| |
| |
| |
III
De helderheid van het Maartsche licht leek bij scheuten naar binnen te waaien met het voortrukken van de losse wolken. Aan den hemel kwamen tintelend blauwe vlekken bloot, open sluizen voor de speren van de zon. Er stond kristal op het buffet, dat van Corrie kwam; Jet had het met een zachten doek opgewreven, nu leefden er vele lichtglanzen in. Vele dingen waren uit Corrie's huis overgebracht, maar het slaapkamer-ameublement was nieuw, het behangsel ook daar, en de vloerbedekking, alles. Terwijl Albert en Corrie op hun huwelijksreis waren, was er druk in het huis gewerkt. En dezen middag zouden ze terug komen. Voor 't laatst ging Jet overal langs met haar stofdoek; onderwijl boeide haar het onrustig lichtspel aan den hemel. Als ze kwamen, zou het bijna donker zijn. Ze zou hen in de schemering willen ontvangen, om niet dadelijk den gloed in hun oogen te zien. Aarzelend bewoog ze zich. De avond zou voorbij gaan met reisverhalen, maar dan, morgen, en alle volgende dagen? Eentonigheid deed een leven lang schijnen, de afwisseling brak het, en maakte het waardeloos. Was het leven van groote mannen niet aan één ding gewijd? zoodat het rechtlijnig werd en zeer beheerscht? Als kind meende ze, dat haar vader groot was, omdat zijn naam dikwijls gedrukt stond, en hij | |
| |
professor werd. Maar nu, hij kwam van zijn tweede huwelijksreis terug; - eigenlijk leidde hij het leven van een avonturier. En dwong háár daardoor tot bedenkelijke wisselvalligheden. - Een huwelijk met Wim, kinderen van haar eigen schoot, en in haar hart alle donkere, troebele gevoelens die misschien de dieren kennen. Ze keek op; een groote wolk hing voor de zon; haar kartelige rand was hel licht, goud-achtig. Als een gezwollen buik was het wolkgevaarte, diep, grauwig-purper, en onvast van lijn. De wind kwam ermee spelen, blies het omhoog als een ballon, en om Jet's hoofd stroomde weer het snelle licht.
Ze hoorde de buitendeur slaan, Oscar kwam binnen. Hij droeg een groote bos rozen.
- Zoo, zei hij, had jij nog geen bloemen, dacht je dat dat zóó maar kon?
Ze haalde haar schouders op. - Ik heb er genoeg werk aan gehad. Onderwijl dacht ze: Wat rozen op de slaapkamer; aan den voet van de bedden staat een tafel van donker mahonie-hout. De schaalvormige lamp hangt er boven; het licht valt mat daardoor heen, in een mengeling van groen en goud-bruin. Ze streek met haar hand over haar oogen. - Wou jij ook wachten? en zag iets aarzelends in zijn houding. De bloemen hield hij nog altijd vast.
- Ik weet niet, ik dacht van wel. Is er geen nader bericht van ze?
- Niets.
| |
| |
Hij glimlachte vaag. Nou Jetje, ontferm je over de rozen.
Ze stonden nu dicht bij elkaar, keken beiden neer op het levend rood van de bloemen.
- Ik moest kunnen weggaan, zei ze dof, - dat ze me hier niet meer vonden. En jij ook; jij kunt het misschien nog minder dan ik.
- Zoo; maar wie staat hun het meest in den weg? ik woon hier niet.
- Maar ik ben minder gevaarlijk; jij bent de andere man die.... - Ze hield met een ruk op. Tusschen hen waren de bloemen in schemering; de wolken stapelden alle voor de zon, die langzaam daalde.
- Goed, zei hij, het was beter dat we gingen, jij om allen, ik alleen - om mezelf.
Ze luisterde niet meer, dacht: Ik heb het gezegd, het is dus waar; ik sta er middenin, maar ik zie het duidelijk: Oscar is verliefd op Corrie. Daarom brengt hij die rozen, en vader zal het niet begrijpen, - maar zij, Corrie? als ze ze op haar slaapkamer vindt?
Ze nam de bloemen op. - Ik zal ze boven neerzetten, zei ze, liep meteen naar de deur. Oscar vroeg niets meer.
Boven draaide ze het licht op. Nu voelde ze zich bijna als een bruid, die haar kamer binnen gaat. Alles was klaar om haar te ontvangen. - De rozen schikte ze in een kristallen vaas; dan liep ze naar het raam om de gordijnen te sluiten. Dat ze dit zelf dorst doen, zoo licht | |
| |
en zorgeloos; - in een oogenblik was het gebeurd. En zoodra hij was binnen gekomen, zou hij de deur achter zich in 't slot draaien. Zoo eenvoudig was het alles, maar zoo vervoerend ook, - het bloed ruischte door haar lichaam. Het was geen zonde, het was het geheime, donkere leven. - Ze stond stil, keek om zich heen. Vroeger dorst ze nooit voor winkelruiten naar de breede, lage bedden te kijken, toegedekt onder één sprei. Ze dacht aan Corrie, voor haar was er niets nieuws, al waren het ook de meubelen. En misschien had ze het nog niet gekend, dat een ander haar bloemen bracht, den avond van haar binnen treden. Maar ze zou ze wel aanvaarden, heel argeloos zou ze zeggen: Dat is lief van je, Oscar.
Jet draaide zich om; er was nu niets dan kilte in haar. Een vrouw en argeloosheid, dacht ze, hoe rijm je me dat tezaam? Maar o, de schijn ontbreekt niet.
Loom, met zware passen, liep ze naar beneden. Oscar was er nog; hij tuurde op een telegram. - Ze komen morgen, zei hij, vanavond zullen ze in Brussel zijn. Nu krijg jij nog een schoone gelegenheid om weg te gaan.
Ze antwoordde hoog: Dank je, laat ons afwachten wat jij doet.
Hij liet haar alleen, wilde plotseling niet meer blijven eten. En zij maakte plannen voor den opengevallen avond. Ze had Wim beloofd, eens naar zijn kinderen te komen kijken.
| |
| |
Als ze nu ging, - altijd had iets haar weerhouden; 't zou zijn alsof ze zich aan hem gaf, en hij was haar vreemd. Maar weer voelde ze het ruischen van haar bloed. Haar handen lagen stil in haar schoot en haar oogen hield ze half gesloten. Zoo zou ze willig in den afgrond verzinken, diep ademend liggen in den wijden schoot van de aarde. - Ze hief haar hoofd met een ruk; alle kamerdingen stonden zwijgend en doodsch, ze zou willen dat ze met haar meeleefden, dat ze haar niet zoo alleen lieten in de wereld van gedachten. Ze was haar eigen oppermacht, ze geloofde andere menschen niet, Corrie, of Wim, of Oscar. Die praatten allen zooals hun eigen bloed het wilde - maar zij wilde anders! Ze kon wel naar Wim gaan, waarom niet? zijn kinderen toedekken, een slaapliedje zingen. ‘Schlummre, und träume von kommender Zeit’ met een stem die beloften inhield. Later, als hun tijd gekomen was, zouden ze haar zeker niet meer ter verantwoording roepen. Neen, flitste het door haar hoofd, tenzij ik hun moeder word.
Trui bracht haar het eten. - Wat dacht u vanavond te doen, juffrouw? gaat u uit? vroeg ze.
- Ik weet nog niet; waarom?
- Als u toch thuis blijft, zou ik graag even weg willen.
- Goed, ga jij maar. Ze keek Trui aan.
- Heb je iets bijzonders?
De ander aarzelde. - Och, bijzonders....
| |
| |
Ik heb kennis gemaakt met iemand, en nou wou hij me even zien.
- Zoo, dat 's ook niet voor de eerste maal.
- Nee, juffrouw. Dus dan ga ik maar, een half uurtje.
Jet zweeg. Dat gevrij van dienstmeisjes, dacht ze, zonder eenige rem, en daarbij hun dwaze openhartigheid. Maar wat kon je ook verwachten?
Dus morgen kwamen vader en Corrie thuis.
Corrie had een bezoekster uitgelaten; langzaam liep ze terug naar den salon. Toen ze boven aan de trap was gekomen, hoorde ze een sleutel in het slot van de huisdeur. Zou Albert alweer terug zijn, dacht ze, en leunde over de balustrade. Aan den stap herkende ze Oscar. Hij opende de deur van de tuinkamer.
- Hallo, hoorde ze hem zeggen. Daarna liep hij vlug naar boven, Corrie nog juist tijd latend, den salon binnen te gaan.
- Zoo, groette hij luchtig, waar zijn de anderen?
- Dag; vader is uit; Jet weet ik niet. En omdat ze zoo vlot geantwoord had, bloosde ze een beetje, en draaide haar hoofd van hem af.
- Wil je thee, vroeg ze.
- Graag.
Terwijl ze inschonk, dacht ze aan het meisje | |
| |
dat bij haar geweest was; Oscar had haar veel over dat meisje gepraat. Dat wil zeggen: Hij gebruikte haar naam als vlag, die de lading moest dekken, dat begreep ze nu. Hij uitte zijn denken en voelen; vaak was hij geestig, en ze lachten samen om zijn aphorismen over de vrouw, en de liefde. Het leek een spel, maar ze wist, dat het dat niet geweest was. Waarom had ze gedacht Het is Betty, hij denkt aan haar, Betty is zijn liefste? Waarom wiegde ze zichzelf in slaap daarmee? Het was haar zoo gemakkelijk gelukt.... en nu?
- Ik heb Betty bij me gehad, zei ze plotseling. - Ze had gehoord dat jij hier weer in huis woonde, - een praatje is nooit zoo gek, of je kunt het gehoord hebben, en ze wilde weten of het waar was?
- Kwam ze daarom?
- Nou ja, ze had wel een voorwendsel. Ze vroeg of ik donatrice van haar club wilde worden. O, ze beheerschte zich heel goed, wat dat betreft hoef je je niet voor haar te schamen.
Hij lachte even. - Maar jij, Corrie, was je in een stadium van helderziendheid?
Langzaam, als volkomen op zijn gemak, dronk hij zijn warme thee.
Ze wist niet wat het eerst te zeggen, en koos na lange aarzeling wat het laatst zich aan haar opdrong. - Laat je masker nou maar vallen.
Hij keek haar aan. - Démasqué? vroeg hij luchtig, en dan, plotseling breed-uit en zwaar:
| |
| |
‘Ich bin der Sohn de6 grossen, schriftgelehrten Rabbi, Israel von Saragossa’.
Ze haalde haar schouders op, speelde nerveus met de ketting die ze droeg.
- Als jij dan niet eerlijk wilt zijn, goed, ik kan het misschien nog wel. Ik weet niet hoe dit voort moet gaan, ik bedoel: onze verhouding. Ik ben met Albert getrouwd, ik houd alleen van Albert. En toch, - ineens zal de dag er zijn, dat ik me schuldig voel. - Jij komt iederen avond; vader is dan uit, of zit op zijn studeerkamer. Misschien laat hij ons opzettelijk alleen; dat is nog nooit eerder bij me opgekomen, maar nu....
Ze voelde dat Oscar haar aankeek, en dat hij gespannen luisterde.
- Ik vond het prettig als je kwam, en ik zou het altijd prettig zijn blijven vinden. Maar - ik ben er niet heelemaal tegen opgewassen. Over een poosje zou ik misschien je handen vast houden als je wegging, en - en dan zoo verder. Je bent wat jonger dan ik, maar je hebt geleefd, en je sleept me mee. Of is het alleen iets in mezelf, dat me meesleept? Ik weet het niet. Ik zou bang worden, ook voor de anderen in huis. Jet, - stel je voor dat Jet het wist. En Albert, dien zou ik het vertellen, hij begrijpt veel, hij heeft me lief. Maar laat het uit zijn, voor ik iets hoef te vertellen.
Ze zwegen. Het was Corrie, als had ze heel lang gepraat. Ze voelde zich moe en plot- | |
| |
seling, na de opwinding, vreemd leeg van binnen. Tegen den muur, bij de theetafel stond een stoel; daarop ging ze zitten; haar handen bewoog ze nog altijd langs de kralen van haar hals.
Oscar zat roerloos. Hoelang dit duurde, wisten ze geen van beiden. Eindelijk stond hij op en kwam naar haar toe.
- Zoo, zei hij zacht, nu zal ik heel even je handen vasthouden, schrik maar niet. Ik dank je voor je groote eerlijkheid, die zal ik nooit vergeten. En nu kom ik dus niet weer - bij jou alleen; ik zal wel werk vinden in een andere stad. - Dag, dag Corrie. - Zijn stem was fluisterend geworden. Toen ging hij. In de gang liep hij tegen Jet aan.
- Ben je daar alweer? Waarom zit Corrie nooit bij vader?
- Laat me, zei hij.
- Heeft ze je weg gestuurd? je kijkt zoo ernstig; is het er dan eindelijk toe gekomen?
Hij was langs haar heen geloopen, maar ze volgde hem.
- God Jet, schei uit. Wanneer ga je zelf?
Nu stond ze plotseling stil, halverwegen de strap.
- Dus het is waar, zei ze. Ze bleef daar staan, terwijl hij zijn jas aantrok, naar zijn hoed greep. Bijna moest hij lachen om het dwaze van het tafereel. Hij dacht aan Corrie's woorden: stel je voor dat Jet het wist; - maar | |
| |
het kon hem niet meer schelen. Met een slag viel de deur achter hem dicht. Jet aarzelde niet lang, maar ze kwam te laat: er was niemand meer in den salon. Ze stond een oogenblik met de deurknop in haar hand, en tuurde in 't duister. Er hing een vreemde geur, dacht ze, van bloemen, of parfum. - Wat zou zich hier hebben afgespeeld? het tooneel was nu donker; - intuïtief wist ze dat ze het nooit zou hooren. Maar als ze nu plotseling haar vaders kamer binnen ging, dan ving ze misschien een woord op. Of was vader uit? Ze trok met haar schouders; wilde ze het dan weten? al hun geknoei, hun vele woorden? Ze noemden het liefde, of hartstocht; ba.... Ze moest eraan denken hoe zwijgend en eenzaam haar moeder in dit huis had geleefd. Voorzichtig sloot ze de deur, ze zou niemand storen. De eenige vraag was nog: blijven of weg gaan? Haar moeder was gebleven, maar Oscar ging.
Peinzend liep ze de straat op. In de lucht was iets van de lente. De groote donkere boomen bewogen wiegend hun kruinen. De hemel was diep, blauwzwart, een enkele ster flikkerde, klein en koud. Alle geluid leefde sterk in de ijle lucht, iedere voetstap weerklonk, geweldig ketsten de paardenhoeven en ratelden de wielen. - Jet liep voort; ze wist niet waarheen ze ging. Maar voor zijn deur aarzelde ze; zijn kinderen zouden nu naar bed zijn; kwam ze om hèm? Als ze iets wist dat ze hem zeggen kon....
| |
| |
Ze belde. Al haar aandacht had ze noodig voor haar onbewust, zeker handelen.
Mijnheer Stratingh was thuis. Ze werd aan zijn schoonouders voorgesteld, vroeg of de kinderen eens bij haar mochten komen spelen. Niemand scheen zich over haar te verwonderen. Ze hoorde dat het jongetje mazelen had, en het meisje het dus ook wel zou krijgen. Ze moest nog wat geduld hebben tot ze beter waren, dan graag.
Ze dronk thee, en babbelde. - Ik heb het gedaan, dacht ze telkens eens; doordat ik me beheersch, kon ik het doen. Ze zag dat Wim vaak naar haar keek; eigenlijk was zijn gezicht aldoor naar haar toegewend, en langzamerhand drong het tot haar door, dat hij wèl zich verwonderde, dat haar komst beteekenis had voor hem. Maar ze wist zelf niet wat ze wilde. Zoolang ze in dien huiselijken kring zat, voelde ze zich veilig; haar bezoek was aanvaard, en ze praatte opgewekt. Ze wilde zelfs het beeld van die beide oude menschen in haar geheugen prenten, als zou het van veel belang voor haar zijn. De man was klein en heel mager; zelden had ze nietiger heertje gezien. Zijn kaal en schraal gezicht was frisch van tint, zijn blauwe oogjes zwommen in een vochtigen glimlach. De vrouw had groote, gevulde wangen; over haar geel-bleek, terugwijkend voorhoofd bolde een ordelooze, grauwe kuif. Jet kende hun afkomst: de kleine winkeliers-stand,
| |
| |
en ze voelde zich welwillend, zij, de professors-dochter. Soms moest ze eraan denken dat er dienzelfden avond een beslissing was gevallen tusschen Corrie en Oscar, en dat ook zij een oplossing scheen te zoeken. Nu glimlachte ze nog overdadig en hield de moeilijkheid als op armslengte afstand van zich. Er waren honderd grapjes van de kinderen aan te hooren. De oude heer begon meest te vertellen, wat breedsprakig en heel op zijn gemak, zoodat het zijn vrouw te lang viel en ze met enkele woorden voorwaarts drong. Wim zei glimlachend: Moeder brengt de stroomversnellingen aan. Zelf bleef hij meest zwijgen.
Er werd wijngroc geschonken na de thee, en plotseling was er ook een album met kiekjes uit Indië op de tafel gelegd. En bij het rekken van den avond voelde Jet dat de kracht van de verontwaardiging, die haar prikkelde tot daden, uit haar weg trok. Het gebeurde tusschen Corrie en Oscar - wat ze ervan vermoedde - noemde ze nu een scène, en in dat woord lag haar afkeuring besloten. Waarom kon een mensch niet in koelen bloede een besluit nemen, zonder door anderen te worden gedwongen? Zij zou uit huis weg gaan, wanneer niemand het verwachtte. Ook zou ze niet overhaast tot een huwelijk besluiten; ze geloofde niet dat Wim haar liefhad; hoe zou hij anders hààr liefde zoo hebben miskend?
Toch, toen ze naast hem liep door de nu ver- | |
| |
stilde stad - het was laat geworden - voelde ze diep in zich de kwellende lust hem te zeggen: Trouw met me, neem me mee, dat ik mijn eigen leven heb, en mijn eigen huis. Maar ze zei het niet. Ze nam alleen de woorden van de oppervlakte, die ze beschaving noemde, en de intuïtieve drang werd gesmoord. Ze vond het wel aardig, even naar die klanken te luisteren: trouw met me; ze waren rauw en sterk. Ze dacht ook, met vreemd-heftige afgunst, dat andere vrouwen ze misschien zouden zeggen, - vrouwen als Corrie; en een man was wel zoo primitief er met verrukking naar te luisteren, - haar vader, Oscar. Toen sloeg weer haar afgunst om in minachting. Naast Wim liep ze met kleine, pittige pasjes. In de lucht was iets van de lente; een dartelende windvlaag streek over haar gezicht. Ze praatte, en merkte het niet meer op, dat hij zwijgzaam was.
Toen ze thuis kwam, sloop ze naar haar kamer, voelde plotseling dat ze zich den laatsten tijd steeds onhoorbaar trachtte te maken; - omdat ik hier te veel ben, dacht ze. En opnieuw laaide de verontwaardiging in haar op over Corrie, die heerschen wilde. Het huis leek te slapen in het nachtdonker. Het plafondlicht in haar kamer was koud en onbarmhartig. Jet keek strak naar één hoek. Het was haar of ze voor 't laatst deze kamer was binnen gekomen, of een heel nieuw leven op haar wachtte, ergens, en ze nog de laatste rest van het | |
| |
oude moest te niet doen. - Deze kamer is leelijk, zei ze hard-op; haar stem klonk schraal en hoog. Ze liep naar den muur, nam eenige foto's en reproducties achter glas weg, maar er kwamen donkere plekken voor in de plaats op het vale, verschoten behang. Toch ging ze voort, kwam bij gekleurde plaatjes, die op den wand waren vast geplakt, plukte ze los met haar spitse vingers, trok, scheurde; - heele flarden van het papier gingen mee. Een lust tot vernielen groeide in haar; ze nam een gipsen beeldje van een kleine console, een vrouw met een hoog kapsel, die het laatste kleed van zich liet afglijden, dacht erover, het te laten stuk vallen, omdat ze de banaliteit ervan niet meer kon verdragen. Maar het zou gerucht maken in de stilte; en daarna zou ze zich ijverig moeten bukken om de scherven op te vegen. - Ze zette het beeldje terug, keek om zich heen. Achter haar was de kamer nog onaangetast. Ze voelde, hoe gemakkelijk ze deze doode dingen kon vernielen; dit beteekende geen strijd, en allerminst een overwinning. Het was een laf vergrijp aan het oude, uit wraak, omdat het nieuwe ontbrak. Andere menschen, haar vader, Corrie, gaven hun leven nieuwe richting. Waarom zij niet? nog altijd niet? Ze had het gevoel als moest ze ergens doorheen breken, en dorst niet te beginnen. Weer keek ze naar den muur, waar de plaatsjes waren weggetrokken, lachte, kort en schamper. Even een | |
| |
aanloop, maar voor den sprong hield ze in. Als er maar iemand was die haar zei wat ze doen moest; maar tegelijkertijd wist ze: ze zou naar niemand luisteren. Wat begrepen de anderen van haar leven? Ze sloeg met haar vuist op haar voorhoofd; - zelf weten, zelf doen. Nu voelde ze haar hart bonzend kloppen, ze ademde hoorbaar en snel. De klank van dat woord deed haar heftiger leven: zelf, zelf.... Ze liep naar de deur, voelde dat het stille huis wachtte op haar daad, en dat het haar vijandig was. Ze prevelde: morgen ga ik weg, had een visioen van een trein, en een vreemd, druk station, waar ze zich haastig voortbewoog.
In 't donker liep ze naar haar slaapkamer, ontkleedde zich. Bij iedere ademhaling was ze bang voor het kantelen van haar gedachten, maar ze bleven star overeind staan. Voor het eerst voelde ze de kracht zich te handhaven, en al haar kleine bewegingen leken haar te sterken. Ze dacht aan niemand dan aan zichzelf, het was of ze iedere minuut grooter werd. Toen ze haar oogen sloot, zag ze de wereld buiten zich heel ver en klein. Ze sliep in, daarnaar kijkend, een glimlach om haar mond.
|
|