| |
| |
| |
9
De witte linten van haar bruidsboeket had Rite zorgvuldig in de grote kast op haar slaapkamer geborgen en al gauw kwam het haar voor dat ze ze als een kostbaar verband had bewaard, want ze keek ernaar door vochtige ogen, liet ze een voor een uitrollen en wond ze opnieuw langzaam om haar hand. De bloemen waren een grote verrassing geweest, Michel moest wel van haar houden, hij had zijn ouders geschreven dat ze mooi was, - maar hoe vaak zou ze hier nog staan, schuil zoekend tussen de open kastdeuren en trachten haar verdriet te stelpen? De eerste maal werd ze daarbij herinnerd aan het gekneusde gezicht van Trude Carol en voelde bewondering voor de wijze waarop Trude dat had gedragen. Moest zij de teleurstelling in Michel even licht nemen? Hij wilde dat ze haar geit weg deed, Babette werd oud, zou misschien geen jongen meer krijgen, en hij kon haar plekje in de schuur zo goed gebruiken. Nietwaar? - Je hield zo'n beest niet uit liefdadigheid. Geprikkeld door die laatste woorden had Rite gevraagd of hij dan nòg niet genoeg ruimte had voor zijn potten en pannen?
- Vandaag nog wel, morgen niet meer. Wat had hij tot nog toe gedaan? - zich geoefend, geëxperimenteerd, een kleine voorraad gevormd om te kunnen tonen, - maar als straks de eigenlijke produktie begon...
- Wat verstond hij onder ‘de eigenlijke produktie?’
- Pullen en schaaltjes voor een vlotte verkoop. Hij moest ertoe overgaan het materiaal kant en klaar te bestellen, gezuiverde, gemengde klei, als grote broden, in plastic verpakt. - Dat had hij een jaar geleden ook gezegd.
Hij trok met de schouders en had zijn scheve glimlach.
- Een jaar geleden, toen overheerste nog het spel-element in zijn werk. Ze moest bedenken: wanneer had hij gespeeld? Nooit ende nooit, - hij was geen jongen geweest, geen kind,
| |
| |
altijd alleen een kreupele, - totdat hij dit kunstambacht had leren kennen. Zijn handen waren al gegroeid erdoor, de kracht van zijn armen kwam uit rug en heupen - wat een grote overwinning betekende.
- Al het geld dat hij had uitgegeven, zei Rite, bad dus nog niets opgebracht?
Hij keek haar strak verwonderd aan. - In materiële zin: Nee, - of nauwelijks, en als ze rekenen wilde: nog geen half procent. Zijn stem klonk hees en grimmig.
En even star was Rite voortgegaan: Ze leefden dus van haar werk; - dat vond ze goed, maar dan macht hij haar de geit niet afnemen.
- Van haar werk? Waarschijnlijk ook van hun beider kapitaal, Hij wist niet precies hoeveel geld er was, zijn bod op haar huis was belachelijk geweest, en in plaats van dat te verdubbelen, bad hij zich het huis laten schenken. Maar om in haar geest te denken: kostte Babette niet meer dan ze gaf? - het lag hem niet sentimenteel te doen over een geit. Als hij armslag kreeg, zou hij deze winter een voorraad maken, die het volgend seizoen vliegend van de hand zou gaan.
- En kon hij de jongenskamer niet gebruiken of de zolderruimte, die nu lucht- en regendicht was? - Ach nee, die woorden nam ze terug, - maar Michel had al honend gelachen. - Net even te laat, zei hij, je wilde me tot een slaaf van den farao maken, een jood die bezwijkt aan de piramidebouw, - met zware stenen omhoog en in mijn geval ook weer omlaag, als de klei op die stenen is gedroogd.
Ze antwoordde: ‘Je weet dat ik niet bad doorgedacht, en natuurlijk zou ik die stenen voor je hebben gedragen.’ Maar ze zwichtte en deed afstand van Babette.
Dat was dus een jaar na het huwelijk, na een zomer, bont en luidruchtig van vreemdelingen, waarin de overige winkeliers van het dorp goede zaken hadden gedaan. Rite bewerkte de grond als vanouds, maar daarnaast leerde ze een huiselijk leven kennen. Als Michel opgewekt was, voelde ze zich geluk- | |
| |
kig en trots; ze bereidde het eten voor hem, ze hield het huis schoon, dat wil zeggen de woon- en slaapkamer, - in werkplaats en schuur mocht ze nauwelijks komen. Ze zag daar soms vreemde bezoekers, hoorde Michel een enkele maal Engels spreken, zelfs gebeurde het dat hij iemand vóór ging, de hoge stoep op en het glazenkastje wees, dat nu aan de muur hing op de plaats van de oude kapstokhaken. Daarin stonden zijn mooiste produkten, enkele vazen, kommen, schotels in de koele kleuren van de zee, en wie daar mocht komen, moest Frans verstaan, want het was Michel te doen om te praten. De eerste keer dat Rite hem zo hoorde, kwam ze onder de indruk van zijn zelfbewustheid.
‘Vindt u dit mooi - houdt u van grijs, grijs is de rijkste kleur, doordat er zoveel in is verzwegen. Ik ben een man van het noorden, van de grauwe zee; wat de wind en het licht van het water maken, die lijnen en tinten, die beweging en die glans, dat alles tracht ik in zo'n stukje aardewerk te vangen. Ik heb u drie van de vier elementen genoemd, ik voeg er het vuur als laatste bij, - het vuur dat bestendigt.’
Ook de bezoeker kwam onder de indruk, hij vroeg per slot naar de prijs alsof hij om een gunst dong, en tot Rite's verbazing werd de gunst hem niet steeds verleend.
‘Och,’ hoorde ze Michel op lichte toon zeggen, ‘het is niet voor de verkoop bedoeld, het zou me te arm maken, dit te moeten missen. Komt u het volgend jaar terug, dan heb ik meer vooraad, en kunt u iets krijgen.’ Ze zei niets tegen Michel, maar toen ze den pastoor kort daarna ontmoette, uitte ze haar ongerustheid. - Wat moest dit worden, als hij niet wilde verkopen?
Antoine glimlachte en zei: Vertel mij zo juist mogelijk wat er is gebeurd.
Toen trachtte ze de woorden van haar man weer te vinden en kwam opnieuw en haast nog meer dan de eerste maal onder de indruk van hun bewogenheid. De ander luisterde peinzend, knikte vele malen met het hoofd.
| |
| |
‘Laat hem, Marguerite, heb geduld met hem, denk maar dat hij een nog onontgonnen akker is, waaruit veel moet worden weggehakt. De zucht om begrepen te worden is sterk in hem, zo sterk, dat hij gaat overdrijven en daardoor het begrip bemoeilijkt. Maar ik zal hem eens zeggen: Geef iets tastbaars van jezelf mee, iets meer dan woorden en je hebt kans in een vreemd huis, in een vreemde stad langzaam te worden gekend.’ Even stond hij stil. ‘Ach nee, waarom zou ik dat zeggen? Hij moet het nog van heel nabij hebben, van jou in de eerste plaats, van een enkelen vriend.’
‘Van mij?’ zei ze fronsend, ‘maar ik ben een boerenvrouw.’ Hij glimlachte. ‘Het klimaat in de Provence is niet mild, eerder wreed, felle zon, te weinig regen, maar jij kunt mild zijn en toch op tijd snoeien.’
‘Antoine,’ zei ze plotseling, ‘wees een vriend voor Michel en waarschuw hem, terwille van mij.’
‘Waarvoor moet ik hem waarschuwen!’
Ze dacht een ogenblik na. ‘Misschien voor mij, we zijn toch maar onberaden getrouwd en hij heeft er zijn ouders door verloren.’
‘Hm - verlies kan winst zijn.’
‘Ach, ik weet niet hoe ik het moet zeggen, maar soms ben ik bang. Ik dacht alles te hebben geleerd, van mijn vader, van het werk, maar Michel maakt me onzeker en schrikachtig. Dat hij zoveel eist en niet wil geven, - niet wil verkopen, bedoel ik...’
Ze waren al pratend bij haar akkers gekomen en hielden stil. ‘En toch,’ zei de pastoor met een glimlach, ‘toch begrijp je het, jij, die wel in het dorp bent gezien met één grote druiventros in de kom van je handen, één tros, die je niet wilde verkopen maar wegschenken.’
Rite bloosde licht. ‘Toen Paul zo ziek was,’ zei ze, ‘ben ik eens naar den dokter gegaan, - wie heeft je dat verteld? - het was in de druiventijd. Maar dat is anders.’
Hij legde een hand op haar arm. ‘Zeker is het anders, Michel | |
| |
heeft meer het gevoel de schepper van zijn werk te zijn dan jij van je oogst, hij is kinderlijker, minder volgroeid. Als de mensheid ooit in haar geheel volwassen zal zijn - het duizelt me daaraan te denken - den zal ze ondergaan in God, den enigen Schepper.’ Hij zweeg een ogenblik, zei toen nog eens, dringend: ‘Heb geduld, Rite, geduld is misschien de hoogste vorm van liefde,’ en liep voort, driftig zijn soutane wegschop pend.
De korte winter ging rustig voorbij. Het kon Rite gebeuren dat ze in Michel het spelende kind zag, wanneer hij op zijn smalle bankje gezeten het houten rad door zijn aandrijvende voet liet draaien en met vaste hand de klei vormde. Ze leerde binnen te komen zonder hem te storen, met een blik te vragen hoe laat hij wilde eten, en zelfs dat niet te doen als hij bezig was zijn vormen in de oven te plaatsen. Gelukkig was er geen rijverkeer mogelijk in de smalle geul voor het huis, zodat de produkten in de oven niet tot schudden werden gebracht als bij zijn vriend Jean in Le Hâvre, maar toch vroeg dat neerzetten op het drievoetige onderstel de zuiverste aandacht. Dikwijls moest de elektrische stroom in de nacht worden uitgeschakeld en al gauw nam Rite dat van haar man over. Ze vroeg hem de wekker niet te zetten, ze zou op tijd wakker worden, maar hij vertrouwde dat niet, dus werd ze te vroeg wakker en voorkwam het harde ratelen. in het donkey liep ze de trappen af, maakte pas licht in de werkplaats. Als er iets font gaat, dacht ze, heb ik het gedaan, ben te vroeg of te laat geweest, heb slaapdronken tegen de oven gebotst. Ze wilde zich daar niets van aantrekken en toch deerde het haar - om hem. Maar hij was zeer zorgvuldig en had zelden tegenslag.
Een enkele maal kwam er bericht van zijn ouders. Een der trouwfoto's had Michel uitgezocht om hun te sturen, die waarop alleen zijn hoofd en schouders uitstaken boven Rite in haar glanzende japon, en alle twee hadden ze daar iets bij geschreven. Hierop was een kort wederwoord gevolgd zonder | |
| |
dank of vreugde, wat Michel had doen zeggen: ‘Geloof maar dat dit langzaam is doodgebloed - mocht er nog een spontaan gevoel van medeleven zijn geweest - zodat er niets is overgebleven dan het zelfbeklag om de eigen misrekening.’ ‘Maar laten we hun teleurstelling tot ons doordringen?’ had Rite gevraagd, waarop Michel vlam vatte. ‘Dat ook nog, eerst de kanker van hun liefdeloosheid, dan de woekerende schimmel van teleurstelling,’ - een uiting waarvan Rite schrok. Als we een kind zouden krijgen, dacht ze, misschien zou dat veel bitterheid wegspoelen, hoe mild is niet mijn vader geworden door den kleinen Paul. Opeens kwam haar een woord van Antoine in de herinnering: ‘Het dorp moest een standbeeld oprichten voor den ouden Puyvot, niet voor Pierre, den schilder, maar voor hem, den aartsvader.’ Na een ogenblik drong ze haar gedachten terug. ‘We zullen nog eens schrijven,’ zei ze, ‘eindelijk moeten we het toch winnen,’ maar weer stoof Michel op. ‘Ten langen leste zullen ze doodgaan,’ zei hij, ‘dat is het enige waarnaar we kunnen uitzien.’
Rite antwoordde niet meer, - ze dacht opnieuw aan een kind. Ach, ze was eenenveertig jaar geweest, maar kon niet geloven dat haar lichaam steriel zou blijven bij levenwekkend zaad; ze had dat lichaam gekastijd, niet om het afbreuk te doen, maar om het sterk te maken. Ze glimlachte droevig. ‘Geduld, geduld,’ had de geestelijke gezegd en wist niet waarop ze hoopte. ‘Ten langen leste’ zou ook zij doodgaan, maar een landbouwer leefde te zeer van groei tot groei om aan eigen verval te denken.
En weer ging een winter voorbij. Michel was begonnen de haard in de schuur te stoken en de gevormde klei bloot te stellen aan de laaiende gloed, waarin hij zout strooide om een dunne maar zich goed vasthechtende deklaag te verkrijgen. Hij lachte wat verlegen spottend om dit simpele proces van eenmaal bakken en tegelijkertijd glazuren, zoals hij zei, maar Rite betrapte hem bij een aandachtig en liefkozend in de vingers draaien van zo'n voorwerp, waaraan hij vorm en zin had | |
| |
gegeven. Na wat voorstudie begon hij het luchtdroge, ongebakken produkt te beschilderen met grillige figuren, ranken en rechthoeken en gebruikte daarvoor liefst pasteltinten, die het een tedere luchtigheid gaven. Toen het voorjaar werd, had hij van dit soort werk een vrij grote hoeveelheid staan.
In mei begon de rozenpluk. Rite was gewend de bloemen in een hoek van de stal uit te strooien, waar ze een nacht moesten blijven liggen om dauw en regen te laten afdruipen, waarna ze in het dorp werden gewogen en achtergelaten. Het vorig jaar had ze de nieuwe schuur gebruikt, waar Michel toen nog niet werkte, ditmaal stelde hij haar voor, de bloemen naar zolder te brengen.
Ze protesteerde. Waarom zo hoog, ze konden toch wel in een hoek van de kamer liggen?
- En ze had zelfs zijn zware stenen naar boven willen sjouwen, - hoeveel lichter waren rozebladeren!
- Lichter? - vijftig kilo bleef honderd pond.
- Ze hoefde niet de pluk van de hele morgen in één zak te doen.
- Zou ze mand voor mand naar huis moeten brengen - en wat was er tegen de kamer?
Michel aarzelde even. ‘Het is geen stijl,’ zei hij.
Een ogenblik bleef ze sprakeloos, gaf toen ten antwoord: ‘Dan is ons huwelijk ook geen stijl,’ maar dacht meteen aan Babette, die ze had weggedaan en toen kwam dit gekibbel haar kleinzielig voor. Ze zei niets meer en bracht een maand lang de rozenoogst drie trappen op en af.
Op een prille morgen in het laatst van mei lag ze wakker en voelde zich vreemd gehinderd door de sterke bloemengeur. Michel sliep, ze hoorde zijn adem zagen door zijn smalle borst. Was de nacht zo lauw dat hij haar beklemde, of had ze honger? De hitte sloeg haar eensklaps uit en ze begreep te willen braken. Haastig stond ze op, de lippen saamgeklemd, liep op de tast naar beneden en zag de kamer als bevangen in de stilte en het eerste grauwe licht. Over de gootsteen gebogen | |
| |
voelde ze een prikkelende trilling door haar hele lichaam, er liep wat speeksel uit haar mond, maar tot braken kwam het niet. Langzaam herstelde ze zich, de hitte trok weg, ze hief het hoofd en veegde met de hand langs haar lippen. Uit verre kindertijd herinnerde ze zich een dergelijke ervaring, toen Pierre haar eens een sigaret had laten roken. Was het toch de rozengeur geweest, die haar benauwde - maar waarom dan nu voor het eerst? Ze ging aan de tafel met het smetteloze blad zitten, die haar nog steeds een gevoel van wijding gaf en keek naar het kastje met Michels mooiste werk. Het linker glas was een beetje beduimeld, ze zou het schoon vegen. ‘Het relikwieën-kastje’, zei Antoine en voerde een gesprek met Michel over het sacrale in de kunst, terwijl zij afwaste. Hij had zichzelf te eten gevraagd, omdat Thérèse, zijn huishoudster, weer eens haar vrije dagen had genomen. - ‘Zo'n vrouw voelt zich natuurlijk onbevredigd,’ had hij gezegd, juist nu ze ouder wordt, maar wat kan ik daaraan doen?’
Opeens schrok Rite. - Ik krijg misschien een kind, had ze in een flits gedacht, ik merk de eerste tekenen van zwangerschap. Keerde de hete prikkeling terug? - Nee, ze wist het te bedwingen. Toen ik jong was heb ik niets gevoeld, zei ze zichzelf en antwoordde: waarschijnlijk is er toen ook niets geweest, niet anders dan een bloeding wat heviger dan normaal. Ja, het zou wel zo zijn. Ze moest gaan slapen, geen kou vatten, afwachten, lang wachten, heimelijk eerst. - Wat zou Michel zeggen? Ze hadden nooit over de mogelijkheid gepraat. Zou hij zwijgend hebben aangenomen dat ze te oud was voor een kind? ‘Ik wil dat je me het dagelijks brood voorzet,’ had hij gezegd als een smekeling, als iemand die van honger dreigt om te komen - maar geen lichamelijke honger. - Ze zou altijd voor hem zorgen, al eiste hij veel meer dan een kind zou doen.
Nu hoorde ze zijn stem. ‘Waar blijf je, ik wacht al zo lang.’ Ze was opgestaan, haar hoofd voelde een beetje duizelig.
‘Ik kom!’ riep ze, liep naar boven en wilde zich zwijgend | |
| |
naast hem schikken.
‘Wat is er,’ vroeg hij, ‘je bent toch niet aan de oven geweest? Hij is leeg.’
‘Dat weet ik,’ zei ze.
‘Maar waarom ben je dan opgestaan?’
‘Ik voelde me niet goed, misschien heeft de rozengeur me bedwelmd.’
‘Onzin - je wilde toch niet weglopen?’ Hij legde zijn hoofd tegen haar schouder en ze rilde even.
‘Ik ben bang voor die overkant,’ ging hij voort, ‘het is daar zo rustig en Justin had al terrein voor je uitgemeten. Antoine zegt, dat ik me geen zorg hoef te maken omdat je wel wordt vastgehouden door de oude grond. Je voornaamste wezenstrek zou trouw zijn, maar ik begrijp dat niet - trouw in een wereld die reilt en zeilt?’
Met gesmoorde stem zei Rite: ‘Laten we gaan slapen.’
Hij drukte zijn hoofd nog vaster tegen haar aan. ‘Maar ik wil weten wat er is, en op kinderlijk dwingende toon: er mag niets zijn, geen wrok omdat ik zoveel van je eis. Natuurlijk eis ik veel, want je bent gezond en sterk. Je denkt toch niet meer aan Babette, dat stomme dier? Nee, je staat niet in de nacht op om aan een geit te denken of aan het gesjouw met de rozen en hun bedwelmende geur, - maar misschien wel om mijn mismaaktheid. Je hebt aan de tafel gezeten, ik heb een stoel horen schuiven, ik weet hoe je met je vingertoppen bewonderend over het gladde bovenblad wrijft. Zo'n meubel is haaks, - anders dan ik en jouw lichaam is volkomen symmetrisch, zelfs je gezicht. In Le Hâvre heb ik wel achter scheve vrouwen aangelopen, ik volgde hen alleen om het grimmige plezier van hun gebrek. Natuurlijk ben ik altijd nog erger, maar ik wéét het, en ik had de verontwaardiging van zo'n vrouw willen horen als ik haar zei dat ze een hoge schouder had, of een rond ruggetje.’
‘Ik heb naar het kastje zitten kijken,’ zei Rite, ‘naar je mooiste werk.’
| |
| |
‘Waarom?’ vroeg hij snel, ‘vloog mijn afzichtelijkheid je aan dat je behoefte had aan sierlijke vazen? Je had me geen arm moeten geven op onze trouwdag, ik wist dat het te veel voor je zou zijn.’
Ze blies even door de neus. ‘Dat is al zo lang geleden, wie praat daar nog over, maar ‘de gedachte vloog me aan’ - om met jouw woorden te spreken, - dat ik een kind zou krijgen,’ ‘Wat zeg je - een kind?’ Hij snauwde bijna.
‘Ik weet het nog niet,’ zei ze verschrikt, ‘maar het zou toch kunnen.’
Ze voelde zijn lichaam schokken. ‘Het zou toch kunnen,’ herhaalde hij op smalende toon. ‘Wat jou betreft, ja, je zou nog kans zien een kind te krijgen al was je zestig, - maar ik - ik heb er nooit op gerekend, ik ben daar niet toe in staat. Dacht je dat ik was getrouwd om een kind te krijgen? Ik zal met Piémont praten, hij moet er iets aan doen - hoe ver is het?’ Ze antwoordde tegen haar wil: ‘Veertien dagen, een week misschien - ik weet het niet.’ En plotseling voelde ze een golf van verzet in zich. ‘Met Piémont praten zal niet helpen,’ zei ze, ‘ik zal nooit met me laten knoeien.’ Toen dacht ze aan de wilde rit met Alfred Rinolli en beet zich op de lippen.
‘Als jij geen kind wilt hebben - goed - ik wil het wel. Ga dan maar naar je ouders terug en neem je geld mee.’
Hij woelde naast haar, legde een hand op haar borst. ‘Rite, in godsnaam, praat niet zo, ik wil je voor mezelf houden, je hebt mij toch aanvaard, ik ben je kind, je dwingeland, je ellendige zoon, je slavendrijver. Je geeft me vrij spel en intussen lach je me uit, heimelijk, en denkt aan de ergste ontrouw, aan een geboorte, een zuigeling, een kind in mijn plaats, het is verschrikkelijk, begrijp je dat dan niet?’
‘Nee,’ zei ze snel, en toen al dringender: ‘Nee, nee, het is dat waaraan geen vrouw mag willen ontkomen.’ Ze was rechtop gaan zitten. ‘Zwangerschap, een kind - en jij bent de vader, je zult erdoor - eh... (ze wilde zeggen: leren werken, maar verwierp dat) - erdoor veranderen. Mijn vader zei: Ik heb | |
| |
mezelf tucht geleerd door kinderen te verwekken.’
‘Je vader was niet kreupel.’
‘Dat heeft er niets mee te maken, - jij wilt alles verontschuldigen door je gebrek, maar het wordt tijd dat je daarmee ophoudt, ik krijg er schoon genoeg van.’
‘Rite,’ zei hij kreunend, ‘op onze trouwdag heb je gezegd: We horen bij elkaar, en nu val je me af, je verstoot me, je wilt dat ik naar mijn ouders terugga, en ik heb hun de foto van mijn vrouw gestuurd in haar koninklijke japon.’
‘Je daast,’ zei ze driftig, ‘val ik je af door een kind van je te krijgen en daar blij om te zijn?’
‘Ja, want ik moet erdoor veranderen, zeg je, - maar je hebt me getrouwd zoals ik ben.’
Ze beet zich op de lippen. ‘O man, schei uit - ‘zoals ik bèn’ en de volgende dag was je vierentwintig uur ouder; je had voor het eerst bij een vrouw geslapen - ik hoopte je daarmee iets te geven dat je gelijkwaardig zou doen zijn aan andere mannen. Maar je zeurt als een verwend kind, je wilt niet volwassen zijn, je ziet je plaats al ingenomen door een ander. En misschien is het niet waar dat ik zwanger ben, ik voel niets meer, alleen ‘- Ze schrok terug voor de woorden: walging van dit praten, en zei: ‘alleen slaap.’ Meteen probeerde ze zich van hem af te wenden, maar hij sloeg een arm om haar middel en hield haar vast.
‘Rite, beloof me dat je niet naar de overkant zult gaan, blijf hier, ik zal voor je werken, rozen plukken als je dat wilt, - en praat niet over mijn ouders, die me alleen kwaad hebben gedaan - of praat slecht van hen, dat zal me goed doen; je weet niet hoe ze me hebben verminkt omdat ik gebrekkig was, me klein hebben gehouden omdat ik als kreupele dorst op te groeien. Ze hadden niet de moed van de Spartanen me te doden en nooit de opwelling van een christen aan mijn innerlijk te denken. Ik zeg niet: aan mijn onsterfelijke ziel, want die woorden begrijp ik niet, - ik ben bang dat ze de lichaamskracht uit een mens wegslurpen. Wat wilde ik zeggen? Praat | |
| |
slecht over mijn ouders, die ik altijd zou hebben teleurgesteld - en wat hebben ze mij gedaan?’
Rite zuchtte diep. ‘Wat helpt praten? - je doet niets dan afdwalen. Ik heb toch lang geleden besloten niet naar de overkant te gaan, wat zeur je dan. De rozenpluk is haast voorbij, en daarmee hoef je me nooit te helpen. Als je je werk niet wilt verkopen, moet je het zelf weten, - zolang we kunnen bestaan.’ Ze sprak rustig, met koele stem en verwonderde zich daarover: wat was er gebeurd dat alle drift in haar neersloeg? Ze ging voort: ‘Ik wil niet meer over je ouders en je moeilijke jeugd horen, je bent al lang volwassen en als je het niet bent, zal je het worden door je kind. Het is natuurlijk om over de toekomst te praten - ik heb mijn vader nooit anders horen doen. Zijn blik was vaak in het verleden, maar als hij sprak kwam hij daarboven uit. Laat me los, Michel, en ga slapen. Morgen komt er misschien een vreemdeling naar je relikwieën-kastje kijken en zal je werk mooi vinden. Gun hem dan iets, voor je eigen genoegen, en kom daardoor boven je verleden uit.’
Opeens voelde ze haar ogen vochtig worden en ze moest haastig slikken.
‘Ga slapen, Michel, en word wakker als een gelukkig man. Weet je nog wat Argot heeft gezegd toen we trouwden - en Antoine? - niet in de kerk, maar later. Eigenlijk ben ik de woorden vergeten, maar ik weet nog hun geur - of hun smaak - hoe moet ik het zeggen? Slaap lekker en wees niet zo bang, - je bent toch al veel gezonder geworden sinds je hier woont. Laatst heeft dokter Piémont tegen me gezegd: Die man van je heeft een goede keus gedaan, gezond werk, zuivere lucht, en...’
‘En,’ vroeg Michel ‘heeft hij iets durven zeggen over jou? Wat weet hij van je?’
Zijn stem klonk dun en scherp, Rite hoorde het wantrouwen daarin. Nu begint het opnieuw, dacht ze verslagen, en ik hoopte aan het eind te zijn.
| |
| |
‘Nou, geef eens antwoord.’
‘Over mij? niets - nou ja, iets - e - iets vleiends.’
‘Ha, daar hebben we het! Ik ben natuurlijk ingelicht, je hebt een verhouding met Rinolli gehad, een Italiaan met een mooi lichaam. En daarna - met Piémont - of met Antoine?’ Hij tastte naar haar hals en klemde zijn vingers daaromheen. ‘Michel,’ zei ze gesmoord, ‘last los.’
Hij klemde nog meer, even boven haar strot en ze werd bang, hief de handen op, wrong hoofd en schouders, greep zijn vrije hand en drukte die met kracht op hem terug, niet wetend waar ze terechtkwam. Meteen voelde ze zijn wurgende hand ontspannen, wendde zich snel om en, zich op de lippen bijtend, hield ze zijn schouders neer in het bed. In het flauwe ochtendschijnsel zag ze zijn smalle, onregelmatige gezicht, de oogleden als kreukelige, verflenste bloembladen. Haar borst hijgde nog na van inspanning en ontsteltenis. ‘Je hebt me bijna gesmoord,’ zei ze, ‘en waarom is godsnaam? Ik krijg misschien een kind, Alfred Rinoffi is sinds jaren weg en ik heb hem nooit weer gezien. Jij bent heer en meester in huis, je doet het werk waarvan je zegt te houden - als dat nog niet genoeg is...’ Zij hijgde zo dat ze moest afbreken, haar keel begon te schokken en ze liet zich voorover vallen.
Enkele seconden lagers ze zo, beiden als ten dode uitgeput, van levenskracht verlaten - toen roerde de man zich. Het drong tot Rite door dat hij opstond, door de kamer liep, ze hoorde de schakelaar van de lamp knippen, hoorde zijn stem als in een snik dicht aan haar oor.
‘Rite, Rite, ik ben zo ongelukkig - vergeef me en ga niet dood.’ Hij streelde haar achterhoofd. ‘Kun je je niet omdraaien? - wil je me niet zien? Kan ik iets voor je doen, Piémont roepen? - ga niet dood, Rite.’ Hij omklemde de bedrand en snikte.
Langzaam keerde ze zich om en grog rechtop zitten. Even keek ze zwijgend naar den gebukten man. ‘Ga naar beneden,’ zei ze ‘en maak iets warms voor me - er staat nog melk op | |
| |
de aanrecht.’ Ze sprak rustig, maar bijna klankloos. Hij kwam overeind. Ze dacht nooit een armzaliger figuur te hebben gezien dan dezen man in zijn lange, witte onderbroek, Michel Cordès, dien ze had getrouwd - en de armzaligheid van het menselijk geslacht deed haar borst zwellen van deernis. Haar lippen weken vaneen en ze bleef roerloos zitten, terwijl ze Michel de trap hoorde afstommelen.
|
|