De gereede glimlach
(1930)–Elisabeth Zernike– Auteursrecht onbekend
[pagina 67]
| |
rimpelingen voer. Verlaten en duister lagen de buitenwijken. De boomen die in den bladertijd zich rijden, hun groene takken strekkend naar elkaar, stonden nu ieder alleen, forsch van stam en ijl van kruin. Een lantaarn brandde zwak, omgrauwd door de lage lucht, voor het huis van professor Kroondijk. Jet zat veel op haar kamer. Ze had die als aankomend meisje ingericht, en er sindsdien weinig aan veranderd. De hoek waar den eersten tijd haar bed had gestaan, voor ze een aparte slaapkamer had, was altijd een beetje leeg gebleven. Aan den muur hingen veel platen en foto's, oude schoolkieken en prenten uit Zwitserland, waar ze met haar ouders gereisd had. Eigenlijk keek ze nooit meer naar die dingen; het waren bekende vlekken van licht en schaduw voor haar geworden. Urenlang zat ze te naaien. Ze had alle oude kleeren van haar moeder te voorschijn gehaald en trachtte ze te veranderen voor zichzelf; ze wilde dit zóó doen, dat haar vader niets van het materiaal herkende. Haar vader liet ze zooveel mogelijk met rust; ze meende dat dit goed voor hem was. Honderd maal prevelde ze voor zich uit: hij moet leeren vergeten, vergeten. Maar zelf vergat ze niet. Het plafondlicht in haar kamer viel zonder schroom op alle dingen. Ze bedekte de groote oude tafel met lappen en naaigerei; haar smalle handen bewoog ze in haastigen ijver. En onderwijl | |
[pagina 68]
| |
ploos ze het leven van haar vader uit, - hoe het had kunnen zijn, hoe het noodzakelijkerwijs nu worden moest. Misschien was het beter zoo, die vrouw gestorven; wat had hij geweten van die vrouw? Dat ze zwak was, en door het leven vermoeid; en dan had hij eens iets gezegd over haar glimlach, ze wist nu niet meer wat. Misschien dacht een man altijd dat hij de vrouw kende die hij liefhad. Och ja, dat was toch ook begrijpelijk, want door haar te kennen, werd ze zijn eigendom. Hoe anders? En in den grond bleef alles schijn. - Dergelijke gedachten schreef ze op in een klein album, dat ze telkens weer zorgvuldig wegborg. Want ze hield teveel van haar vader, dan dat hij het bestaan van haar ‘wijsheidsboekje’ zelfs mocht vermoeden. Was niet één van haar aphorismen: Ook de meest moderne vrouw moet eenvoudig en onschuldig lijken als een kind? Ze luisterde soms aan de deur, als ze haar vader door het huis hoorde loopen. Liefst wilde ze, dat hij rustig naar zijn studeerkamer ging. Door te zeggen: ik heb werk te doen op mijn kamer, wilde ze hem stilletjes het voorbeeld geven. En Oscar riep ze eenmaal bij zich. - Je moet niet zoo dikwijls komen, zei ze, je verbrokkelt daarmee vaders leven. - Nou, dan kan jij de stukjes mooi weer aan elkaar lijmen. | |
[pagina 69]
| |
- Ik meen het, Oscar. Het is nu een moeilijke tijd voor hem, en.... Hij keek haar verbaasd aan. - O ja? en dat zou jij weten. - Zoo iemand, dan ik; ik ben mijn heele leven met hem samen geweest. - O. En waarom is het nu moeilijk? omdat moeder er niet meer is? - Omdat.... Ze haalde haar schouders op. Jij bent blijkbaar niet ingewijd. Je ziet ook alleen maar je eigen leven, denk ik. Hij was naar de deur geloopen had zich daar plotseling weer omgedraaid. Zeg, ik heb dien ex-beau van jou gezien. - Wie? Hij grinnikte. - Wim? - Natuurlijk. Hij is over, met twee kinderen, en zonder vrouw. Denk jij ook maar aan je eigen leven, meisje, ich rate dir gut. - Daarmee ging hij, luid stappend. - Sindsdien waren Jet's zware gedachten nog vermeerderd. Ze was wel bang geweest dat ze Oscar niet tot inzicht zou brengen. Dus moest ze alleen zorgen voor de sfeer in huis. Niemand hielp haar, ook Corrie niet, en vader deed zooveel mogelijk of hij haar bedoeling niet merkte. Daarbij zou nu wellicht haar eigen leven omhoog schieten. Stil, stil, ze moest haar gedachten beteugelen. Omdat hij terug was, en zijn vrouw ginds was gestorven. Neen, | |
[pagina 70]
| |
omdat zijn kinderen geen moeder meer hadden. Wie zou hen beter kunnen opvoeden dan zij? Eens zou ze haar boekje met spreuken zwijgend overdragen aan haar oudste dochter. Onder den Kerstboom misschien, of op Oudejaarsavond, het meisje bij zich nemend op haar kamer. Het was wellicht grooter dan zij, forsch en jong, en ontroerend door onwetendheid. Dan moest ze iets zeggen over de eigen moeder, wier plaats zij had trachten te vervullen. En waar ze te kort was geschoten. Maar het meisje boog zich naar haar toe, kuste onstuimig haar wangen. Ze voelde haar lichaam opgenomen in de omhelzing, maar dan huiverde ze, en schudde den droom van zich af. Stil, ze woonde nog in het oude huis. Wel was het hier, dat hij haar omhelsd had, jaren geleden; en nu was hij terug gekomen. Zou ze hem zien? Misschien ontmoeten in de straat, waar wind en regen haar bleek en schichtig maakten. Ze zag zichzelf loopen in haar langen, grijzen mantel, dicht langs den huizenkant. Hoe groot moest wel het innerlijk van den mensch zijn, om uit te blinken boven zoovelen, in een wereld die vijandig en duister was. - Ze voelde zich zoo klein als een vogel; de meeste collega's van haar vader herkenden haar niet, maar zij knikte hen toe, en dan namen ze haastig hun hoed af. Als ze nu later met haar kinderen liep, dan bracht ze iets van de eigen omgeving met zich mee, en trotseerde al het onbekende. | |
[pagina 71]
| |
Kinderen waren argeloos, lieten hun stemmen klinken, en omsponnen haar met hun levensgretigheid. Plotseling zou ze terug denken aan haar vader; in gedachten was ze hem ontrouw geworden. - Arme vader. Hoe was het dat hij nog dorst te leven, alleen, en de anderen wisten niet hoe zwaar het hem moest vallen. Niemand wist het dan zij; Oscar kwam en ging, Corrie ook. Ze merkte wel dat Corrie werd aangetrokken door de beide mannen in huis, ze zag Corrie's oogen, die glansden. Het vrouwtjesdier in haar voelde zich behaaglijk onder hun blikken, dat begreep ze heel goed. Maar lang kon dit spelletje niet duren. Vader wilde haar niet, natuurlijk, en Oscar had niet meer het recht iets te willen. De Verloren Zoon, hij mocht dan al terug keeren, een vrouw voelde intuïtief wat ze niet vergeven kon. Jet klemde haar handen in elkaar, haar smalle gezichtje droeg een vastberaden uitdrukking. Met vergiffenis was Oscar niet geholpen, dacht ze; ze zou hard voor hem willen zijn, onmeedoogend, dan zou hij zich misschien eens werkelijk bezinnen. Ze wist niet alles, wat er in huis omging, iederen dag liep ze uit om te wandelen, dat was haar vaste gewoonte. En ze had zich nooit afgevraagd, hoe er over haar gepraat zou worden. Eens was Corrie in de tuinkamer gelaten. | |
[pagina 72]
| |
Ze had naar professor Kroondijk gevraagd, en wendde haar hoofd, toen de deur geopend werd. - Ah, zei ze, ik vroeg naar u, maar ik dacht: Jet zal wel komen. Ze stonden beiden een oogenblik te luisteren. - Ik geloof dat Jet uit is, zei hij, maar de stad is niet groot, kom mee naar mijn eigen kamer. Ze volgde hem al. - Heeft u even den tijd? - Jawel. Nog dacht ze dat Jet plotseling te voorschijn zou komen, haar opeischend, maar het huis bleef stil. Ze voelde een diepe voldoening, en het zachtkloppende van verwachting in zich. Haar bewegingen werden zoo rustig als de zijne. Ze sprak niet dadelijk weer; alleen met hem, wilde ze geen onnutte dingen zeggen. Maar dan kwamen de woorden toch vanzelf in haar boven, ze hadden dieper klank nu en vaster beteekenis dan gewoonlijk. Oscar kwam na eenigen tijd bij hen binnen, toonde zich niet verwonderd. - Waar is Jet? vroeg hij, en lachte dan even, want hij zag aan hun gezicht dat ze het niet wisten. Hij liep tusschen hen heen en weer. - Ik heb Wim Stratingh gesproken, dat is de man waarmee Jet eens zou trouwen. Het is een sympathieke vent. Vroeger was hij zoo'n beetje wat de Duitschers een ‘Schmoller’ noemen vader, herinnert u zich dat? - Hm, misschien wel. | |
[pagina 73]
| |
- Maar in de Oost schijn je omstaan te leeren; als ik er eens heen ging? - Ik mocht hem altijd graag. Corrie luisterde zwijgend. Nu spraken ze van die vroegere verloving. Jet was altijd onrustig geweest, weifelend. Ze deed alsof de liefde een straf was, zei Oscar. De ander knikte. - Ze was angstig. Ik heb geen goed voorbeeld gegeven met mijn huwelijk; om jullie misschien heb ik daar het meeste verdriet van gehad, om de sfeer in huis. - Maar Jet hield niet van dien man. Ze heeft iets onuitgegroeids, ze zal nooit durven. Gek, dat ik te veel durf en zij te weinig, en dat ik nooit met haar zou willen ruilen. Jij wel, Corrie? Ze schudde haar hoofd. - Het klinkt zoo zelfgenoegzaam, maar liever zondigen dan niet leven. Jet kwam thuis. Mijnheer Oscar is boven, zei het dienstmeisje haar. Voor den spiegel in de gang trok ze haar mantel uit, die zwaar was van regen. Ze had inkoopen gedaan voor de huishouding, iederen dag moest er opnieuw gezorgd worden. - Trui, zei ze, ik heb pannelappen gekocht, en een demonstratie gezien met electrische strijkijzers. Ik denk wel dat ik er een koopen zal, het zou je veel schelen met je werk. - Ja, juffrouw. | |
[pagina 74]
| |
- En ik zou toch liever vandaag het gehakt eten, en de visch tot morgen laten staan. - Maar het is bederfelijk weer. - Och kom, ik ben er nog niet door bedorven. Ze kamde de losse haren wat weg van haar voorhoofd, vond haar bleeke gezicht niet onknap, haar gestalte minder onaanzienlijk dan op straat. Ze was opgewekt. Ze had één van haar kennissen ontmoet, een oude dame, die haar krachtdadige hulp inriep voor een Kerstfeest aan arme kinderen. Nu wachtte haar wel heel veel werk, want zelf-genaaid ondergoed was het duurzaamst. Ze dacht eraan, ook Corrie's hulp te vragen, nu meteen. Ja, ze hield zoo van dadelijk doen. - Ze trok haar natten mantel weer aan, liep regelrecht naar het huis van de buren. Maar ze kreeg er geen gehoor. Een oogenblik prikkelde het haar, dat ze nooit wist waar Corrie heen ging, hoe ze haar dag indeelde. Een overdreven zucht naar vrijheid, dacht ze, en naar geheimzinnig-doen. Toen ze weer terug was, kwam juist Oscar de trap afloopen. - Stoor vader niet, zei hij, je verbrokkelt zijn leven. Ze bloosde. Dat waren haar woorden geweest aan hem. - Waar ga je heen? vroeg ze. - Bittertafel. - Hè, Oscar. Hij lette niet meer op haar, sloeg de deur | |
[pagina 75]
| |
achter zich dicht. Ze stond besluiteloos. Een vermoeden kwam in haar op, dat Corrie bij haar vader zou zijn, en Oscar wist het. Misschien hadden ze hem wel opgedragen, haar ver te houden. Wat gebeurde er dan in dit huis, moest Corrie er vrij spel hebben? En zij? ze had al zooveel aanvaard, vroeger; - ze zag nu plotseling duidelijk hoeveel. Haar begrip omtrent een huwelijk had ze onwetens gevormd door haar ouders aan te zien. Toen ze achttien jaar was, riep haar vader haar eens bij zich, zei haar dat zijn huwelijk een slecht voorbeeld was. Daarom, en om zijn eigen geluk had hij getracht te scheiden, maar moeder verzette zich, zou zich steeds blijven verzetten. Ze had het alles niet geloofd. Een slecht huwelijk moest anders zijn, en het was niet bestaanbaar tusschen háár ouders; - haar vader dien ze zoo vereerd had, haar moeder die gesloten was, stil en beheerscht. En later, - was er die andere vrouw; en toen kwam zij plotseling binnen, en vader hield de handen van die vrouw vast. Ze zou het niet begrepen hebben, maar hij biechtte het haar. En ze had het aanvaard; alles, ook Oscar's leven, en dat hij toch telkens in huis terug kwam, lachend, luchthartig. Nu zou hij zich gebeterd hebben; - had ze daaromtrent eenige zekerheid? Moest alles maar gaan, zooals die anderen deden en wilden? met hun oppervlakkigheid, en hun glanzende oogen? terwijl zij alleen aan de huis- | |
[pagina 76]
| |
houding dacht, aan de veilige, goede dingen. De anderen - daar hoorde vader dan ook bij. Eerst had hij zich door die vreemde vrouw laten beïnvloeden, nu bleek hij niet ongevoelig voor haar vriendin Corrie. Neen, die woorden konden toch niet werkelijk betrekking hebben op haar vader? Hij was een bekend en heel gezien man, iemand in de kracht van zijn leven, die overeind stond als een rots. Ze meende stemmen te hooren. Ze kon daar niet blijven staan voor den spiegel en haar eigen gezicht zien, dat haar zoo vertrouwd was en soms zoo vreemd. Zooals nu - nu wilde ze weten wie zijzelf was buiten dat eeuwige masker van haar gezicht om. - Zeg het me, vroeg ze haar starende oogen, wie ben ik? - Haar mond vertrok in een bitteren glimlach. Daarnaar keek ze, en voelde haar felle gedachte verslappen. Nog eens wilde ze zich inspannen, als buiten zichzelf treden, anders dat bekende gelaat aanzien. Maar ze kon niet. Ze liep naar boven, regelrecht naar haar vaders kamer. Terwijl ze de deur open deed, dacht ze: ik had moeten kloppen, en toen zag ze Corrie tegenover haar vader aan de schrijftafel zitten. Dat was de gebruikelijke plaats voor een bezoeker, maar op dat oogenblik voelde Jet het zitten daar van Corrie als een opzettelijk en valsch vertoon van afstand tusschen hen. Ze dwong zichzelf te zeggen: - Dag, ben je om mij gekomen? | |
[pagina 77]
| |
Corrie antwoordde niet dadelijk en haar vader vroeg: Is er iets gebeurd, kindje, je kijkt zoo verschrikt. - Ik kwam maar eens aan, en je was niet thuis, zei Corrie. Ze keek naar hen beiden. - Zoo. Neen, wat zou er gebeurd zijn? als het niet iets is met jullie. De romantiek in huis hebben we te danken aan Oscar, en aan u, vader. Ik mag het dan lijdelijk aanzien, en ik weet soms zelf niet, wat ik allemaal aanvaard. Hij vroeg luid: Wat bedoel je daarmee, Jet? Maar er was die fanatieke uitdrukking in haar gezicht die hij vreesde, omdat niets haar dan meer scheen te kunnen tegenhouden. - Zoo zou je in een slecht huis kunnen wonen, en onschuldig zijn, maar plotseling zou je kunnen zien wat de anderen allemaal weten, en denken dat jij ook weet, en dan ben je besmet, dan is er niets meer aan te doen. De wereld is misschien zoo'n slecht huis; ja, ik geloof dat ik dat vroeger wel zoo gevoeld heb, en zoo nu en dan is het, of mijn onschuld weer terug wil komen, maar ze kan niet, door jullie, jullie bedriegt me.... Haar vader was opgestaan en vatte haar polsen. - Jet, zei hij, kom tot jezelf. Het is waar, de wereld is slecht, maar waarom zouden wij je bedriegen? Ik toch niet, je vader, en Corrie.... Ook Oscar niet; Oscar heeft de mooie eigen- | |
[pagina 78]
| |
schap van heel oprecht te zijn; hij doet zich nooit beter voor dan hij is; denk maar eens na, dan zul je dat ook weten. Hij liet haar polsen los, en haar armen vielen slap langs haar lichaam. Dan streek ze met haar hand over haar oogen, voelde de tranen, die naar buiten wilden dringen. - Er is maar één wereld, zei ze, dat is juist zoo triest; als die wereld slecht is, zijn we het allen. Hij luisterde. Niet voor het eerst trof hem haar logische denken. En zij had op school altijd dom geheeten, onverschillig voor bijna alle vakken. Een beetje weifelend zei Corrie: Er is de wereld van ons eigen hart. - Dan zwegen ze. Jet antwoordde niet meer. Langzaam liep ze naar de deur. In haar eigen kamer ging ze voor het raam staan, keek naar de enkele gestalten, die ze door het donker zag bewegen. Ze herinnerde zich niets van wat ze zoo juist gesproken had; een half uur, of langer nog, zouden die woorden weg zijn uit haar herinnering. Een beetje mat leunde ze tegen het raam. Als ze moeder werd over zijn kinderen, dacht ze, dan zou ze hen heel aardig kleeden. Ze had dien middag coupons gezien, die ze bijna had willen koopen. Maar ze zou gek zijn, als ze het gedaan had. Er was werk genoeg; - ze hief haar hoofd op, ze hoefde niet te wachten op Wim. Dat had ze vroeger gedaan, en het leidde tot niets. Kort | |
[pagina 79]
| |
voor hun huwelijk zei hij haar: Ik geloof, dat je niet genoeg van me houdt. - Wat een dwaasheid, over de liefde van een ander te willen oordeelen, en wat een aanmatiging ook. Zij had haar zelfbeheersching willen bewaren, zij wist hoeveel je verloren gaf, als je mateloos wilde liefhebben. Uit haar jeugd kon ze het zich huiverend herinneren, de bandeloosheid, het chaotische bijna, waarin je verzonk. Ze was verliefd geweest op een jongen uit haar klasse, later op een leeraar. Hoe dat haar leven beheerschte, en brak. Alle muren vielen weg; ze had over den grond kunnen kruipen naar dien man, hem bidden om liefde. - Zóó had ze niet meer van Wim gehouden, goddank. - Ze hief haar hoofd even op, er kwam een kleine, minachtende trek om haar mond. En hij begreep het niet, hij wilde nog de chaos, als een dier. Ze voelde het in zijn kussen, en ze werd bang. Hij begreep het niet. Nu zaten vader en Corrie samen, en misschien hunkerden ze naar de bandeloosheid van de liefde. Was er nog eenige beheersching in hen, spraken ze nog als menschen, ieder aan een kant van het schrijfbureau? Langzamerhand ging ze haar vader kennen; misschien had hij in zijn jeugd geleefd als Oscar, en later.... Ze haalde haar schouders op; - later niet heel veel anders. Zij en haar moeder stonden daar tegenover. Nu bleef zij heel alleen in huis: - de andere. | |
[pagina 80]
| |
Een gevoel van groote eenzaamheid overviel haar. Traag dacht ze: Waarom ga ik niet weg? is er geen leven voor mij buiten deze stad? De lantaarn voor het huis brandde zwak en rood; daar boven beefde een tak vol ronde regendroppels. Dat was wel mooi, teer en onaardsch; toch liet het haar onverschillig. Ze zou een warme zon willen, niet deze drukkende duisternis; en een glimlach van gelijke gedachte tusschen de menschen.
Een paar dagen later kwam Wim; Jet ontving hem in de tuinkamer. Hij keek rond, als had hij er anderen hopen te zien, vroeg het eerst naar haar vader en Oscar. Dan vertelde hij over zijn kinderen. Nu ze hem dicht bij zich had en hij praatte, ondervond ze dat zijn beeld van een kleinen jongen en een meisje, dat hij koesterde en dat een glimlach opriep over heel zijn gezicht, niet ook in haar was besloten. Daardoor voelde ze zich ver van hem en haar droomen omtrent zijn kinderen verijlden. Ze zat daar en luisterde vaag; - 't was of hij haar het laatste kwam afnemen. - Nu zei hij plotseling dat ze niet veranderd was en in zijn oogen kwam een schuwe, warme blik, die haar onmiddellijk aan hun ouden strijd herinnerde. - Jij bent ook dezelfde, zei ze, dus zouden we vandaag wéér uit elkander kunnen gaan. | |
[pagina 81]
| |
Hij verwonderde zich over het snelle flitsen van haar gedachten. - Ik bedoelde het niet zoo, - zoo diep, zei hij aarzelend. Ik keek naar je haar, waar nog dezelfde val in zit, enne.... Ze zwegen. Het was Jet of ze voelde hoe hij dat haar van haar voorhoofd streek, terwijl zijn lippen bewogen. Ze hield zoo van de zachte aanrakingen, waarbij alle gedachten onmerkbaar in zichzelf vergleden. Dit geluk had ze gekend; het was niet uitbundig of mateloos, iedere vrouw zou het in haar leven kunnen toestaan. Maar het werd altijd verstoord. Het leven, dacht ze, mocht niet zijn zooals een vrouw het wilde. Hij stond op, keek naar haar smalle handen. - Ik heb van haar gehouden, dacht hij, meer dan van Lous, die de moeder werd van mijn kinderen. En waarom? ze is nog dezelfde, grillig, onberekenbaar. - Ga je al? Vertel me iets van Indië, hoe je het daar gehad hebt. Haar stem hield hem vast. Er was een klank van groote echtheid in, tonen die donker en bijna rauw waren. Bruusk begon hij: O, Indië is een goed land, al wordt er kwaad van gesproken. In haar oogen glom zacht de triomf van de vrouw. |
|