| |
| |
| |
Negende hoofdstuk
Toen Heleentje in de zesde klas van de lagere school was gekomen, kreeg ze een onderwijzer die veel van zingen hield. Mijnheer Wuiting sloeg de zangles nooit over, zooals mijnheer Lange nogal eens gedaan had.
- Zingen is maar een pretje, een soort belooning, zei mijnheer Lange, - ik zal eens kijken of jullie die belooning verdiend hebt, - en hij telde de namen, die op den rand van het bord waren geschreven, - een slechte aanteekening van lastige kinderen. Als het er meer dan vijf waren, dan ging de zangles niet door. - Het kan niet, tot mijn spijt, zei mijnheer Lange, - zeven kinderen hebben zich misdragen. - Maar de klas keek niet erg ongelukkig, want mijnheer Lange was een goede meester, en geen van die zeven kinderen was op een leelijke manier ondeugend geweest.
Heleentje was het gaan begrijpen, dat mijnheer Lange niet van zingen hield, en zich daarom van de zangles afmaakte. Maar gewoonlijk kwam er een heerlijk uur voor in de plaats. Als mijnheer op de voorste bank ging zitten, en over zijn schouder naar het bord keek, dan wisten de kinderen dat hij ging vertellen, zoo maar uit zijn hoofd vertellen, - en ze waren daar dol op. Hoe meer namen op het bord, hoe beter het dan was, want de ondeugd van ieder kind werd stof voor een verhaal.
- David Leviet, zou mijnheer Lange bijvoorbeeld zeggen - David Leviet heeft niet opgelet onder de taalles. - Er was eens een koopman, die heette
| |
| |
Salomon Leviticus, die had kostbare muur- en vloerkleeden verkocht aan een rijke dame, en de dame was zoo blij met haar kleeden, dat ze Salomon bij zich noodigde aan een maaltijd. - En dan vertelde mijnheer hoe het er in het huis van die voorname vrouw uitzag, en wat voor spijzen er op tafel werden gebracht, en hoe de gasten op prachtige divans lagen rondom de tafel en liggend aten. En hoe de koopman een oogenblik niet goed luisterde, en daardoor een woord van de gastvrouw verkeerd begreep. Mijnheer Lange noemde den koopman dan even David Leviet, inplaats van Salomon Leviticus, zoogenaamd per ongeluk, en dan volgden alle wonderlijke vergissingen en alle rampen, die voortkwamen uit dat ééne oogenblik van niet goed opletten. De kinderen lachten zich tranen, en mijnheer Lange gaf op 't laatst aan de heele geschiedenis nog een draai, zoodat alle ongeluk tot geluk werd, want een zelfverzonnen verhaal moet goed afloopen, zei hij. - Maar dan liet hij eensklaps zijn mond open vallen van verbazing, en keek of hij geen tien kon tellen, want nu kon hij niet meer zeggen: hieruit leer je dus, David, dat je altijd goed moet opletten, want het had Salomon immers geluk gebracht, dat hij een oogenblik niet goed luisterde? - Ik heb me vergist, zei mijnheer Lange dan, het moet heelemaal anders, - en hij maakte met zijn hand een beweging alsof hij het verhaal, dat in de lucht geschreven stond, uitveegde. Maar weer keek hij over zijn schouder, en zag den naam van een ander kind. - Beppie de Vries - o, Beppie heeft natuurlijk gelachen toen ze niet lachen mocht. - Er was eens een meisje, ze
| |
| |
heette Lieselotje - en mijnheer Lange was aan een nieuw vertelsel begonnen. Heleentje genoot van dat uur, en vergat heelemaal dat er niet gezongen werd.
Maar nu, bij mijnheer Wuiting, was het anders. Zangles - mijnheer draaide het bord om en legde zijn stemfluitje klaar. Op het bord was een liedje geschreven in cijferschrift, - een van de kinderen moest het lezen, alle anderen sloegen daarbij de maat. Dan werden er toonladders gezongen, van do tot do, van mi tot mi, enzoovoort; - daarna kostte het weinig moeite, het nieuwe liedje van het bord af te zingen.
Heleentje vond deze les heerlijk, ze voelde zelf met hoeveel liefde en toewijding ze aan alles meedeed. Nooit zong er een kind alleen, en niemand mocht zijn eigen stem hooren, zei mijnheer Wuiting, want dat zou bewijzen, dat er te hard werd geschreeuwd.
Moeder zong altijd nog haar Duitsche liederen, en ook dat vond Heleentje prettig, maar zelf zingen was nog heerlijker dan luisteren.
Een enkelen keer gebeurde het dat de vijfde klasse gelijk met de zesde en de zevende zangles kreeg in het gymnastiek-lokaal. Dat werd een heel ander aantreden dan voor de gymnastiekles! In drie vakken werden de kinderen opgesteld, waaiervormig, de meisjes voor, de jongens achter. Eén van de jongens bracht het podium uit het klasse-lokaal mee. - Zoo wordt het pas goed, zei mijnheer Wuiting, - een zanger hoort te staan, flink rechtop, schouders achteruit. - Heleentje zong uit volle borst. Ze hield zoo van het lied: ‘Merck toch hoe sterck.’ Bij het refrein moesten alleen de jongens zingen: ‘Berg
| |
| |
op Zoom’, en dan vielen de meisjes in (niet te luid!) ‘Houdt u vroom’; - daarna weer allen tegelijk en krachtig: ‘Stut de Spaansche scharen’. Ze begreep de woorden van dat lied niet, maar de wijs vond ze prachtig. - Ze begreep ook niet, waarom er soms in het gymnastiek-lokaal gezongen werd, maar vroeg er niet naar.
Op een dag in den winter kwam het hoofd van de school hun lokaal binnen; mijnheer Wuiting stond naast Heleentje's bank, dicht bij den muur, en bleef daar staan. De klas was rustig, en de beide mannen begonnen te fiuisteren. Zonder het te willen, ving Heleentje hun woorden op. Mijnheer Kort zei, dat er een uitvoering zou worden gegeven van het zangspel ‘Sneeuwwitje’; - hij vroeg mijnheer Wuiting of die twee meisjes kon noemen voor de hoofdrollen: Sneeuwwitje en de booze koningin; ook mochten er kinderen meezingen in het koor. Heleentje luisterde nu met verwonderde aandacht. Ze wist wel dat mijnheer Wuiting ook zangles gaf in de zevende klas. Heel zacht zei hij: In deze klas is, dunkt me, geen meisje dat solo kan zingen. - Nu liet hij zijn blik over de kinderen gaan, maar naar haar, Heleentje, keek hij niet - misschien sloeg hij haar over, juist doordat ze zoo dichtbij zat? - Neen, zei hij, - ik kan u wel namen opgeven voor het koortje, maar een Sneeuwwitje en een koningin moeten we hier niet zoeken. In de zevende klas is Jeantje Kluiver, en Dina Massop, die zingen goed, - maar Jeantje draagt een bril. Ook Corrie de Koning kan wel zingen.
Wat er verder nog gezegd werd, hoorde Heleentje
| |
| |
niet meer. Hoe wist mijnheer Wuiting dat in hun klas geen enkel meisje mooi zong? - en hoe wist hij het van Jeantje en Dina? Ze vond het niet eerlijk! Heel even keek hij de klas rond, en zag haar niet, en zei: Jeantje, en Dina en Corrie! Van Jeantje kon ze het zich heelemaal niet voorstellen, die was heel licht blond, en had zoo'n vaal gezicht. En dan Dina Massop, met haar koude drukte! Die was veertien jaar, en ze zag er nog veel ouder uit, ouder dan Adri, die toch bijna zestien werd! Laatst, toen Dina jarig was geweest, had ze van haar cadeautjes verteld. Bespottelijk, wat dat kind allemaal had gekregen! een Chineesche peignoir, en huisschoentjes van zilver-brocaat, en een manicuurtje. Dina moest dan maar voor de koningin spelen, die zoo ijdel was, dat ze de mooiste in het heele land wilde zijn. Maar zingen - kon dat schepsel zingen? - en hoe wist mijnheer Wuiting het?
Toen de school uitliep, wachtte ze op de zevende klas, en ging naast Jeantje loopen, alsof dat toevallig zoo uitkwam. Jeantje liep gearmd met Doortje de Man, en lette niet op Heleentje.
- Zeg, begon Heleentje, - als jullie zangles hebt van mijnheer Wuiting, zingen jullie dan wel eens apart?
Jeantje, met haar fletse oogen, keek Heleentje een oogenblik aan.
- Wat een gek kind ben jij, zei ze - ik ken je niet eens.
Heleentje wist geen antwoord, - ze voelde zich erg verslagen.
- Och, viel Doortje uit, ze doet weer eens flauw,
| |
| |
en ze denkt dat ze geestig is; - ik ben haar vriendinnetje, maar zoo nu en dan sla ik erop! Of wij apart zingen? nee, nooit. Jullie wel?
Heleentje schudde haar hoofd. - Nu maar wegloopen, dacht ze, want ze dorst niet te vragen: Hoe weet mijnheer Wuiting dan, wie het beste zingt? Dus deed ze een sprongetje zijwaarts, riep: Nou dag! en hoorde nog dat Jeantje in lachen uitbarstte.
- Het kan me niet schelen, zei ze zichzelf, maar ik vind het heel, heel gek. Dina Massop - en waarom ik niet? Dorst mijnheer haar naam niet te noemen, omdat ze zoo dicht bij zat, en het had kunnen hooren? Ze zong toch beter dan die andere kinderen? - ze kon een nieuw liedje dadelijk van het bord af zingen - ze kende ook alle melodieën van moeder, en ze kon heel hoog komen, - maar mijnheer Wuiting had haar vergeten. Sneeuwwitje - ze wist niet hoe een zangspel was - Adri had nooit aan zooiets meegedaan - Frank ook niet - maar natuurlijk, die waren niet muzikaal, zoooals zij!
Wel een week lang liep Heleentje rond, aan dit alles denkend, en kon er met niemand over spreken. Want de dingen waren niet duidelijk gezegd, ze had een gesprek afgeluisterd, dat was alles. En misschien had ze verkeerd gehoord, en maakte zich daardoor nu ongelukkig, zooals de jongen in het sprookje, die dacht dat hij opgegeten zou worden! Maar Heleentje wist wel, dat ze haar ooren kon vertrouwen. - In deze klas hoeven we geen Sneeuwwitje en geen koningin te zoeken, had mijnheer Wuiting gezegd - dat had ze maar al te goed verstaan!
Er gingen weken voorbij, en Heleentje hoorde niets
| |
| |
meer over het zangspel. Het leek haar soms of ze alles gedroomd had, - mijnheer Kort kwam niet meer binnen, en aan Jeantje noch Dina zag ze iets bijzonders.
Maar toen, op een morgen, vroeg mijnheer Wuiting: Welke jongens en meisjes willen en mogen meedoen aan een opvoering van Sneeuwwitje? en nu moest Heleentje er dus eindelijk thuis over praten.
- Daar komt niets van terecht, zei Adri - allemaal kinderen die tooneel moeten spelen en zingen, - veel te moeilijk voor ze - dat wordt een geklungel -
Maar vader zei: Stil nou eens - en Heleentje moest verder vertellen, - maar veel wist ze niet meer. - Ik mag meezingen in het koor, zei ze nog.
- Heel goed, menig groot zangeres is als koriste begonnen. - Als je graag mee wilt doen, voegde vader erbij, heb ik geen bezwaar.
Zoo ging Heleentje dan dien Zaterdagmiddag naar haar eerste repetitie. Ze moest een groot gebouw alleen binnenloopen, en aan 't eind van een lange gang den weg vragen. - De man tegenover haar begreep haar niet onmiddellijk, en voor den naam van mijnheer Wuiting haalde hij zijn schouders op. Maar al gauw zei hij: O, de kinder-operette - twee trappen op, dan links en dan rechts, en dan de derde deur aan je linkerhand. Heleentje liep vlug voort, en herhaalde voor zichzelf wat de man gezegd had, maar ze vergat zijn eerste aanwijzing van de twee trappen. Ze deed een zware deur open, de derde aan haar linkerhand en zag: Een kamer met hooge ramen en een kalen, houten vloer; een vrouw speelde op een
| |
| |
vleugel-piano, een andere vrouw danste. Heleentje deed de deur zachtjes dicht, en bleef heel beschroomd staan kijken. Dit kon Sneeuwwitje niet zijn, maar misschien was ze erg vroeg, en moest haar repetitie nog beginnen. De dansende vrouw keek even naar haar, maar ging onafgebroken voort. Ze droeg een rok in smalle, losse banen van donkerpaarse zijde, en daaronder een heel strak broekje met kousen eraan van licht lila, ook zij, en een klein lijfje van lila strookjes.
Heleentje had nog nooit zooiets moois gezien, als de bewegingen van die vrouw. Ze strekte haar bloote armen aldoor weer anders uit, en haar handen leken niet op de handen van gewone menschen, en haar vingers waren zoo fijn. Bij iederen stap bewogen haar heupen, ze liep en danste met haar heele lichaam.
Heleentje moest aan zeemeerminnen denken, waarvan ze vroeger wel had gedroomd, maar ze zag nu dat een mensch veel mooier was dan een zeemeermin, want bij twee armen hoorden twee beenen, en wat waren die voeten mooi, zoo smal en bewegelijk, in satijnen pantoffeltjes! De muziek ruischte als water, en de vrouw danste maar; soms bleef ze bijna stil staan, maar dan bewoog ze toch haar hoofd of romp nog.
Heleentje wist niet, hoe onbeweeglijk zijzelf stond, daar tegen die hooge deur, en hoe wijd open haar oogen waren.
Ineens kwam het einde, de muziek hield op, de danseres was op den grond gevallen, één been strekte ze recht vooruit, een arm ging zijwaarts, de andere
| |
| |
arm sloot om haar hoofd, dat diep voorover was gebogen. De vrouw achter de piano stond op en zei: Bravo, het was subliem!
Toen deed ze een paar stappen naar Heleentje toe en vroeg:
- Zoo, prul, kwam jij eens kijken? - mocht dat maar?
Heleentje wist niet wat te antwoorden, - ze voelde haar hart kloppen en kon haar oogen niet afwenden van de zittende vrouw. Die stond nu ook op, heel snel, en zonder haar handen te gebruiken.
- Het kind heeft goed gekeken, zei ze, en kwam naderbij. - Zeg eens, vond je het mooi?
- Ja, zei Heleentje ernstig, - heel mooi, - ik had nog nooit zooiets gezien.
- Hoe oud ben je?
- Elf jaar.
- Zoo - en doe je wat aan sport?
- Ik kan zwemmen.
De danseres glimlachte. - Wil je wel gelooven, zei ze, dat ik dat niet kan? het water is me te koud.
- U hadt het jong moeten leeren, zei Heleentje, - zwemmen is mooi, vooral duiken - maar dansen is nog veel mooier - en een zeemeermin - bestaat natuurlijk niet.
De beide vrouwen begonnen te lachen en Heleentje bloosde donker-rood.
- Ik bedoel, zei ze haastig - een mensch is mooier; - vroeger, toen ik nog klein was, dacht ik misschien van niet.
- Ja, zei de danseres, beenen zijn mooier dan een staart - en toen begonnen ze alle drie hartelijk te
| |
| |
lachen. Maar het schoot Heleentje te binnen, dat ze aan de kinder-operette moest meedoen, en ze vroeg: Weet u ook waar Sneeuwwitje gespeeld wordt?
Een oogenblik later deed ze de goede deur open, een verdieping hooger, en zag dadelijk Dina Massop, die met een appel balde.
- Hier, zei Dina, en strekte haar hand met den appel naar Heleentje uit - eet maar op, het is vergif.
Maar mijnheer Wuiting klapte in zijn handen. - We beginnen - is iedereen present?
Heleentje was dus nog net op tijd - en ze had iets gezien! o, zooiets prachtigs, - dat zou ze hier aan niemand kunnen vertellen!
Ze zong mee in het koortje, maar haar gedachten waren er niet bij. Toen begon Dina te zingen. - Neen, dat had ze niet geweten, dat een kind zoo zingen kon! Het klonk veel mooier dan de stem van moeder, voller, en met meer klank! Dus mijnheer Wuiting had het wel goed geweten - maar hoe toch - hoe? En Corrie de Koning zong ook mooi, anders weer dan Dina, hooger en lichter. Waar hadden ze zulk zingen geleerd?
Dien avond vroeg Heleen: Moeder, komt u nog even bij me boven als ik in bed lig?
Gelukkig zei moeder: Goed, kindje.
En toen het zoo ver was, begon Heleen ook maar onmiddellijk: - Hoort u eens, die meisjes zingen zoo mooi, net of ze zangeres of zooiets zijn, en heelemaal niet als kinderen. Maar hoe heeft mijnheer Wuiting dat geweten? want we zingen nooit apart op school, ook niet in de zevende klas.
Moeder dacht even na. Toen zei ze: Dina Massop
| |
| |
is geen kind meer, dat kan iedereen natuurlijk aan haar zien, ze heeft al het lichaam van een vrouw. Je weet wel dat ieder meisje borsten krijgt, waaraan ze later een kindje kan laten drinken. Nou, - en als jullie in de klas met elkaar zingt, dan hoort mijnheer Wuiting toch iedere stem apart. En hij hoort, hoe jullie op de speelplaats roept naar elkaar, en hoe jullie een springversje zingt. Een goed onderwijzer weet eigenlijk alles van zijn leerlingen af- en ik geloof dat mijnheer Wuiting een heel goed onderwijzer is, niet?
- Ja, zei Heleentje zacht. Ze had plotseling erg veel eerbied voor groote menschen, en veel liefde ook - maar ze vond het toch niet prettig dat mijnheer Wuiting alles van haar af wist. - Ze omhelsde haar moeder met twee armen en kuste haar beide wangen. Eén ding kon mijnheer toch niet weten, dacht ze, en daaraan zou ze nu gaan liggen denken. - Aan die danseres.
Het was maar goed dat moeder de kamer uit liep zonder langer te praten.
|
|