dan ziet mijn buurman alleen de wijn in mijn glas - hij vraagt niet of het mijn eerste of mijn vijfde glas is, en hij gaat zelf ook drinken, en zoodra hij de wijn geproefd heeft, is hij misschien verloren, als hij zich niet beheerschen kan, en aan mij heeft hij geen steun.
Vader zei ernstig: Kijk, dat laatste ben ik niet met je eens. Je buurman mag dan niet het aantal glazen kunnen tellen dat je drinkt, maar dat je niet te veel drinkt, merkt hij aan alles - aan het gesprek dat je voert, aan den klank van je stem, je houding, je gebaren. Wat indruk maakt op den mensch die zich gaan laat, is dat de ander zich volkomen meester blijft.
- Nee, zei Adri - wat indruk maakt, is dat de ander geen wijnglazen voor zich heeft en water drinkt. Zoodra ik een fleschje spuitwater bestel, durft de zwakkeling, die naast me zit, het ook te doen, en hij blijft nuchter, doordat ik heelemaal niets gebruik, - maar als hij wijn ziet - het werkt als een roode lap op een stier - wordt hij onrustig, en mijn zelfbeheersching gaat aan hem voorbij.
| |
| |
- Dat geloof ik niet, zei vader kalm.
Maar Adri wond zich een beetje op. - Och wat - gelooven - u wilt uw glaasje blijven drinken, daarom zegt u dat het geen kwaad kan. Maar het kan wèl kwaad, de drank is de volksduivel, en er is maar één middel: geen drank.
Heleen luisterde in spanning. Ze wilde vader wel graag gelijk geven, omdat hij vader was, maar ze voelde dat Adri driftig werd, en daardoor ging haar hart het meest naar Adri uit.
- Maar in Amerika, zei Frank, hebben ze de geheelonthouding weer afgeschaft.
- Ja, daar was het dwang, de menschen waren er niet werkelijk zoo ver dat ze niet wilden drinken. Maar wij geven een voorbeeld van vrijwillig afstand doen van iets dat we lekker vinden.
- Omdat andere menschen het ook zoo lekker vinden, vulde Frank aan.
- Flauw, zei Adri smalend - omdat het voor anderen de pest is - maar jullie denken: Wat gaan mij mijn medemenschen aan?
- Niet waar, viel Heleen uit en ze bloosde, omdat ze mee wilde doen aan dit gesprek van groote menschen.
Truusje legde haar hand op moeders arm. - Laten we nu over wat anders praten, zei ze vleiend.
Vader vroeg naar haar school en gaf haar een sommetje op. Heleen dacht: Ik wou dat ik maar wist wie er gelijk heeft. Ik denk wel aan andere menschen, want ik ben behulpzaam, - als ik kon, zou ik nog wel meer voor Tonia willen doen.
Een paar dagen later hoorde ze moeder zeggen:
| |
| |
Tonia, ik wou graag dat je vanmiddag het zilver poetste.
- Gut mevrouw, zei Tonia, als ik maar tijd had - ik heb een groote wasch uit te zoeken.
- Begin maar gauw, zei moeder, dan kom je wel klaar.
Heleentje dorst het dit keer niet hardop te zeggen. Ze draaide haar gezicht naar Tonia toe en bewoog haar lippen - ik zal het wel doen. - Het was of Tonia haar begreep, ze knipoogde en liep de kamer uit.
Om kwart over vier kwam Heleen thuis. Als moeder nu maar niet naar haar huiswerk vroeg, ze had een Duitsche thema te maken en moest een geschiedenisles leeren. Het was stil in huis, Truusje speelde op den grond voor de open kast, Bert was in een boek verdiept. - Waar is moeder? vroeg Heleen.
- Uit, zei Bert.
- En Tony?
- Weet ik niet.
Ze liep de trappen op naar zolder. Tonia stond wijdbeens temidden van slordige hoopjes vuil goed, en telde. - Wacht even - witte handdoeken 19 - wat je wit noemt. - Het zilver? och meid, dat hoeft niet, - ik geef het straks nog wel een aai. Het is maar dat je er zulke vuile handen van krijgt, en zelfs geen zwarte pot meer kunt aanraken.
- Nou, ik wil het toch doen, zei Heleen.
Een oogenblik later stond ze te poetsen. Ze vond het wel een aardig werk, maar ze begreep al gauw dat het lang zou duren. Er waren zooveel lepels en vorken, groote en kleine, van iedere soort twaalf,
| |
| |
en dan groente- en juslepels - als ze er maar voor het eten mee klaar kwam!
Tonia kwam beneden en stookte het fornuis op, - nu werd het gezelliger in de keuken.
- Tony, waarom hebben we zooveel zilver?
- Omdat jullie graag een beetje groot doen.
- Dat's niet waar.
- Goed, jij niet - maar je ouders wel, vooral sinds oma en opa du Ferry hier aan huis komen. Vroeger was de helft van het zilver opgeborgen - nou niet meer.
Heleen poetste een poosje zwijgend voort - het was niet leuk dat Tonia dit gezegd had. Toen vader en moeder trouwden, was vader onderwijzer, en de familie van moeder vond het niet zoo'n deftig baantje. Er waren rijke menschen onder, die gaven al dat zilver cadeau. Het was vreeselijk veel, en het ging prachtig blinken, maar die poetspomade stonk. - Nu was vader leeraar - hij had altijd hard gestudeerd, - niet omdat hij ‘groot’ wilde doen, maar omdat hij vooruit wilde komen. Dat was toch heel iets anders - maar zou ze het Tonia kunnen uitleggen?
- Wat trek je een saai gezicht - ben je boos?
- Nee - ik ben bang dat ik niet klaar kom.
Maar ze kwam wel klaar, ze kon nog net duchtig haar handen wasschen voor ze aan tafel werd geroepen.
Aan het dessert vroeg vader: Wie kan er een boek voor me wegbrengen naar opa du Ferry?
- Eens kijken, zei Adri - kom ik er langs? nee, eigenlijk niet.
| |
| |
- Ik heb teveel huiswerk, zei Frank.
Heleen vocht met zichzelf - haar Duitsche thema - en de geschiedenisles - Ik zal het wel doen, zei ze.
- Even later stond ze buiten. Het was donker en de wind floot in de hooge schoorsteenen. Er kwam een vreemd gevoel in haar borst, alsof ze wegliep en nooit terug zou komen, maar ze schudde even met haar hoofd en dacht: wat een onzin. - Er waren weinig menschen op straat. - Vreemd dat ze hier liep, dacht het kind, terwijl alle meisjes uit de klas hun thema maakten. Maar dat kon ze zich eigenlijk niet voorstellen, - het was of de school niet meer bestond. - Zoo zou het misschien zijn als er oorlog was - de booglampen waren lichten uit de vliegmachines - het was gevaarlijk om over de straat te loopen, - maar ze moest naar een hospitaal om gewonde soldaten op te zoeken. Ze riepen al om haar: zuster, kom toch, mijn verband zit niet goed - de wond schrijnt zoo - och zuster -
Heleentje belde aan het huis van mijnheer du Ferry. Hij zat onder de groote schemerlamp, de kale plek op zijn hoofd blonk. - Ha, breng je het beloofde boek? dank je wel. Oma is niet erg lekker, - ga maar even naar haar kijken, ze ligt in bed.
Heleen liep op voorzichtige voeten naar boven. Op de slaapkamer brandde een klein lichtje en uit het bed kwam geen geluid.
- Dag oma - bent u ziek?
- Heleentje? - dat is aardig, kind. Ik heb spit in mijn rug, en al mijn spieren doen me pijn - het is niet erg.
| |
| |
Toen ze een oogenblik hadden zitten praten, kwam het dienstmeisje boven met thee en druiven.
- In druiven heb ik geen trek, ze zijn te zuur - eet jij ze maar op, zei oma. - Heleentje had nog nooit zooveel druiven voor zich alleen gehad - ze begon langzaam te eten.
- Had je tijd om te komen, - geen huiswerk?
- Ja, een beetje - ik maak het nog wel.
- Gaat een zieke grootmoeder voor?
- Natuurlijk.
Maar den volgenden morgen, op school, kon ze haar thema niet inleveren. Een verwonderde blik van de leerares. - Heleen Hilting?
Ze trok even met haar schouders. - Ik heb mijn werk niet gemaakt.
- Waarom niet - heb je geen briefje van thuis?
- Nee.
- Vraag dan aan je vader of hij even schrijft, en breng me morgen zijn briefje en je thema.
Juffrouw Röhl maakte niet veel omslag met die dingen, het was gauw gezegd: een briefje van je vader, - en toch beteekende het heel veel - het beteekende: opbiechten. Heleen hield met moeite een stukje van haar aandacht bij de les.
Toen ze thuis kwam, wilde ze dadelijk aan moeder vertellen wat er gebeurd was, maar moeder - waarom trof dat nu zoo? - stond met Tonia te praten in de keuken - niet over het werk, maar over het dorp waar Tonia vandaan kwam, over den veldwachter en den kippenboer. Vader riep door de gang: Vrouw, kom je ook weer eens bij ons? - en Heleen bleef door de kamer drentelen, want ze wist bij er- | |
| |
varing: als je zooiets vertellen moest, dan kon je beter niet aan tafel zitten, op je gewone plaats, tusschen vader en Bert in - daar voelde je je heelemaal gevangen!
- Gisteren heb ik mijn Duitsche thema niet gemaakt, begon ze. Frank praatte erdoor heen, maar moeder, die de verlegen houding van haar dochtertje opmerkte, zei: Stil eens, Heleen heeft wat te zeggen.
- Nou ja, ik had geen tijd - maar Röhl is altijd zoo: een briefje van huis meebrengen.
- Vertel het eens een beetje anders, zei vader streng. O, dacht het kind, nooit wordt er hier in huis eens luchtig over die dingen heen geloopen. Ze had willen stampvoeten, of vreeselijk huilen, - maar in haar hart gaf ze haar vader gelijk. Ze vertelde - van het zilverpoetsen, want Tony kon niet met zulke stinkende handen aan het eten raken, - en van oma du Ferry, die overal pijn had. En - nou ja - je moest toch wat voor een ander mensch over hebben, - dat had Adri ook gezegd.
- Maar allereerst, zei vader - moet je het werk doen dat je is opgedragen - Tony regelt haar werk met moeder - niet met jou.
- Heleen is de hulpvaardigste van de kinderen, zei moeder zacht.
- Ja, dat weet ik, maar ze is die hulpvaardigheid gaan overdrijven, ze zegt te graag: Ik zal het wel doen.
- Heleen bloosde. Hoe wist vader dit? dacht ze - hoe kon hij het weten?
- Dus een briefje: ‘Mijn dochtertje heeft gemeend dat ze eerst de heele wereld moest helpen, en daarna
| |
| |
pas haar huiswerk hoefde te maken. Ze zal zich in 't vervolg niet weer zoo vergissen. Met vriendelijke groeten uw dienstwillige A. Hilting.’
Nu nam vader het toch licht op. - Met een zucht van blijdschap ging Heleen aan tafel zitten.
|
|