| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk
Een paar maanden geleden was Heleentje tien jaar geworden. - Nu ben je al haast een groot meisje, had moeder gezegd, en Heleentje wilde graag groot zijn, maar ze dacht: ik moet nog zooveel leeren, er zijn nog dingen die ik niet weet. Waarom vertellen vader en moeder mij niet wie God is? Groote menschen praten zoo dikwijls over God, zij weten er dus ook alles van af, maar ik weet het nog niet, en nu ben ik toch al tien jaar. Vader noemde haar: het meisje van de tientallen, en Frank, die zelf veertien was, zei: Je schiet heusch al een beetje op. Ze wist natuurlijk al lang, dat ze Adri en Frank nooit kon inhalen, Frank bleef altijd vier en Adri zes jaar ouder dan zij. Heleentje vroeg dikwijls iets aan hen, want ze hadden natuurlijk al veel geleerd, maar ze zou er niet aan denken, met Adri over God te praten. Dat kon alleen met vader of moeder, dacht ze. - Maar dan moesten ze het ook niet lang meer uitstellen, maar haar bij zich roepen, bijvoorbeeld op vaders studeerkamer, en haar dan vertellen, hoe God de wereld had gemaakt. Nu het weer winter was geworden, zag ze dikwijls de lichte sterren aan den donkeren hemel. Vader had haar verteld, dat de sterren heel, heel groote werelden waren van gloeiend vuur, en dat de ruimte waarin ze zweefden, het heelal werd genoemd, en het heelal had geen begin en geen einde. Heleentje vond het heel moeilijk, daaraan te denken. Maar, dacht ze, - als ik eenmaal weet wie God is, dan zal ik alles beter begrijpen.
| |
| |
Dien winter werd grootmoeder opnieuw ziek. Ze moest in bed blijven, want ze had hooge koorts. - Wordt oma weer geopereerd? vroeg Heleentje. Moeder antwoordde: Neen, dit keer niet.
Vader ging iederen dag bij oma hooren; - hij kwam dan soms laat thuis, en Heleentje kon telkens aan zijn gezicht zien, dat de zieke nog niet beter was. Op een middag kwam hij de kamer binnen, en liep als gewoonlijk naar moeder toe om haar een kus te geven. - Dag vrouwtje, zei hij - dag kinderen. - Er was een klank invaders stem, die Heleentje deed opkijken. Alle kinderen waren in de kamer, behalve Truusje.
- Hoe is het met oma? vroeg moeder.
Vader antwoordde: Oma is gestorven. Toen ik bij haar kwam, leefde ze nog, - ze heeft me nog aangekeken, en toen zijn haar oogen dichtgevallen.
Vader ging rustig aan de tafel zitten, en vertelde wat meer. Heleentje hoorde zijn stem, maar luisterde niet naar de woorden. Oma was dood, dacht ze, en vader huilde er niet om, eigenlijk deed hij, alsof het iets heel gewoons was. Oma zou begraven worden, en dan zagen ze haar nooit weer. - Zou God nu weten dat oma dood was? vond Hij het goed? Wie was God? O, nu zouden vader en moeder haar dat zeker vertellen, nu oma dood was.
Dien avond krabbelde ze met een klein potloodje op het witte strookje van de krant: oma is dood - wel twintig maal. Moeder zag het en nam haar de krant af, zonder te spreken. Was moeder boos, omdat ze dit gedaan had? - Heleentje wist het niet. Ze ging vroeger naar bed dan anders, en gaf vader een stevigen nachtzoen. Zijn stem klonk weer ge- | |
| |
woon toen hij zei: Nacht kindje.
Op school vertelde ze aan haar buurmeisje: Mijn grootmoeder is gestorven.
Riek Lamers antwoordde: O, vind je het naar?
Heleentje moest zich even bedenken. - Neen, zei ze, want mijn vader vindt het ook niet erg.
- Wat heb jij een gekke vader, zei Riek.
Heleentje was over die woorden zoo verwonderd, dat haar mond open ging, maar ze niets kon zeggen. Toen voelde ze lust, Riek een klap in haar gezicht te geven. - Een gekke vader, stel je voor, - zij een gekke vader! - alles wat hij deed, was immers goed, en ze hield zoo veel van hem, zoo veel....
- Ik heb heelemaal geen gekke vader, zei ze, maar oma was ziek en erg oud, - kindsch was ze. -
- Kindsch? dat is heelemaal geen ziekte.
Ineens stond mijnheer Lange naast hun bank. - Ik geloof dat jullie kibbelen, zei hij, en dat mag niet. Waarover gaat het?
- Zij zegt, begon Riek, maar Heleentje viel haar gauw in de rede:
- Mijn grootmoeder is gestorven, en dat gaat haar heelemaal niet aan.
- Kind, vertel het me dan niet, snauwde Riek.
- Wees jullie alletwee stil, zei mijnheer Lange - het is niet lief, om over een grootmoeder te kibbelen, die gestorven is. - Toen liep hij weg en ging voor de klas staan. - Leesboekjes op tafel - we gaan een heel mooi lesje lezen, bladzij 49. Beppie, begin jij maar eens.
- Het is een versje, mijnheer.
- Goed, een versje.
| |
| |
‘Grootmoeder zit bij het raam en breit.
De zon schijnt op haar witte hoofd.
Ze glimlacht stil van tevredenheid,
Ze heeft haar kleinzoon een trui beloofd.
En zie eens hoe het werk al groeit,
Misschien is 't morgen kant en klaar.
Door haar gedachten een jongen stoeit.
De zon schijnt op haar witte haar’.
Toen Beppie dit gelezen had, moest Heleentje het ook nog eens doen.
- Zoo, zei mijnheer Lange, - nu gaan we hierover een opstelletje maken. Schrijven jullie in je taalschrift wat er in dit versje verteld wordt, maar bergen jullie je leesboekjes weg.
De kinderen doopten hun pen in de inkt. Heleentje schreef: Grootmoeder zit bij het raam te breien. Ze kan zoo goed breien, en ze heeft haar kleinzoon een trui beloofd. Misschien is hij morgen al klaar, dan kan de jongen spelen in zijn nieuwe trui.
Toen wist ze niet meer. Ze dacht: mijn grootmoeder is dood, en die heeft nooit een truitje voor mij gebreid - dat kon ze niet. Oma du Ferry kan het misschien wel, maar dat is geen echte grootmoeder, die denkt niet aan zulke dingen. Ze denkt aan haar dochter, die zoo prachtig piano speelde. - Ze hoeft ons haar piano niet te geven, maar het zou prettig zijn als ze ook eens een trui breide, - voor Frank, of Adri - of voor mij. Maar Bert en Truusje zijn er ook nog. Nee, - ze zal het wel niet doen, ze heeft teveel kleinkinderen, en het is niet echt.
| |
| |
Heleentje voelde zich bedroefd worden - zij had geen enkele grootmoeder. Ze las haar opstelletje nog eens over, en schreeft achter den laatsten zin: ‘Het is prettig voor den jongen, dat hij zoo'n lieve grootmoeder heeft.’
En toen ze weer was thuis gekomen, moest ze er aldoor aan denken, dat vader en moeder haar nu zeker over God zouden praten. - Maar het gebeurde niet.
Toen kwam de dag, waarop oma begraven werd - een Zaterdag. De kinderen bleven alleen in huis met Tonia - dat wil zeggen: Adri liep naar een vriendin, en Frank ging korfballen; Truusje deed haar middagslaapje, en Bert zat bij Tonia in de keuken. Natuurlijk waren er veel prettige dingen, die Heleentje kon doen, ze had boeken om te lezen en een handwerkje, - speelgoed ook, al vond ze zichzelf daar soms te groot voor, - maar ze wist dien middag niet waar ze zin in had. Ze liep naar haar slaapkamertje, en keek een poosje naar buiten. Het weer was stormachtig, ze hoorde den wind gieren in een schoorsteen. Op de vensterbank lag een potloodje, ze nam het in haar hand en ging langzaam, dralend, weer naar beneden. Halverwegen de trap stond ze stil - de treden waren licht geel geverfd. Heleentje ging zitten. Dit was het donkerste hoekje, in de buiging van de trap; - met haar potloodje trok ze heel fijne, bijna onzichtbare streepjes op het geschilderde hout, naast den looper. Toen bukte ze zich nog wat meer, en schreef, een kort woord, drie letters maar. Ze zag het ineens duidelijk staan. - Heleentje wist wel, dat dat woord altijd met een hoofdletter werd ge- | |
| |
schreven, maar zij had geen hoofdletter gemaakt. Er stond: god. - Vader en moeder zouden het niet goed vinden - het was ondeugend om op de trap te schrijven - en ze had het toch gedaan. Ze zou vlak-elastiek kunnen zoeken en het uitvegen. Bijna stond ze op om dat te doen, - maar ze deed het niet. Ze wilde het woord niet uitvegen. - Niemand zou het zien - en als het toch gezien werd, - wat dan? Moeder had haar de krant afgenomen, waarop ze geschreven had: oma is dood - maar moeder zei niets. - Ze was tien jaar en kon toch al veel begrijpen, als het haar goed werd uitgelegd. - Ze tuurde naar het woordje. Met een natte vinger zou ze het ook wel kunnen uitvegen; - ze stak haar vinger al in haar mond, - maar toen stond ze plotseling op en liep vlug de trap af. - Bert zat nog altijd in de keuken op een stoof, en speelde met een blikken vliegmachine.
- Ga mee naar binnen, zei ze tegen hem, dan zal ik je wat voorlezen.
Tonia vroeg: Willen jullie een kopje chocola? ik heb juist de melk gekookt.
- Mag dat? vroeg Heleentje.
- Ja, - moeder heeft het gezegd.
Wat werd het nu gezellig in de keuken! Heleentje ging op den stoel zitten, tusschen het tafeltje en de rechtbank. Tonia schonk de koppen goed vol, en legde er een beschuitje bij.
- Tony, vertel eens van de poes en de hond bij jullie thuis, hoe ze samen spelen?
- Het zijn de dikste vrienden, die je je bedenken kunt, zei Tonia.
| |
| |
De middag ging vlug voorbij - voor Heleentje het gedacht had, kwamen haar vader en moeder thuis. - Zijn mijn kinderen lief geweest? vroeg moeder. Toen schoot het Heleentje weer te binnen, wat ze op de trap had geschreven, en ze liet het aan Tonia over om te antwoorden.
In de dagen die volgden, dacht ze ook telkens eens aan wat ze gedaan had, en ze begreep dat nog geen van de groote menschen het had gezien. Zijzelf dorst naar het woordje op de trap niet goed meer te kijken, ze draaide haar hoofd om, als ze er langs kwam - alleen deed ze dat wel eens een beetje te laat, en dan had ze het toch al gezien.
Zoo ging er een week voorbij. Toen gebeurde het, dat de heele familie aan de koffietafel zat, en moeder begon te spreken.
- Kinderen, luisteren jullie eens - wie heeft er op de trap geschreven?
Het bleef een oogenblik stil.
- Ik denk niet dat Adri het heeft gedaan, ging moeder voort, - die is daar te groot voor - en Truusje kan nog niet schrijven.
- Ik heb het niet gedaan, zeiden Frank en Bert bijna tegelijk.
- Op welke trap? vroeg Adri - ik heb niets gezien. Heleentje zat met gebogen hoofd en at haar boterham; ze deed alsof het gesprek haar niet aan ging.
- Op de trap naar boven. Ik denk dat Heleentje het heeft gedaan.
- Dat denk ik ook, zei vader ernstig.
Heleentje voelde dat ze een kleur kreeg, en ze knikte heel even met haar hoofd.
| |
| |
- Tonia heeft het weggeschrobd, zei moeder, - het staat leelijk, om op geverfd hout te schrijven - en dan zoo stiekum, in het donkerste hoekje van de trap.
Heleentje dorst niet op te kijken. Ze hoorde vaders stem: Kom straks maar eens bij me op mijn kamer. Nu kon ze haast geen hap meer door haar keel krijgen. Adri vertelde wat van school, vader en moeder luisterden, maar Heleentje merkte, dat hun gedachten er toch niet heelemaal bij waren. - Het eten duurde lang.
Maar eindelijk kwam Heleentje toch bij vader binnen. Hij schoof zittend zijn stoel van de tafel weg, strekte een arm naar haar uit, en liet haar tusschen zijn knieën staan. Heleentje's hart schoot vol. Ze zag vaders oogen op zich gevestigd - wat hield ze veel van hem!
- Zoo, zei hij - nu moet je me eens zeggen: Waarom heb je dat woord op de trap geschreven?
Nu boog ze toch weer haar hoofd. - Ik weet het niet.
- Bedenk eens goed, zei vader - je hadt het honderd maal op een stuk papier kunnen schrijven - en daarna het papier kunnen verscheuren - maar waarom op de trap?
- Ik dacht - begon Heleentje aarzelend - ik dacht dat u me wel eens zou vertellen over God - toen ik tien jaar was geworden - of toen oma dood was - ik - ik moet het toch eens weten.
Vader antwoordde niet, en nu hief Heleentje haar hoofd weer op en keek hem aan. Ze zag een blik in zijn oogen dien ze niet begreep.
| |
| |
- Het was beter geweest, zei vader, - als je me dit dadelijk gezegd had. Nu heb je een slecht voorbeeld gegeven aan de anderen, door met een potlood te krassen op houtwerk. Maar - ik kan je niet vertellen wie God is.
- Waarom niet? ik ben nu toch al tien.
Vader dacht na en zweeg.
- Weet u zelf niets van God?
- Ja - dat wel - maar ik kan er niet over praten. Je moet maar geduld hebben, kindje, - als je zoo oud bent als ik, zal je ook iets van God weten. Maar nooit zal een ander het je kunnen vertellen - je zult zelf moeten zoeken, en nadenken - veel nadenken. En ga nu maar naar moeder terug.
Heleentje boog zich naar haar vader toe en drukte een kus op zijn wang. - Dag vader.
- Dag kindje.
Nu was ze in enkele vlugge sprongen bij de deur.
- Heleen! riep vader haar na.
Ze keek om. - Niet meer doen, zei ze - ik beloof het.
Nooit was ze zoo blij de trap afgeloopen als nu.
|
|