| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
Het regende al dagen lang, en de wolken waren zoo zwaar en dicht dat de zon zich niet kon laten zien. Als om vier uur de school uitging, was het al schemerdonker, en moeder had tegen Heleentje gezegd: Houd je broertje wat in het oog, hij moet niet buiten blijven spelen met dit weer. - En dus keek Heleentje naar kleine Bert uit, maar ze vergat het wel eens, en drie maal achtereen gebeurde het, dat hij toch later thuis kwam dan het zusje. - De eerste klas gaat vijf minuten vroeger uit dan wij, had Heleentje tot haar verontschuldiging gezegd, en als Bert zich dan verstopt, kan ik hem ook niet vinden. - De jongen zelf had op moeders vraag, wat hij na schooltijd uitvoerde, geantwoord: We knikkeren nog wat in de portiek van een huis.
Toen, op een Woensdag om twaalf uur, moest Heleentje school blijven. Ze had onder de les een lachbui gekregen, doordat er allerlei rommel was gevallen uit het kastje onder haar bank, en nu moest ze dat kastje opruimen. Er lagen zelfs vuile zakdoeken in!
Ze keek nog in enkele portieken terwijl ze naar huis liep, maar zag haar broertje niet.
Tonia deed haar de deur open zonder groet. In de huiskamer was alleen Truusje, die bij de vensterbank stond te spelen. Terwijl ze haar mantel ophing, meende ze een snik van Bert te hooren uit de keuken, en ze ging er onmiddellijk heen. Haar hart bonsde een beetje. Daar stonden moeder, Tonia en Bert,
| |
| |
- er moest iets heel ergs gebeurd zijn.
- En wat heb je met dat geld gedaan? vroeg moeder.
Bert's lijfje schokte van het snikken, - hij kon niet antwoorden.
- Och Heere, zei Tonia, maar Heleentje voelde, dat moeder geen medelijden had. - Houd dat snikken nog maar wat in, zei moeder, en antwoord me.
Bert probeerde te praten, het klonk onduidelijk, maar was toch verstaanbaar. - Ik - ik heb - er - snoep - voor gekocht.
- Dus je hebt van dat gestolen geld staan snoepen, alleen in een portiek.
Het kind schudde heftig zijn hoofd. - Niet alleen.
Heleentje voelde dat haar oogen vol tranen stonden.
- Natuurlijk met andere jongens, zei ze snel, - hij heeft het misschien om de anderen gedaan.
Een oogenblik bleef het stil, alleen Bert hijgde luid en krampachtig. - Hij heeft geld weggenomen uit de kast, zei moeder toen, dat is slecht van hem, - en laf, als hij zich door anderen heeft laten opstoken. Hij moet naar bed, ik wil hem niet in de huiskamer zien. - Moeder keek nog altijd even streng. - En ga jij naar Truusje, zei ze tegen Heleentje. Ze liepen achter elkaar aan door de gang, langzaam, en met o zoo'n wonderlijk kloppend hart. Voorzichtig deed Heleentje de deur van de huiskamer open, - de beide anderen waren nu bij de eerste treden van de trap. Maar toen ze het kleine zusje nog net zoo zag staan bij de vensterbank, vloog ze op haar toe, en omvatte dat lijfje met haar armen. Huilend boog ze haar hoofd, en zoende Truusje in haar zachte hals.
| |
| |
Het kind begon van den weeromstuit ook te huilen. Maar toen ze een poosje zoo gestaan hadden, droogden hun tranen als vanzelf op, en ze zagen het speelgoed voor zich. Met kleine, lieve woordjes begon Heleentje tegen het zusje te praten. Maar zoodra moeder binnen kwam, dempte ze haar stem nog meer, en ze schrok, toen Truusje lachte.
Al gauw kwamen nu ook de anderen thuis, vader, Adri en Frank. Moeder vertelde hun heel kort wat er gebeurd was, en ieder ging op zijn eigen plaats aan tafel zitten. Het werd een stille, treurige maaltijd.
Daarna - Truusje ging haar middagslaapje doen, en de beide grooten hadden hun huiswerk - daarna wist Heleentje maar niet, wat ze spelen zou. Ze nam allerlei speelgoed in haar handen, maar kon tot niets besluiten. Haar mooie, nieuwe vertelselboek sloeg ze open, en verbeeldde zich dat ze Bert daaruit voorlas. Even was dat toen prettig, ze zei zichzelf dat haar broertje een beetje ziek was, en daarom in bed lag. Maar lang kon ze dat niet volhouden, ze wist zoo goed dat het anders was. Moeder vragen of ze naar Bert toe mocht gaan, dorst ze niet.
Toen dacht ze ineens aan haar grootmoeder. Die woonde dicht bij hen, en toch gingen er wel eens weken voorbij, dat Heleentje haar niet zag. Nu stond ze vlug op en borg het vertelselboek weg. - Moeder, mag ik naar oma?
Moeder keek haar aan, met in haar oogen de vraag: waarom wil je daarheen? - maar ze antwoordde langzaam: Ja, dat kan wel, ik heb oma gisteren gezien, ze was nogal goed. Ga het even aan vader zeggen.
| |
| |
Vader zat aan zijn schrijftafel, en had een onbeschreven blad papier voor zich; hij zag er een beetje verdrietig uit, dacht Heleentje.
- Doe oma mijn hartelijke groeten, en blijf niet te lang - en-ne -. Nu schoof vader zijn stoel achteruit, en pakte haar beide polsen.
- Je wordt al groot, kind, zei hij, - en oma is oud, en je weet wel: oude menschen doen soms een beetje wonderlijk - dus-e - jij moet de verstandigste zijn. Hoe oud ben je? - negen jaar? Goed, ga dan maar.
Heleentje voelde zich heel groot toen ze, voor het eerst alleen, bij grootmoeder binnen kwam. Ze wist wel dat grootmoeder ‘kindsch’ was. - Dag, zei ze.
De oude dame zat in een hoogen leunstoel; voor haar op de tafel lag een spel kaarten. Heleentje sloeg haar armen om oma's hals, - ze vond dat oma toch zoo'n lief gezicht had.
- Zoo, Francientje, kom je me eindelijk weer eens opzoeken? Ga maar zitten, kind. Francientje was de naam van een jong gestorven zuster van grootmoeder, dat wist Heleentje.
Grootmoeder strekte een hand uit, en begon de kaarten te wasschen; over haar gezicht kwam een ontevreden uitdrukking. - Ik moest eens zien, welke boer de mooiste was, zei ze, - maar zijn dat nou boeren? het lijken wel heel zwierig aangekleede mijnheertjes, met een veer op den hoed, en een schitterend buis aan, alsof ze kermis gaan houden. Ik zal eens schrijven aan dien fabrikant - dien fabrikant van de speelkaarten - dat boeren heel anders zijn, - die man heeft er niets geen verstand van.
| |
| |
Heleentje was met haar knieën op een stoel gaan liggen, en boog zich ver over de tafel heen. Ze nam een kaart op. - Het zijn toch mooie plaatjes, oma, vindt u niet? - Deze koning heeft een zwarte baard, en deze heeft zulk blond haar, net een poppe-kop, - kijkt u eens?
De oude dame lachte. - Precies een pop. En zoek nou alle vier de koningen, dan zullen we uitkiezen - maar als ik de harten-koning kies, moet jij een ander nemen.
- Ja oma, zei Heleentje.
Ze speelden zoo een poosje voort. Toen zei grootmoeder ineens, dat ze zuurtjes wilde hebben, en Heleentje moest in de kast kijken.
- Maar breng mij de trommeltjes hier, ik zal ze open doen.
Er waren heel veel trommeltjes, en het was wel aardig, ze één voor één op tafel te zetten, en te kijken wat er in zat. Koekjes, chocolaadjes, balletjes - maar toen werd Heleentje herinnerd aan Bert, die gesnoept had, en - en - geld had weggenomen, en ze wilde de trommeltjes maar liefst weer gauw opbergen. Oma gaf haar plotseling een tik op haar handen. - Blijf er af, het zijn mijn trommeltjes; maar Heleentje dacht gelukkig meteen aan wat vader gezegd had: Jij moet de wijste zijn. Ze wilde wel naar huis terug, maar ze zag op de klok, dat het pas half vier was - en dan zou de middag thuis toch ook nog heel lang duren.
- Wat zullen we eens spelen, oma, vroeg ze. Zullen we een vingerhoed verstoppen? - maar open en bloot.
| |
| |
- Goed, zei oma.
- Aftellen wie begint. - Olke, bolke, rubesolke, olke, bolke, knol. Nou moet die vuist weg, oma.
De oude vrouw lachte. - Kan je net denken, ik heb twee vuisten, hoor. Het kind probeerde haar het aftelspelletje uit te leggen, maar dat lukte niet. Toen zette ze maar flink door. Olke, bolke, rubesolke, olke, bolke, knol. Nou, zei ze na een poosje, - u mag beginnen. Wilt u zoeken of verstoppen?
- Allebei.
- Goed, zei Heleentje, dan zal ik toch maar mijn oogen dicht doen.
- Maar we moeten eerst eens tellen hoeveel geld ik heb, vanmorgen heb ik ook geteld, maar ik weet het niet meer, en ik moet het opschrijven, want als Rika me soms besteelt.... De oude vrouw haalde haar portemonnaie tevoorschijn.
- Natuurlijk steelt juffrouw Rika niet, zei Heleentje - natuurlijk niet, oma, - u hoeft heelemaal niet te tellen.
Oma gooide den inhoud van haar portemonnaie voor zich op tafel. Centen en dubbeltjes waren het, - maar een klein beetje geld voor een groot mensch, dacht Heleentje - haar vader had altijd guldens in zijn portemonnaie.
- Zeven en veertig cent samen, oma.
Verschrikt keek oma haar aan. - Zeven en veertig cent? meer niet? - ik moet toch veel meer hebben, wel tachtig cent, geloof ik.
Maar nu wilde het kind toch heusch naar huis - ze bedacht, dat Bert misschien weer beneden had mogen komen.
| |
| |
- Het is genoeg, oma, zei ze, - heusch, het is genoeg, u kunt er alles voor koopen. Die groote, een beetje angstige oogen van de oude vrouw maakten haar zoo verdrietig. Ze stond op en sloeg haar arm om grootmoeders schouders. - Doet u nou dat geld weer weg. Ik ga naar huis, - zal ik de groeten doen aan vader en moeder? - Weet u wel? vader is toch uw zoon?
Daarop gaf grootmoeder geen antwoord. - Geef me dan mijn kaarten weer, zei ze.
Een groote droefheid kwam in Heleentje's hart. - Alstublieft, oma, zei ze, en ze streelde plotseling oma's hand. - Dag, ik ga maar. Weet u nog van die boeren? Het zijn net zwierige heertjes, met hun mooie jasjes aan. - Dag - het is koud buiten, zoo'n beetje venijnig koud - u zit hier maar lekker bij de kachel. Ze drukte een zoen op grootmoeders wang.
- En nu mocht ze toch wel de deur achter zich dicht doen?
Langzaam liep ze naar huis - ging nog een blokje om. Raar was het, dat ze liever niet thuis wilde komen. Als Adri en Frank nu maar in de kamer zaten, en deden of er niets gebeurd was - en als vader ging voorlezen. - Ze liep nu toch een beetje vlugger.
De lamp brandde al, en Truusje had haar middagslaapje uit.
- Waar is moeder? vroeg ze dadelijk.
Vader antwoordde: Even naar boven. Zijn stem klonk zacht, en een beetje schor.
- Hoe was het met oma? vroeg Adri.
- Och, gewoon. Heleentje wist niet, wat ze verder zou moeten zeggen over oma, en ze zweeg maar
| |
| |
weer. Stilletjes schoof ze bij aan de tafel, - nu zat ze tusschen vader en Frank, maar beiden hielden ze hun hoofd gebogen over een boek. Er was natuurlijk geen sprake van, dat vader zou voorlezen.
Toen ging de deur open, en moeder kwam binnen.
Ze liep naar vader toe, en legde haar hand op zijn schouder. Heleentje keek naar moeders gezicht, - het was veranderd, dacht ze, - zóó had ze het nog nooit gezien.
- Man, zei moeder, - ik kwam boven, en zag kleine Bert liggen slapen - voor zijn ledikantje, op den harden grond. Hij kan er niet zijn uitgevallen, en de dekens had hij recht gelegd. Ik heb hem nu weer warm toegestopt, - maar - wat vind je? - zullen we hem beneden laten komen?
Heleentje luisterde en keek met gespannen aandacht. - Nee, zei vader, en hief zijn gezicht op, - hij moet boven blijven, dat is beter voor hem. Maar morgen staat hij op en gaat naar school, en niemand praat over wat er gebeurd is. Denk jullie daaraan - geen woord. Morgen begint er een nieuwe dag. - Vader slikte even. - Dat op den grond slapen, staat in een of ander verhaal - ik heb het laatst toevallig gezien.
- Ik heb het Bert voorgelezen, zei Adri schuchter.
- Goed, zei vader, zooiets bedenkt een kind niet zelf - en dat doet er ook niets toe - ik geloof daarom wel, dat Bert berouw heeft. En nu praten we hier niet meer over.
Moeder ging op haar gewone plaats zitten.
Weer werd het heel stil in de kamer, maar Heleentje zag, dat moeders gezicht niet meer droevig stond.
|
|