| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk
Wat vader gezegd had over het koopen van een piano, vergat Heleentje niet. Het gebeurde dikwijls, dat moeder rustig in de huiskamer zat te naaien, als Heleentje uit school kwam, en dan zong moeder daarbij. Zooveel liederen kende ze, dat het heel moeilijk voor het kind was, de wijsjes te onthouden - dat leerde ze pas langzamerhand, door de jaren heen. Ook waren de woorden moeilijk voor haar, immers, moeder zong meestal in het Duitsch. Heleentje ging dan stil aan de tafel zitten, met een boek, of een spelletje, maar ze deed niet anders dan luisteren. Dikwijls brak het wijsje plotseling af, doordat Truusje begon te praten, of Bert de kamer binnen stormde. Ook kon het zijn dat vader om een kop thee vroeg, of Tonia haar hoofd om de deur stak: Mevrouw, kan u even in de keuken komen? - Meestal nam moeder daarna hetzelfde wijsje weer op, maar soms ook zette ze een heel ander lied in.
- Moeder, kunt u piano spelen?
- Ja, ik heb het geleerd toen ik een jong meisje was. En in 't begin vond ik het zóó moeilijk, dat ik erom moest huilen, en mijn vader zei: Wat een onzin, dat kind kan geen muziek leeren, plaag haar toch niet met die lessen! - Zoo vertelde moeder, en Heleentje wilde het wel tien maal hooren.
- En later, moekie?
- Later, toen ik wat ouder was geworden, ging het beter, toen kreeg ik ook een andere leerares, één die meer verstand had van kinderen.
| |
| |
- Hoe oud was u toen? - zoo oud als ik nu?
- Nee, ik was ouder - maar jij zoudt het nu misschien kunnen leeren - als we een piano hadden.
- Vader heeft gezegd....
- Ja, dat weet ik, die goede vader zou alles willen geven, maar....
Heleentje hield er niet van, dat moeder een zin onafgemaakt liet; toch dorst ze niet verder te vragen.
Na een poos begon vader er zelf over. - Het was voorjaar geworden, en de menschen verheugden zich over de eerste warme dagen. - Nu krijg ik zoo'n verlangen naar buiten, zei vader, dat ik al mijn geld zou willen geven voor een huisje aan den rand van een loofbosch.
Dat kon Heleentje begrijpen, maar de woorden klonken nog in haar na: al mijn geld - en toen dacht ze plotseling aan de piano. Ze zei, een beetje aarzelend: En de piano dan?
Vader keek haar eens aan. - Ja kindje, dat heb ik je beloofd, maar ikzelf houd meer van den geur van bloeiende boomen, dan van muziek, en soms denkt een mensch het meest aan zichzelf. In het voorjaar, als de eerste bloemen ontspruiten, dan zou hij weer jong willen zijn, en zonder zorg voor vrouw en kind.
Heleentje hoorde wel, dat vader niet meer tegen haar sprak - en ze wist niet goed, hoe ze nu moest kijken, het was of moeder ook niets dorst te zeggen. Maar gelukkig sloeg vader een arm om moeder heen, en zei: - Och vrouwtje, wat zou ik moeten beginnen zonder jullie? - Toen zuchtte Heleentje van blijdschap, en begon te praten over een klein huisje aan den zoom van een bosch, - hoe heerlijk dat
| |
| |
zou zijn, als ze een eigen huisje hadden, wit, met groene luiken, en een grasveld ervoor om te spelen - en misschien kwamen daar ook jonge hertjes grazen, 's morgens vroeg, als de menschen nog sliepen. - Zijzelf vergat de piano, en wel een week lang dacht ze 's avonds in bed aan het huisje - hoeveel kamers er zouden zijn, en hoe het uitzicht was uit alle ramen.
En toen werd oma ziek - niet mevrouw du Ferry, maar de echte oma. Ze werd naar een ziekenhuis gebracht, en moest geopereerd worden. Heleentje hoorde haar vader en moeder daaroven praten. - Het is een sterke vrouw, zei vader, ze wordt waarschijnlijk wel weer beter.
Moeder keek heel ernstig. - Maar als het een lang gesukkel wordt, hoe komen we daar dan doorheen?
- Ik weet het ook niet, zei vader, we moeten het maar afwachten.
Twee dagen later kwam hij thuis, en ging in zijn leunstoel zitten, alsof hij heel moe was. Met een zucht zei hij: De operatie is goed gegaan - nu moeten we ervoor zorgen, dat oma gauw weer aansterkt.
- Heb je haar gezien? vroeg moeder.
- Ja, een oogenblik, ze was te zwak om te praten en toch deed haar gezicht me aan vroeger denken, aan lang geleden, toen ze nog een jonge vrouw was - dat smalle gezicht, met de fijne, rechte neus. - Vader keek op en zag Heleentje zitten. - Ik heb een heel knappe moeder gehad, zei hij tegen het kind, - jij weet dat niet, jij hebt haar alleen maar gekend, sinds ze oud en ziek is, maar vroeger....
Heleentje wist niets te zeggen. Ze dacht aan Bert,
| |
| |
en hoe hij op vaders verjaardag dat albumpje had gegeven aan mijnheer en mevrouw du Ferry. Misschien had vader dat toch niet prettig gevonden, omdat hij zijn eigen moeder nog had. Bert was de eenige, die altijd opa en oma zei, de andere kinderen vergisten zich nog wel eens. Frank deed altijd een beetje potsierlijk, zei meestal voluit: grootvader - en eens: dag mevrouw oma. Daar was toen om gelachen, maar Heleentje geloofde eigenlijk niet, dat iemand het aardig had gevonden.
De kinderen gingen om beurten bij de nieuwé grootouders koffie drinken, behalve Truusje, die was daarvoor nog te klein. Adri ging met Frank, Heleentje met Bert. Eens zei Bert tegen zijn zusje: Iedereen houdt meer van opa dan van oma - maar zie je, dat kan ik niet helpen. Heleentje dacht even na. - Oma kan niet zoo goed met kinderen omgaan, zei ze, maar Adri is al een beetje grooter, en die krijgt dikwijls iets van haar, en laatst heeft Adri een poëziealbum mogen zien van haar eenige dochter, die gestorven is.
- Nou ja, zei Bert, maar ze doet altijd zoo damesachtig, ze kijkt naar je handen en naar je schoenen als ze een beetje vuil zijn - alleen als opa erbij is, durft ze niets te zeggen. En ze heeft altijd nieuwe kleêren aan, en laatst heeft ze een schoone zakdoek voor me gehaald, zoo'n kleintje, daar kon ik mijn neus maar één maal in snuiten.
Heleentje moest lachen. - Nou vind je ook alles verkeerd, zei ze, - maar ze voelde wel, dat zij ook niet zoo heel veel van mevrouw du Ferry hield.
Toen de echte oma hoog en breed terug was uit
| |
| |
het ziekenhuis, zei vader op een keer: Zie zoo, we zullen opnieuw moeten gaan sparen, want al die drankjes hebben veel geld gekost.
Adri vroeg: - Heeft oma zelf dan niet genoeg geld?
- Wel om gewoon te leven, zei vader, maar niet voor zulke extra dingen als ziek zijn en geopereerd worden.
Toen Heleentje dat gehoord had, dorst ze niet meer over een piano te praten.
En de zomer naderde al meer, Adri en Frank mochten zwemmen, vader vond Heleentje daarvoor nog te jong. - Het volgend jaar misschien, zei hij, en moeder beloofde haar, dezen winter een badpak te breien. Zoo werd alles uitgesteld, verschoven tot later. En of ze naar buiten zouden gaan? -
Op Adri's verjaardag, in Juni, werd er weer een taart bezorgd, en iedereen begreep, wie de goede gevers daarvan waren.
- Die menschen zijn allerliefst voor ons, zei vader - ik vind het dikwijls te erg, - wat kunnen wij hun terug doen? De kinderen gaan er koffiedrinken, - zijn ze meer tot lust dan tot last? - ik weet het niet. Moeder antwoordde: De kinderen houden van hen.
Heleentje dorst op dat oogenblik haar broertje niet aan te kijken; ze dacht: het is niet voldoende, dat we van opa houden.
Dien avond liep ze mevrouw du Ferry tegemoet in de gang, en zei:
Oma, wat een heerlijke taart, dank u wel. Haar vader, die er bij stond, legde zijn hand op haar hoofd.
- We zullen onze oma in eere houden, is 't niet? -
| |
| |
Oma keek zoo blij, en liep wat haastiger naar binnen dan anders. Toen ze gelukgewenscht had, zei ze: Nu moet ik iets vertellen, - ja Truida, iets bijzonders, ik heb een cadeau voor jullie - daar is die taart niets bij.
Heleentje voelde haar hart kloppen. Als een flits ging het door haar gedachten: de piano - zou oma ons haar piano cadeau geven? die stond in den salon, en werd niet gebruikt, altijd bleef hij dicht.
- U maakt het veel te bont, zei moeder, - nu nòg een cadeau? Ze keek opa en oma om beurten aan.
- Durf je te raden? die taart duurt misschien twee dagen, - dat andere duurt twee weken.
Dus niet de piano, dacht Heleentje, want die duurt voor altijd, - en ze bloosde van schaamte, dat ze aan zoo iets groots had durven denken.
- Ik begrijp er niets van, zei moeder.
Oma ging voort: En den veertienden dag kun je niet zeggen: Kom, ik bewaar nog een stukje voor morgen, want dan is het onherroepelijk om.
- Het is dus iets, zei vader, dat ‘om’, niet ‘op’ gaat.
- Och, vertelt u het alstublieft.
En oma zei: Ik heb goede vrienden van ons gesproken, die hebben een landhuisje op de Veluwe, - maar ze gaan dit jaar naar hun zoon in Engeland, - nu mogen jullie veertien dagen in dat huis wonen.
Toen oma zoo ver gekomen was, begonnen alle menschen en kinderen tegelijk te praten. - Wat heerlijk! o, het is te mooi om waar te zijn! waar ligt dat huisje? viertien volle dagen? - De blijdschap was groot, en ditmaal was het oma, die het meest
| |
| |
te vertellen had. Ze wist ook allerlei huishoudelijke dingen, dat er op petroleum gekookt moest worden, en dat er geen waterleiding was, maar een pomp in de keuken. Vader vroeg mijnheer du Ferry naar dien zoon in Engeland, en Heleentje dacht: hoe is het mogelijk, dat hij nu al over andere dingen kan praten? Zijzelf luisterde gespannen naar ieder woord van oma, en naar alle vragen van moeder. En weer vergat ze de piano.
Maar twee maanden later, toen de nieuwe cursus op school begonnen was, stuurde mevrouw Hilting haar dochtertje eens met een boodschap naar oma du Ferry. Het was een heel warme dag in het eind van Augustus. Heleentje, die door de zonnige straten had geloopen, herademde in oma's koele, marmeren gang. Het liefst zou ze even op den grond zijn gaan zitten, haar rokjes opgetild, maar dat dorst ze toch niet goed. Oma deed de deur van de achterkamer open. - Kom hier maar binnen, Heleentje, zei ze. Haar stem klonk anders dan gewoonlijk, nog een beetje zachter en treuriger.
Heleentje gaf het briefje van moeder.
- Wat ben je warm, kind, heb je zoo hard geloopen?
- Nee oma, heusch niet. - Ze voelde zich niet erg op haar gemak in die hooge kamer met de statige meubelen, - zij met haar roode kleur en kleverig warme handen. Maar terwijl oma moeders briefje las, keek Heleentje naar de piano in den hoek. Het leek haar vreemd, dat er in deze kamer muziek gemaakt zou worden, er hingen zooveel portretten en schilderijen en alles was zoo oud en zoo stil. Toen zag
| |
| |
ze dat er een sleuteltje in de piano stak en ze stond op en liep naar dat sleuteltje toe. Zou de piano dicht zijn, of juist open? - ze dorst hem niet aan te raken. Het kleine sleuteltje leek wel van zilver. - Ze hoorde den voetstap van oma en keek om. Oma was maar klein, haar oogen waren niet zoo heel ver boven Heleentje's oogen.
- Mijn dochter heeft altijd op deze piano gespeeld, zei oma. Vanmiddag heb ik hem open gedaan, en heb naar de toetsen gekeken - het was of ik de muziek weer hoorde. - Terwijl oma sprak, sloeg ze de zwarte klep op en nam den toetsenlooper weg.
- Kijk, het wit is een beetje geel geworden. Lucie had groote, blanke handen en ze speelde zoo mooi, en kon de toetsen streelen, maar ook er hard op slaan - ze had heel veel kracht, en heel veel zachtheid in zich.
Nu nam oma de linkerhand van Heleentje in de hare. - Jou hand is nog klein, maar goed gevormd - je moeder zegt dat je van muziek houdt. Later, - later zal je waarschijnlijk wel les krijgen. Lucie speelde al, toen ze zoo oud was als jij, - maar ik kan de piano nog niet missen. Als ik ernaar kijk, zie ik Lucie's handen en haar gezicht, - en ik hoor al die muziek.
Oma had Heleentje's hand los gelaten en stond heel stil voor de piano. Het kind dacht dat oma huilde, en wilde niet kijken, maar keek toch, en zag dat oma bedroefd was zonder tranen.
- Het hoeft niet, zei ze haastig, - laat u de piano hier maar staan - ik kan toch nog niet spelen, - misschien zou ik het niet eens prettig vinden.
Toen sloeg oma haar armen om het meisje heen, en
| |
| |
drukte haar even tegen zich aan. - Je bent een lief kind, zei ze, - en je zult zeker later nog wel muziek leeren, als je er werkelijk veel van houdt. Ga nu maar mee naar de voorkamer, dan kunnen we over andere dingen praten.
|
|