| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk
Er was een jaar voorbij gegaan, en in dat jaar waren er veel dingen gebeurd. Het boek van mijnheer Hilting, over de taal en het spreken van jonge kinderen, was verschenen, en veel menschen vonden het een aardig boek en kochten het, en daardoor verdiende Heleentje's vader geld. Op een klein tafeltje in de huiskamer had moeder haar exemplaar van het boek neergelegd. Heleentje, en ook de beide oudere kinderen, namen het graag eens in hun hand. Voorin had vader geschreven: Aan haar, die mij mijn kinderen geschonken heeft -, en Heleentje genoot van die woorden, want ze voelde eruit hoeveel vader van hen allemaal hield. Geen enkel meisje, dacht ze, van de heele school geen één, heeft zoo'n boek in huis. En door het boek kwam er ook een piano - Heleentje's ouders namen hem over van menschen, die naar Indië gingen. - Dat waren kennissen van opa en oma du Ferry. Opa was er op een avond over komen spreken. - Een goed, sterk instrument, zei hij, voor tweehonderd gulden, dat is niet te veel. Heleentje schrok van die woorden. Twee honderd gulden! ze dacht dat je daar de heele wereld voor koopen kon! Maar vader bleef er rustig onder. - Ik zal er eens over denken, zei hij - en een week later was de piano thuis gebracht. Nu kreeg Heleentje ook piano-les, en ze merkte al dadelijk: piano-spelen was als zwemmen, je kende het maar niet, zoodra je het probeerde, je moest volhouden, heel, heel lang volhouden. - Het maakte haar soms angstig, dat de dingen die
| |
| |
groote menschen deden, zoo moeilijk waren! Dikwijls kwam ze van piano-les thuis en dacht: ik leer het nooit, als ik achttien jaar ben, dan zal ik het nòg niet kennen.
Ze was twaalf jaar geworden, dien herfst, en vader zei: Je hoort nu meer tot de grooten, dan tot de kleintjes, maar zijzelf voelde dat niet zoo. Want ze ging sinds September naar de Meisjes Hoogere Burgerschool, en zat daar in de laagste klas. Een meisje uit een hoogere klas hoorde ze praten over ‘de babies’, en daar hoorde zij ook toe. Ze vond de nieuwe school heel moeilijk, al die vakken: algebra, en algemeene geschiedenis! Ze had nooit kunnen denken dat er in andere landen zooveel gebeurd was, voor de Batavieren in ons land kwamen! Het verwarde haar een beetje, de Egyptenaren, en de Phoeniciers en de Perzen, met al hun koningen en goden en godinnen! - Ik wist niet dat er zooveel te leeren was, dacht ze, en met de meeste dingen ben ik pas begonnen - met piano-spelen en catechisatie. Hoeveel boeken heeft het Oude Testament? - ik kan ze nog niet allemaal opzeggen, - en ik moet een heel ander notenschrift leeren dan do-remi-fa-sol. Dat cijferschrift is goed voor kleine kinderen, zegt de juffrouw, maar ik moet zorgen dat ik het notenschrift gauw vlot kan lezen. De middelste c staat op de eerste hulplijn onder de bovenste notenbalk - het is moeilijk - en dan vooral: het is zonder einde. Het Fransch ook, er zijn altijd weer nieuwe woorden, - en in het Duitsch moet je de naamvallen leeren.
Ja, Heleentje voelde zich klein. Klein achter de hoo- | |
| |
ge piano, en klein op catechisatie, als de juffrouw over de vijf boeken van Mozes sprak. De catechisatie had ze zich zoo anders voorgesteld, maar ze kon niet zeggen hoe. Toen ze dat woordje op de trap had geschreven, twee jaar geleden nu al, zei vader tegen haar: Nooit zal een ander je kunnen vertellen wie God is, - je zult zelf moeten zoeken en nadenken. En later had ze opa du Ferry eens hooren zeggen: God is het onuitsprekelijke. Maar juffrouw Bartels sprak over den God van Adam en Eva, en den God van Mozes, alsof Hij een mensch was, die in den hemel woonde, en soms naar de aarde kwam om de menschen te straffen of te beloonen. - Ze begreep het niet goed, maar juffrouw Bartels was niet iemand, aan wie je iets vragen kon. Sommige dingen zei ze met een vreemde, zachte stem, en deed er haar oogen bij dicht. Heleentje wist dan niet hoe ze kijken moest. Moeder vroeg nogal eens: Hoe was het op de catechisatie, kind? dan antwoordde Heleentje: Goed - en ze voegde erbij: Ik kende mijn versje - maar veel meer zei ze niet. Ook gebeurde het, dat kleine Bert haar zocht en vroeg: vertel mij ook eens wat uit de bijbel.
- Wat wil je weten? vroeg het zusje - maar ze begreep wel dat Bert dat niet zeggen kon, en ze dacht: Moet hij ook op de trap gaan schrijven, of op een strookje van de krant: Wie is God? Het was haar of ze het al voor zich zag, in Bert's groote, kinderlijke letters, en ze wilde hem o zoo graag antwoorden! Daarom vertelde ze hem het Scheppingsverhaal: in zes dagen heeft God de wereld gemaakt, en de zevende dag rustte Hij uit van Zijn werk, -
| |
| |
daarom rusten wij nu altijd nog op Zondag.
- Het kan niet, zei Bert, zes dagen is veel te kort, God kan niet aan alles gedacht hebben in zes dagen.
- Het staat in den Bijbel, zei Heleentje. - Nu zal ik je het Paradijsverhaal vertellen.
Bert luisterde aandachtig, maar ook het Paradijsverhaal geloofde hij niet. - Een mensch is niet gemaakt, zei hij, - een mensch is gegroeid - en al zulke dingen gaan langzaam, dat kan je toch wel begrijpen. Een kuikentje groeit in het ei, dat duurt een en twintig dagen en wat is nu een kuikentje, vergeleken bij een mensch!
- Ja, zei Heleentje, ik weet het ook niet - ik denk dat het maar een verhaal is.
- Staat er dan niet in de Bijbel hoe het allemaal werkelijk is? vroeg de jongen.
- Nee - hoe de menschen het vroeger gedacht hebben. Maar ieder mensch mag het anders denken, geloof ik.
Bert keek haar met groote oogen aan. - Zegt juffrouw Bartels dat?
- Nee, dat heeft vader tegen mij gezegd. Je moet altijd zelf zoeken en nadenken.
- Dan ga ik later een eigen Bijbel schrijven, zei Bert.
Heleentje zag plotseling dat haar broertje erg was gegroeid. - Toen hij klein was, heeft hij eens gestolen, dacht ze. Zou hij het zelf nog weten? - maar dat zal hij nu niet meer doen, en later wordt hij misschien een man als Mozes, die zijn volk leidde. Bert kon goed leeren, hij was de beste van zijn klas - Heleentje wilde graag nog wat meer met hem over de
| |
| |
catechisatie praten. - Zie je, zei ze vertrouwelijk, juffrouw Bartels legt de dingen niet zoo erg prettig uit, - je kunt eigenlijk alleen maar luisteren en uit je hoofd leeren. Soms doet ze haar oogen dicht, dan wil ze niet dat je haar iets vraagt.
Bert haalde zijn schouders op. - Ik wil later Bijbelles hebben van een echte dominee, zei hij, - en ik zal alles vragen.
- Juffrouw Bartels is ook een echte dominee.
- Nou, zei Bert, maar ik denk dat ze haar oogen dicht doet als ze iets niet weet. - En daarmee was hun gesprek uit.
Op een Donderdagmiddag moest Heleentje school blijven. Dat trof heel slecht, want om tien minuten voor half vijf had ze catechisatie. Niet alleen zou ze dus te laat komen, maar bovendien had ze geen gelegenheid om haar versje te leeren. Want dat leerde ze altijd, slenterend van de school naar de kerk. Het had nooit meer dan acht of twaalf regels, en Heleentje leerde gemakkelijk een versje uit haar hoofd. Ook moest ieder kind het opzeggen, juffrouw Bartels begon daarbij altijd links vooraan, en doordat Heleentje achteraan zat, was zij de negentiende, die een beurt kreeg. Misschien zou ze haar versje niet vlot gekend hebben, als juffrouw Bartels eens onverwachts bij haar begon, maar nu haperde ze nooit, en kreeg altijd weer een pluimpje om de manier waarop ze het deed. Heleentje vond zelf ook dat ze het goed deed, veel beter dan de andere meisjes, en ze was daar heimelijk trotsch op. Als ze Donderdagsmiddags uit school kwam, dan dacht ze: nu dat stuk gedicht, - ik ken er nog geen woord van, maar
| |
| |
straks zeg ik het met vuur en glans op. Ze sloeg haar boekje open en er kwam een ijdel glimlachje om haar mond.
Maar nu! Ze was brutaal geweest onder de les, nog wel bij juffrouw Groote, van wie ze veel hield. Juffrouw Groote gaf Elsje de Geldere strafwerk op, en zij, Heleen, had gezegd: Dat is onrechtvaardig van u! Hoe had ze dat gedurfd? - maar het was onrechtvaardig. Iedereen had het land aan Elsje, omdat ze niet kon leeren, en dadelijk huilde, - maar hoe kon ze haar lessen leeren, als ze overladen was met strafwerk? En ze aten bij haar thuis om kwart over zevenen, - dan werd alles laat, en 's morgens, als ze zoo slaperig opstond, was ze weer vergeten, wat ze den vorigen avond had geleerd.
- Waarom maak je je huiswerk niet vóór het eten? had Heleentje haar gevraagd.
- O, dan is juf met de kleintjes bezig, en kan me niet helpen.
- Juf? - Doe het dan alleen.
- Dat kan ik niet.
Met juf samen kan je het blijkbaar ook niet, dacht Heleentje, maar ze hield haar mond, want ze had medelijden met Elsje.
Nu zat ze een Duitsche les over te schrijven. - Ik moet naar catechisatie, had ze gezegd.
Juffrouw Groote had zich omgedraaid. - Daar kan ik me niet mee bemoeien. - O, ze had gelijk, dacht Heleentje - een paar dagen geleden zei ze net zoo iets tegen To van Assel. - Wilde je naar piano-les? dat is iets dat alleen jou aangaat, mij niet. Heleentje hield wel van die strenge gezegden, - maar nu gold
| |
| |
het haarzelf, en juffrouw Groote kon natuurlijk niet weten dat ze haar versje nog leeren moest. Ze dacht aan den toon waarop juffrouw Bartels haar naam noemde - Heleen Hilting - en dan kwam het. Al die andere kinderen verknoeiden hun versje - zij alleen droeg het voor zooals het moest - met nadruk, en zoo'n beetje wiegend, bijna alsof het muziek was. Maar dit keer.... Kwam juffrouw Groote nu maar - die Duitsche les was bijna af. Gelukkig, de deur ging open - voetstappen achter haar - zou ze haar pen maar vast neerleggen?
- Heleen, kijk me eens aan - ik ben erg van je geschrokken; - je bent een goede leerling, je hebt altijd je aandacht bij de les, - en plotseling ben je zoo brutaal! Zeg je zulke dingen thuis ook wel eens, tegen je vader of moeder?
Heleen antwoordde niet, maar sloeg haar oogen neer. - Als ik maar gauw weg kom, dacht ze.
- Kijk eens - wat ik doe met een andere leerling, gaat jou niets aan. En als je vindt dat ik onrechtvaardig ben, al was het tegen jouzelf, dan houd je nòg je mond, en maakt het opgegeven strafwerk. In de klas ben ik de baas.
Heleen trok even haar wenkbrauwen op, maar hield haar oogen neergeslagen. - Niets zeggen, dacht ze - vooral niets zeggen - maar ze voelde heel duidelijk, dat ze niet meer van juffrouw Groote hield. En plotseling had ze het land aan de heele school. De lagere school was veel prettiger geweest, mijnheer Lange was heel anders dan al deze juffrouwen hier, mijnheer Wuiting ook. Tegen mijnheer Lange mocht je alles zeggen, die deed nooit uit de hoogte
| |
| |
tegen je terug. Deze school was akelig en onrechtvaardig. - Ze begon plotseling te huilen - door haar snikken heen hoorde ze de stem van juffrouw Groote: Zoo, dus je hebt wel berouw - ga dan nu maar gauw naar huis en vergeet alles.
Heleentje ging, en voelde zich heel verdrietig, want haar hartje was boos. - Vergeten? dacht ze - ik zal het nooit kunnen vergeten. Op een draf liep ze naar huis, haar tranen droogden in den wind, maar het verdriet bleef binnenin haar. Nu was er geen sprake van dat ze haar versje kon leeren, en dus kon ze ook niet naar de catechisatie gaan. O neen, ze wilde niet gaan, want zooals ze zich nu voelde, kon ze onmogelijk bij juffrouw Bartels komen!
Ze belde thuis aan, Adri deed haar open.
- Vraag even of het goed is, dat ik niet meer naar catechisatie ga, ik ben zoo laat.
Zonder te spreken liep Adri weg; - Heleentje leunde tegen den muur.
Juffrouw Groote is een naar mensch, dacht ze nog, maar nu ben ik gelukkig thuis. Haar vader stond boven aan de trap.
- Hoe kom je zoo laat, Heleen?
- Ik heb moeten schoolblijven.
- En waarom ben je dan niet regelrecht naar catechisatie geloopen? ga nog maar gauw.
De schrik sloeg Heleentje om het hart - vader begreep het niet! hij joeg haar weg, Als ze nu nog gaan moest - nu nog....
- Maar het is veel te laat, en ik heb mijn versje niet kunnen leeren. Weer kwam vaders rustige stem: Ja, dat is jammer, maar beter laat dan heelemaal niet.
| |
| |
Heleentje begon opnieuw te huilen, en nog heviger en bedroefder dan op school. Vader, haar eigen vader, deed net als juffrouw Groote - het kon hem niet schelen dat ze laat kwam, dat ze haar versje niet zou kunnen opzeggen, hij dacht: dat is mijn zaak niet.
- Ik kan niet! riep ze tusschen haar snikken door - ik heb zoo'n hoofdpijn, laat u me nu maar thuiskomen!
- Verspil den tijd niet, kindje, en ga.
- Ik heb zoo'n vreeselijke hoofdpijn!
- Dat komt, omdat je je overstuur maakt. Maar nu moet je gaan, - dag Heleen.
Maar Heleentje gaf den strijd nog niet op. Ze riep nog wel tienmaal dat ze hoofdpijn had, en dat ze onmiddellijk naar bed zou gaan, als ze maar thuis mocht komen - en dat ze heusch niet naar juffrouw Bartels kon gaan - maar haar vader gaf niet toe. En eindelijk ging ze.
Op straat probeerde ze haar snikken in te houden en dat lukte ook wel, maar de tranen drupten nog over haar wangen. En een heel, heel andere Heleentje dan gewoonlijk kwam het catechisatie-lokaal binnen. Nu kon ze niet tot voorbeeld zijn voor de anderen, en met een flinke, klankvolle stem haar versje opzeggen.
Maar juffrouw Bartels keek vriendelijk naar haar, toen ze het podium naderde. - Wel, Heleen?
- Ik heb school moeten blijven, en - toen was ik eerst naar huis gegaan, omdat ik mijn versje niet heb geleerd - maar - ze boog haar hoofd en wist niets meer te zeggen.
| |
| |
- Voor dezen keer zal ik je dan maar vergeven, zei juffrouw Bartels, - je kent je versje altijd zoo goed. Ga nu maar naast Carolientje zitten.
En daar zat Heleentje, en alle boosheid was als bij tooverslag uit haar weggevaagd. Juffrouw Bartels was lief en rechtvaardig - vader en juffrouw Groote ook. Ze had geen hoofdpijn meer - al dat huilen was vreeselijk geweest, maar het was voorbij. Nu behoefde ze misschien nooit meer te huilen. Ze zuchtte eens diep en luisterde naar juffrouw Bartels, die vertelde van David, den herdersknaap, die aan het hof van koning Saul kwam, en groote vrienden werd met Jonathan, den zoon van Saul.
|
|