| |
| |
| |
Derde hoofdstuk
Het was herfst geworden. Heleentje zat nu in de vierde klas. Ze dacht nog dikwijls aan dien zomer buiten, het was zoo heerlijk geweest en had ook lang geduurd, maar eindelijk was het toch voorbij gegaan.
- En nu maar weer heerlijk leeren, had vader gezegd.
Heleentje hield veel van de school, maar zoo'n Zaterdagavond vond ze toch ook wel erg prettig, omdat ze dan den vrijen Zondag al voelde. En deze Zaterdagavond had nog iets bijzonders: Adri ging naar haar eerste feest, een uitvoering van de school-club, met bal na! Heleentje moest een paar maal tegen zichzelf zeggen: och kind, jij gaat niet mee, - zoo blij voelde ze zich, en zoo vol verwachting. Ze vergat heelemaal dat het album-avond was, dat vader met de kleintjes - waartoe zij ook hoorde! - plaatjes ging plakken. Ze dacht maar aan de nieuwe jurk van Adri, roomkleurige zij! en aan al het feestrumoer en de muziek in zoo'n groote zaal. Nu was Adri boven om zich te kleeden, en Heleentje kon niet begrijpen dat moeder zoo rustig de krant las, en vader op zijn studeerkamer was gaan zitten. Zijzelf liep maar zoo'n beetje rond, hing op alle stoelen om beurten, en voelde dat ze onrustig was.
Plotseling liep ze naar boven, - er was haar iets ingevallen.
- Vader (hij zat heel gewoon achter zijn schrijftafel) vader, ik weet wat voor u.
Hmmm, zei vader, dat beteekende, dat hij even zijn
| |
| |
zin moest afschrijven voor hij kon luisteren. Nu keek hij op. - Ja, kindje?
- Vanmorgen op de speelplaats hoorde ik een klein jongetje in één van die tuintjes, die daar achter loopen. Hij schreeuwde, naar een zusje of zoo: Kom mee, we gaan op het ‘afgemaakte’ bed spelen!
- Ja, zei vader, dat is heel aardig, goed dat je het onthouden hebt.
Heleentje bloosde van plezier. Ze wist dat vader een boek schreef over de taal van jonge kinderen; zijzelf zei soms nog iets dat niet heelemaal goed was, dan wees vader haar op de fout, maar nu had zij hem geholpen.
- Dat jongetje heeft dus eerst geleerd: een bed is opgemaakt, en het tegenovergestelde daarvan noemt hij ‘afgemaakt’.
Heleentje dacht ernstig na. - Ja, zei ze, maar als hij nu iemand hoort zeggen: Ik heb mijn werk afgemaakt, zou hij dat dan niet begrijpen?
Nu keek vader ook ernstig. - Dat weet ik niet, zei hij, mogelijk begrijpt het kind dat wèl, hetzelfde woord kan heel verschillend voor ons klinken, zoodat we toch weer niet aan hetzelfde denken. Adri gaat vanavond naar een bal, en jij kaatst je bal tegen den muur. - Ze keken elkaar glimlachend aan, want nu hadden ze beide weer aan Adri gedacht. - Gaat u mee naar beneden, vroeg het kind, Adri zal wel dadelijk komen.
- Goed, even opschrijven van het ‘afgemaakte’ bed.
En toen ze in de gang kwamen - daar stapte Adri al juist voor hen uit! - O, riep Heleentje, zal ik je
| |
| |
rok ophouden, als je de trap afloopt?
Dat vond Adri niet noodig, maar toch liep het zusje heel voorzichtig achter haar aan, en keek hoe de lichte stof van de eene trede op de andere wipte, zoo soepel, en zonder ritselen. En: O, riep ze nog eens, toen Adri dicht onder de lamp was gaan staan. Ze vond het zoo mooi, die zachte kleuren! Moeders gouden kettinkje om Adri's hals, en haar goudbruine haar, dat een beetje lang was, en aan het uiteinde omkrulde; dan de roomkleurige zij, en het ceintuur van goudachtige stof, en de beige kousen, waarvan je haast niets zag, een klein stukje maar op den voet, en de goud-leeren schoentjes!
- Je zult wel dikwijls dansen, zei ze, misschien wel aldoor. Toen keek ze op en zag in Adri's heldere, grijs-blauwe oogen. - Vind je het eigenlijk niet zoo erg prettig? zou je liever.... nee, toch niet liever thuisblijven?
- Och kind, zei Adri.
- Nou niet snauwen, meisje, viel vader in. Zeg liever, eerlijk, dat je het niet weet, want het is je eerste bal. Je geeft niet zoo heel veel om dansen, is het wel? - maar alles wat erbij komt - je hebt zoo 'n mooie jurk aan, wat zullen je vriendinnen zeggen? - Maar bedenk, dat jij ook iets moet zeggen van hùn feestgewaad.
- De koningin van het bal zal je wel niet zijn, zei Frank plotseling.
- Zooals Asschepoest, zei Heleentje, toen de tooverfee haar had geholpen.
- Hoeft ook niet, zei Adri kort af, want er is toch geen prins.
| |
| |
Vader trok zijn wenkbrauwen op. - Daar kon je je eens in vergissen.
Heleentje zag een flikkering van pleizier in zijn oogen, ze vond het zoo heerlijk, als vader zich met de kinderen bemoeide.
- Een heel gewoon meisje, ging vader voort, - ze zou bij jou in de klas kunnen zitten - kan een broer hebben, die een prins blijkt te zijn. Wist je dat niet? Hij keek moeder aan, en die begon te glimlachen, - maar Adri zei, een beetje gejaagd: Ik geloof dat het mijn tijd wordt.
- Hè toe vader, zei Heleentje.
- Wat, mijn dochtertje?
Maar het meisje dorst niet hardop te zeggen: praat u nog een beetje door op dienzelfden toon, - misschien wist ze ook zelf niet, dat ze dat bedoelde. En de vader vroeg niet verder, want Adri nam afscheid.
Toen ze dan goed en wel weg was, begon het heerlijke half uurtje voor de kleintjes. Bert mocht wat langer opblijven dan gewoonlijk, want het was ‘plakavond’. De kleine jongen haalde al het zware album uit de kast en legde het voor zijn vader neer; moeder gaf de lijm en de plaatjes. Iederen Zaterdag-avond werd er een blad volgeplakt, en de beide kinderen mochten om beurten zeggen, hoe ze het graag wilden hebben. Nu sloeg vader het album open, en Heleentje herinnerde zich dat ze den vorigen keer een beetje boos was geweest, omdat Bert zijn bladzij zoo vol geknoeid had. Alles stond maar door elkaar heen, het was bont en leelijk geworden.
Frank, die zijn schooltasch had opgenomen, vroeg:
| |
| |
Vader, mag ik boven gaan zitten, ik heb een heeleboel algebra-sommen.
- Goed, zei vader.
Soms bemoeide Frank zich ook met het album, - vanavond dus niet, dacht Heleentje. En Adri was naar het feest. Heleentje had plotseling heelemaal geen zin meer in plakken. Ze zei: Ik wil ook liever boven zitten, en-ne - en mijn aardrijkskunde leeren. Ze hield haar hoofd gebogen, maar voelde toch dat vader haar aankeek.
Hij antwoordde: Zoo, laat je ons nu al in de steek? misschien wil moeder mee doen. Ga jij maar naar boven. - Vaders stem klonk net als die van Adri, toen ze gezegd had: Er is toch geen prins. Zou ze nog gauw zeggen: Och nee, ik blijf maar hier? Ze had heelemaal geen huiswerk, dat van die aardrijkskunde was maar een verzinsel.
Heleentje stond op en haalde den atlas tevoorschijn. Misschien zei Bert wel: doe niet zoo flauw - of anders moeder. Van de kast tot de kamerdeur was ditmaal een lange weg, maar niemand zei iets.
Heleentje zuchtte eens toen ze de studeerkamer binnen kwam.
- Wat nou? vroeg Frank.
Ze probeerde zoo onverschillig mogelijk te zeggen: Ik moet aardrijkskunde leeren, en met een bons legde ze den atlas op tafel.
- Ik zal je straks overhooren, zei de jongen, - wat heb je op?
Ze loog: Alles van Noord-Holland.
- O, fijn, dan doe ik het uit mijn hoofd. Frank hield van overhooren.
| |
| |
- Maar je moet een lange poos je mond houden, zei hij erbij.
Daar zat Heleentje tegenover hem en sloeg de kaart van Noord-Holland op. De steden: Amsterdam, Haarlem, Zaandam, Alkmaar. - Nou ja, dat kinderachtige gedoe ook met die plak-plaatjes - Hoorn, Medemblik. Eigenlijk waren die plaatjes leelijk, dat had ze verleden week voor het eerst gezien, toen Bert zoo knoeide. Dan in het Gooi: Naarden, Muiderberg, Hilversum. - En al knoeide je niet, je kon er toch nooit iets moois van maken. En vader praatte dan zoo flauw van: prachtig, en wat een lief schaapje, hè Bert? - Nee, het zou heerlijk zijn, als ze echt huiswerk had, net als Frank.
- Kan je me niet een beetje algebra leeren? vroeg ze. Frank keek niet op. - Hoe oud ben je?
- Negen.
- Goed, dan zal ik het je leeren, als je drie jaar wacht.
- Aardig, zei ze.
- Ken je nou Noord-Holland al? de Purmer en de Beemster, en zoo?
- O, die polders zou ik bijna vergeten.
Ze werkten een poosje zwijgend voort. Toen zei Heleentje weer: Zeg, gisteren had een kind op school zich gesneden, en toen huilde ze zoo vreeselijk, want ze dacht dat bloed pijn deed. Hoe vind je dat?
- Ik vind, zei Frank, dat je je mond moest houden. Maar even later keek hij zelf van zijn werk op en zei: Sommige menschen zijn bang voor bloed; het is ook wel een geheimzinnige stof, het stolt zoo gauw.
| |
| |
- Wat is ook weer: stolten?
- Stollen! - dat zal ik aan vader zeggen.
Heleentje bloosde. - Nou ja, stollen dan.
- Dat is: van een vloeistof tot een vaste stof worden, bijvoorbeeld als het water ijs wordt.
- Maar dat heet bevriezen. Ze zag dat Frank aarzelde, en ging voort: Je zegt toch niet: het heeft vannacht hard gestoken?
- Gestold.
- Nou ja, maar je zegt het niet.
- Kind, houd je gemak. Vriezen is een beetje wat anders, zie je. Ik wou dat ik al natuurkunde leerde. Maar nu moet ik mijn algebra maken, en als je je mond niet houdt, dan doe ik je wat.
Heleentje tuurde weer op de kaart van Noord-Holland. Eigenlijk kende ze alles, - zou ze naar beneden gaan? Vader alleen met Bert - vader deed natuurlijk maar of hij het ook prettig vond, dat plakken. Maar ze kon het toch niet helpen, dat zij er te groot voor was geworden?
- De Purmer en de Beemster - een kind op school zei: purmerenden, voor.... Nou ja, eigenlijk wist zij ook niet precies hoe dat vreemde woord was. Het beteekende: je haar laten golven. Zou ze dit aan vader vertellen? Och nee, zulke fouten bedoelde vader niet. Truusje begon nu ook te praten, - misschien kwamen er nog meer voorbeelden voor vaders boek. Ze zou eens goed opletten of Truusje ging zeggen: houd me los, inplaats van: laat me los, zooals zooveel kinderen deden. - De Loosdrechtsche en de Ankeveensche plassen - werd Bert nog niet naar boven gebracht? - dan was dat gezeur met die
| |
| |
plaatjes tenminste voorbij. - En toen, ineens, sloeg Heleentje den atlas dicht. - Je hoeft me niet te overhooren, zei ze tegen Frank, - ik ken het wel. Op een drafje liep ze naar beneden.
Daar zat moeder, vlak naast vader, en Bert zat op hun knieën. Heleentje wist niet goed wat ze nu voelde, - was het spijt, dat zij zoo lang was weg gebleven?
Moeder keek op de klok. - Daar hebben we de groote Heleen al weer, zei ze, - de kinderen moeten naar bed, - maar eerst een stukje krentebrood. Moeder wilde gaan, maar Heleentje drukte een knie op haar schoot en sloeg een arm om haar hals.
- Laat eens kijken, wat hebben jullie geplakt?
Moeder schoof haar wat meer naar het midden.
- Ga gewoon zitten, zei ze, ik wil nog over je heen kunnen zien.
En zoo zat dan Heleentje, die al negen jaar was, bij haar moeder op schoot, en naast zich voelde ze het warme lijfje van haar kleine broertje, en in haar nek moeders adem. Ze zag een jong poesje, met een roze strik om, middenop het album-blad, en daarom heen een krans van roodzijden roosjes. Vader zei: Ik heb vanavond eens mogen kiezen - hoe vind je mijn smaak, Heleentje?
- Heel goed, zei ze, mooi - wat een zachte roosjes, heb je wel met je vingertje gevoeld, Bert? Ze nam den wijsvinger van zijn rechterhandje, en streek daarmee over het plaatje. Nu praat ik net als vader en moeder van ‘mooi’ en ‘goed’ en ‘zacht’, alleen omdat Bert nog zoo klein is. Dit is geen jokken - o nee, het is iets heel anders.
| |
| |
Maar nu stond moeder toch heusch op en haalde het krentebrood uit de kast. - Zoo, ieder een dikke sneê, en dan naar bed.
Als het laatste minuutje van den Zaterdag-avond prettig is, dacht Heleentje, dan -
- Dank u, moes. Ze hapte met smaak in haar krentebrood. Had ze misschien willen denken: dan is de heele avond prettig geweest?
|
|