| |
| |
| |
De Anderen
| |
| |
De Anderen I
Jet liep door den tuin. Bij de oude schutting stonden hooge, gele bloemen met een donker hart, een klein soort zonnebloem. Ze wiegden licht op hun lange stengels. De bladeren van het eikje werden bloed-rood dat jaar. Jet reikte naar een tak, om dien te plukken. Uit de tuinkamer kwam de stem van haar broer Oscar: - Jet, geen vandalisme! - Oscar en vader zaten voor de open deuren, en sloegen hun beenen over elkaar. Ze dachten er niet aan, haar te helpen. Met een klein zakmesje probeerde ze den taaien tak door te snijden, de geurige schilfers spatten om haar hoofd. Even ritselde de boom, toen ze den buit in haar handen hield. Nu de zonnebloemen; de ruwe stengels knapten, en lieten zich los scheuren. Langs Oscar naar binnen loopend, zei ze: Het is voor een vriendin.
- Ah, weer een nieuwe?
- Corrie Dermans, ze woont hiernaast.
Aan Trui, de dienstbode, gaf ze de bloemen over. - Breng die even voor me weg. Toen slenterde ze weer de kamer in. Ze was een klein en mager meisje, gebruind en donker van haar. Eens was ze verloofd geweest, vijf jaar geleden. Heimelijk had ze haar slanke kinderhand bewonderd, waaraan de gouden ring blonk. Maar | |
| |
toen Wim met een ander naar Indië was gegaan, kon ze hem niet meer dragen, ging ook weer meer houden van een ongeschonden hand. Maar omdat ze den man nog liefhad, deed ze den ring soms 's nachts aan, nu aan haar rechter hand. Dan werd ze in den nauwelijks lichten morgen wakker, wendde zich om in het warme bed, en strekte haar hand uit, legde die stil op het kussen, als op het hoofd van den geliefde, of streelde hem, zonder hem te wekken.
Ze stond nu bij de theetafel, overdacht dat Oscar weer vaak kwam eten, en vaders gezicht opleefde, als hij maar zijn stem hoorde. Arme vader; - de rust van het eigen huis werd verstoord door de onrust van het hart. Zou Oscar zich beteren? en dan? Vader wachtte bericht van die vrouw, dat zag ze duidelijk, Iederen dag kon de deur opengaan voor haar binnentreden. Moeder was nu vijf maanden dood, al dien tijd had vader gewacht, en het werd ondragelijk op 't laatst. Soms voelde ze een rilling door haar lichaam gaan; dan moest vader heel innige gedachten hebben uitgezonden. Hij kon ook niet veel meer werken, hij luisterde maar naar Oscar, afwezig, met veel hoofdknikken. Oscar praatte over een proefschrift waaraan hij bezig zou zijn; zij geloofde het niet zoo gauw. Hoe lang had hij indertijd niet zijn doctoraal examen uitgesteld? Hij had een goed verstand, maar hij boemelde; vader trachtte het altijd te verontschuldigen. -
| |
| |
Ze bracht hun thee. Onveranderd zaten ze in hun leunstoelen; in vaders houding meende ze iets stars te zien. Even raakte ze zijn schouder aan.
- Vader, houdt Oscar u niet voor den gek?
Hij nam de thee aan, sloeg geen acht op haar woorden. Een glimlach kwam om haar mond; hij durft niets te zeggen, dacht ze.
Het dienstmeisje diende mevrouw Dermans aan.
- O, laat haar binnen, zei Jet. Haar stem klonk hoog en licht.
Corrie Dermans was een jonge weduwe; ze werd aan Oscar voorgesteld; den vader had ze al meer ontmoet. - De bloemen zijn zoo mooi, zei ze, ik heb ze in water gezet en ben toen dadelijk hierheen gekomen, om te laten zien, hoe ik het waardeer. Ze maakte ook den indruk, haastig te zijn weggeloopen, ze droeg geen hoed of mantel. Jet vond dit wat te opzettelijk.
- Heeft u zelf geen tuin? vroeg Oscar.
- Neen, ik woon boven.
Hij schoof een stoel aan, Jet stond nog bij de theetafel.
- Is het waar dat u wel eens type-werk doet, mevrouw Dermans? zoudt u voor mij iets willen typen? ik zou zoo graag een overzicht willen hebben van mijn werk, ik kan er op het oogenblik niet meer uit wijs worden.
- Graag, mijnheer Kroondijk.
- U zult me aan mezelf openbaren.
De vader lachte even. - Goed, de jeugd | |
| |
mag voorgaan. Ik benijd je, jongen, dat je nog een proefschrift schrijven kunt. - Hij sprak opgewekt en sterk van klank.
- Heeft u dan óók werk voor me?
- Een klein artikeltje, niets bijzonders. Vindt u dat werk niet onaangenaam?
- Och nee, ik leer er nog iets door; het houdt ook mijn geest bezig. Ik ben alleen in huis.
- U heeft geen kinderen?
Ze schudde haar hoofd.
Ze is nog eenzamer dan ik, dacht Jet, maar ìk heb meer moeilijkheden, onrust en zorg. - In de groote kamer was het licht gedempt; buiten straalde nog de zon. De drie menschen zaten met hun gezicht naar het groen-en-gouden vak van open licht-gesprankel. - Heerlijk, zei de jonge vrouw, zoo in den voorhof te zitten.
Oscar keek naar haar profiel, aandachtig.
- U moet dan maar dikwijls komen, zei de ander.
Ze zaten daar, als hadden ze naar dit oogenblik verlangd, het vooruit genoten, maar alsof nu het genot dieper nog was dan ze hadden vermoed. Wat later liepen ze den tuin in; Oscar plaagde zijn vader met diens geringe kennis van bloem en plant. Hij plukte een klein blauw bloempje uit het gras. - Hoe noemt u dit?
- Oogentroost.
| |
| |
- Maar tel dan de bloemblaadjes eens!
- Dat brengt me in de war. Houd het niet zoo dicht onder mijn oogen, vanavond heb ik troost genoeg.
Ze lachten. - Toen Jet zich weer bij hen voegde, namen de mannen afscheid. Corrie keek hen na. Achter haar waren het licht en de kleuren van den tuin. Haar donkere oogen glansden. - Wat zijn die twee aardig samen, zei ze.
De ander haalde haar schouders op. - We hebben altijd zorg om Oscar. Maar nu komt hij weer veel thuis, en vader schijnt gauw te vergeten.
- Misschien zie je het wat te donker in, Jet.
- Och, als je wist - ik kan je niet alles vertellen. Wil je in den tuin blijven, of....
- Ik wil graag nog even gaan zitten. Zoo - Ze strekte haar beenen voor zich uit en zuchtte.
- Ben je moe?
- Een beetje loom, ik weet niet waarvan, misschien door deze rust alleen.
- Vader is erg onrustig, vind je niet?
- Jouw vader? neen.
- O, heb je het niet gemerkt.
Ze zwegen.
Het was Jet of ze weer, argeloos, haar vaders kamer binnen kwam, en vader hield de handen vast van die vrouw. Hanna heette ze. Moeder was toen in Wiesbaden, twee jaar geleden.
| |
| |
Moeder had nooit willen scheiden; ze praatte er niet over, haar gezicht was gesloten, maar vastberaden. Nu was ze dood, en vader wachtte, wachtte.
- Het is zoo moeilijk voor mij, hem zoo te zien. Ik zou hem willen helpen, maar - Haar stem brak af.
- Hoe dan, Jet, hem te zien? Wat er ook mag zijn, hij beheerscht zich volkomen.
- Ik houd zooveel van hem, zei ze, doorgaand op haar eigen gedachten. Tot haar verwondering antwoordde Corrie daarop niet. Ze strekte haar hand uit.
- Je bent eenzaam, je moet maar vaak hier komen, als je wilt, misschien worden we vrienden.
- Ja, dank je, zei Corrie. Ze bloosde even, ze voelde zich tot Jet niet sterk aangetrokken. Maar het huis had iets voornaam-rustigs; ze droeg haar hoofd anders als ze er binnen kwam, en ze bewonderde den vader. In zijn simpel gebaar van haar te groeten, lag een wellevendheid, die haar deed glimlachen. Oscar had ook iets daarvan, maar zwieriger, meer uiterlijk. Later zou hij misschien veel op den vader lijken. En Jet, Jet trachtte hartelijk te zijn.
- Als ik nu mijn kamer binnen kom, zei ze, zie ik meteen je bloemen.
- Ga je al? We hebben nog zoo weinig gepraat.
Er viel een stilte. Jet dorst niet goed te be- | |
| |
ginnen over haar vader. Ze vond diens leven zoo onverklaarbaar en vreemd-bewogen, wist dat ze zich in het relaas zou verwarren.
Corrie nam afscheid.
Ze is niet mooi, dacht Jet, maar misschien wel aantrekkelijk? Toch, laat ze eenige stemming achter in deze kamer waar ze gezeten heeft? Is er iets veranderd door haar komst? Och, zei ze dan zachtjes, waarom denk ik zoo, waarom zouden andere vrouwen zoo'n groote macht hebben? En toen zag ze weer Hanna voor zich, de vrouw die haar vader liefhad. Een ernstig en bijna kleurloos gezicht; de oogen waren grijs-blauw, het blonde haar, even rossig, verbleekte tot wit. Ze nam haar handen weg uit vaders greep en glimlachte. - Is dat Jet? vroeg ze.
En zij, wist niet wat ze doen moest. Ze was naar boven geloopen, om een brief uit Wiesbaden te brengen. Ze dacht dat die vrouw was gekomen om vaders hulp in te roepen, dat ze hem geld had gevraagd, - ze zag er armelijk uit - en geschreid had. Daardoor voelde ze medelijden. Ze was naderbij gekomen en had gevraagd: Kan ik iets voor u doen? - Het was pijnlijk dit te bedenken. Terwijl ze nog rond ging, de tuindeuren sloot, de schemerlamp liet branden, kwam professor Kroondijk weer binnen. Hij was een man van midden vijftig jaar. die groote levendigheid van geest wist te paren aan rust en eenvoud van bewegingen. Zijn | |
| |
stem zelfs was gelijkmatig; krachtig wel, en beeldend, maar beheerscht en zonder ijdelheid. Hij was niet groot van gestalte, maar rechtop en gespierd, van een jeugdige frischheid, die op geestkracht duidde. Eens had hij tegen Hanna gezegd: mijn handen alleen zijn oud; kijk, doorgroefd en wat te week en niet heel vast meer van aanpakken. Ze had geantwoord: Ze lijken op de mijne. Inderdaad waren het geen sterke mannenhanden; ze toonden misschien het vrouwelijk-gevoelige dat in hem school.
Hij keek Jet even aan, nam een boek van de tafel. - Oscar is werkelijk al ver met zijn proefschrift; hij vertelde mij er nog van, ik ben er heel blij om.
Jet stond met haar rug naar hem toe. - Gelooft u dat hij nu, è, wat anders zal leven? beter?
- Hij leeft niet slecht, kind.
Ze haalde haar schouders op. - O, is dat wat ik ervan mag weten? En u denkt dat ik niet meer zie dan me gezegd wordt. In ieder geval zie ik uw onrust, en ik heb er verdriet van. U hoeft het niet te ontkennen, ik houd van u, ik sla u dagelijks gade.
Hij keek op, rustig, verwonderd toch.
- Ja, maar ik begrijp je niet, Jet.
- Goed, zei ze, dan zal ik wachten, zooals ook u wacht, even lang, of langer misschien nog. - In haar stem was iets fanatieks.
| |
| |
De vader was gaan zitten; even kamde hij met zijn vingers door zijn grijzend haar.
- Geef me nog een kopje thee, en zeg me dan eens, waaròp we zullen wachten.
Ze wendde haar smal gezicht naar hem toe.
- Op bericht van die vrouw; u heeft haar geschreven, u -
- Hoe weet jij dat?
- Ik vermoedde het. Uzelf hebt me van haar verteld, twee jaar geleden.
- Ja, omdat ik toen meende dat je iets had gezien, - maar dat bleek niet zoo te zijn, en sindsdien is ze nooit meer hier geweest. Ik kon haar al lang uit het oog hebben verloren.
Jet luisterde maar half. Wat vroeger was, kunnen we laten rusten, dacht ze. Vroeger wist ik niet dat een man met alle geweld een vrouw moest liefhebben, - nu ben ik wijzer geworden. - En ik wil het toch ook graag aannemen, ik vraag niet wéér om verklaringen.
- Omdat ik eens niet heb begrepen, zei ze schuchter, word ik daarom nu voor zoo onnoozel gehouden?
- Nee, kind, ik vind het lief van je, dat je zoo aan me hebt gedacht, maar nu je het me gezegd hebt, moet je toch voorzichtig zijn; ik wil argeloos blijven leven. - Hij keek haar aan, zag dat haar oogen flonkerden.
- Als u dat maar kòn.
- Ik zal het kunnen, als jij helpt, niet als ik mijn gezicht om jou vertrekken moet. -
| |
| |
Hij haalde zijn portefeuille te voorschijn, nam er een briefje uit.
- Kijk, dit heb ik ontvangen, een dag of tien geleden. Je hebt gelijk: ik wacht op verder bericht.
Ze dorst de uitgestoken hand niet negeeren, en nam het papiertje aan. - Moet ik het lezen? vroeg ze.
- Ja.
Ze las het driemaal over, langzaam, als moest ze de woorden in haar hoofd hameren.
Hôpital Saint Joseph.
Lieve Albert.
Ik kom bij je, zoodra ik kan. Op 't oogenblik ben ik ziek en kan niet weg; maar ik word goed verpleegd. Wacht nog maar een klein beetje op me.
Hanna.
Dan vouwde ze het briefje weer dicht.
- Ziet u, ik heb het gevoeld dat u in spanning was.
Hij glimlachte bijna onmerkbaar. - Ja Jet, en nu begrijp je het ook, nietwaar?
Ze knikte. - Dus u hadt haar geschreven na moeders dood, u wilde haar trouwen.
Iets in hem kwam in opstand tegen het zakelijke van haar toon, maar hij onderwierp zich, was bereid haar meer te geven dan ze vroeg.
- Ik schreef haar: Wil je onzen trouwdag vaststellen, want ik had haar vroeger gezegd: eens zal ik dit misschien kunnen vragen. -
| |
| |
Het was een fraze van me; dat wil zeggen: ik hoopte dat ze er gelukkig mee zou zijn; ik wist dat ze niet met een datum zou antwoorden.
- Waarom zou ze dat niet?
- Omdat ze meende mij te moeten beschermen tegen mijn ridderlijkheid. Och, er was iets tusschen ons als een heel ernstig spel. - Hij brak af, wilde erbij voegen: jij zult dit niet begrijpen, maar dwong zich het niet te doen.
Jet zweeg. Ze wilde niet zeggen: Ik begrijp het niet, maar voelde haar gedachten verward. Toen keek ze weer naar het briefje dat ze nog in haar hand hield.
- Zou ze erg ziek zijn? ja, dit is zoo wankel geschreven, alsof ze niet schrijven mocht en het toch heeft gedaan.
Haar woorden drongen scherp tot hem door, en hij verwonderde zich over haar opmerkingsgave. Ziet ze dan toch meer dan ik denk? dacht hij. Zorgvuldig borg hij het briefje weg. - Wat hierop zal volgen?
Ze kwam bij hem staan, leunde tegen zijn stoel.
- Vader, zei ze dringend, ik hoop u altijd te helpen.
Hij wist geen antwoord....
In de dagen die volgden, omringde ze hem met haar zorg. Soms vroeg ze zich af, of ze goed deed, hem zoo lief te hebben, want ze had ook haar moeder liefgehad en bijgestaan. Kon het nu zijn dat ze dit op haar vader over- | |
| |
droeg? Bovendien was het of hijzelf haar liefde niet begreep, niet wilde, bijna. Ze herinnerde zich, dat ook haar moeder soms iets afwerends had gehad. Wanneer ze hieraan dacht, werd ze heel bedroefd. Wim, met wien ze verloofd was geweest, had haar laten gaan voor een mooiere vrouw. (In de geheime kluis van haar denken zei ze: een zinnelijk schepsel). De moeder was gestorven; nu bleef er haar vader, die de liefde zocht van een vreemde; en Oscar. Maar Oscar had zich altijd aan haar invloed onttrokken. Hoewel hij slecht leefde, maakte hij een indruk van zelfgenoegzame zekerheid. Hij kwam en ging in het oude huis, was opgewekt en dorst zich laten gelden. En vader werd daardoor verblind. Arme vader. - Soms dacht ze met blijdschap aan Corrie, die haar vriendin zou worden. Corrie hield van den tuin. Ze had eens van haar raam uit geroepen: Ik kom bij je, als ik mag, toen Jet buiten zat te naaien. De kleine zonnebloemen bloeiden nog, en de zon scheen bij vlagen. De tuin lag beschut voor den wind, maar hoog boven hen dreven de grillige wolken. Corrie liet haar blanke tanden zien, als beet ze in een appel.
- Het is opwekkend weer, zei ze, de wind is bijna zoel. Wat naai jij zoo ijverig? ik heb vandaag geen lust in werken. Ik zou langs het water willen wandelen of naar de winkels gaan en mooie dingen koopen.
- Wat voor dingen, kleeren?
| |
| |
- Ook, misschien. Maar ik denk aan een heel groote, groene vaas, waarin goudvisschen zwemmen. En dan een klein broeikastje met cactussen.
Jet lachte luid. - O, ze verlangt naar goudvisschen! - En toen weer ernstig: Is er niets beters? Je bent getrouwd geweest, heb je toen naar een kindje verlangd? - Ze zag wel dat Corrie's oogen even heel klein werden, en voelde voldoening dat ze haar had getroffen.
- Daarover spraken we nu eigenlijk niet, Jet. Ik ben geen moeder geworden, neen; ik weet niet waaraan dat gelegen heeft. Ik ben heel gelukkig geweest met Jan, ik dorst toen haast niet naar meer te vragen.
Ze zwegen. Jet wrokte in stilte tegen dit antwoord. Waarom had Corrie niet eenvoudig kunnen zeggen: O ja, ik had graag een kindje gehad? Waarom die uitweidingen, zonder de kern te raken? - Later had Oscar zich bij hen gevoegd; die scheen nu op alle tijden thuis te kunnen komen, had Corrie's aandacht voor zich opgeëischt, pratend over zijn proefschrift.
En aldoor bleef de spanning om vader. Ze lette op zijn handen en oogen het meest. Hij keek haar soms aan, of hij iets zeggen wilde, maar bleef zwijgen, en verschanste zich het liefst in zijn eigen kamer. Waarom hij nu nog alle onrust verkropte, terwijl zij toch wist? Eens kwam ze bij hem binnen, en zag hem in gesprek met Oscar. Ze letten niet méér op | |
| |
haar, dan wanneer ze een dienstmeisje was geweest. Oscar dempte zelfs zijn stem niet. Ze hoorde hem zeggen: Ik denk dat alle Verloren Zonen terug zouden willen keeren, maar ze zijn bang voor het gemeste kalf, en voor de pathetische omarming van den vader.
Ze zocht aarzelend plaats voor haar theeblad.
- Zet maar neer, kindje. Vaders stem klonk zacht en diep. Ze moest hem snel aankijken, een vraag in haar oogen, maar hij wendde zijn gezicht af. De onrust bleef; en nu moest hij nog dat luide praten aanhooren van Oscar. Maar Oscar wist natuurlijk niets. Ze liep weer naar de deur. U, vader, zei Oscar, bent gelukkig niet pathetisch.
- De Verloren Zoon, dacht ze, daar bedoelde hij natuurlijk zich zelf mee. En zou hij dus? - Och, dat was nu alles van zoo weinig belang. Maar dat hun leven afhing van die vreemde vrouw, die ergens ziek lag, en niet meer schrijven kon, want brieven kwamen er niet. Ze moest nog nader zijn gekomen bij den dood. En zou ze terugkeeren in het leven, nu ze wist dat vader op haar wachtte?
Jet voelde een verwijt, dat iemand haar vader zoo kon laten wachten. Maar wie hem niet zag, kon ook het schrijnen niet voelen van de onrust.
De dagen gingen. Om hen heen was de lichte vreugd van Oscar, die ze wantrouwde, en waarin ze haar vader niet meegesleept wilde zien.
| |
| |
Soms gingen de mannen samen uit. Dan bleef er een trilling in haar, om wat ze zouden spreken en doen. Zelf bleef ze thuis, luisterde naar iederen stap. Vader zou plotseling kunnen besluiten te reizen, dacht ze. Dan zou ze zijn valies pakken, en hem op 't laatst nog toeknikken. Maar hij kwam steeds na korten tijd in huis terug, soms vergezeld van een collega. Dan schrok zij bij de gedachte dat zoovele menschen het zouden weten, wanneer door droefheid hun leven veranderde.
Op een middag kwam haar vader de tuinkamer binnen waar zij zat. Hij ging voor de glazen deuren staan, en tuurde omhoog. Ze zag niet, als hij, de gouden boomkruinen door de zon beschenen, waar de wind door voer, zoodat het goud leek te vervloeien. De bel klonk door het huis; het duurde een poosje voor Trui aan de kamerdeur klopte.
- Binnen!
Ze liep recht op den vader af, gaf hem een klein wit briefje, sprak daarbij ook argeloos het woord: Een telegram.
Hij had zich omgewend; het dienstmeisje sloot de deur achter zich. Jet stond op, met haar handen greep ze den tafelrand. - Vader!
Hij hief een hand waarschuwend op en teeder ook, als wilde hij iets toedekken.
Ze zag het niet, maar haar eigen stem had haar verschrikt.
Eenvoudig zei hij: Hanna is dood. - Het | |
| |
was niets meer dan die mededeeling, en toen wilde hij langs haar gaan. Maar ze drong haar armen om zijn hals.
- Och, vadertje.
Achterover grijpend, nam hij haar polsen, zette haar met kracht van zich af. Hij meende iets te zeggen, maar toen hij haar aanzag, wist hij niets dat haar op dat oogenblik helpen zou. Dus ging hij zwijgend door de kamer en liet haar alleen.
Ze bleef staan, voelde zich moe, en leeg van gedachten, maar wist heel scherp na enkele seconden, dat ze nu niet meer in wanhoop kon losbarsten, omdat ze gewacht had, en zichzelf bespiedde. Wel zei ze nog: later misschien, dan komt het ongemerkt, maar haar houding verstilde. Ze ging weer bij haar werk zitten en dacht aan haar vader. Was hij van haar weggegaan om vrijuit te kunnen schreien? ze had geen zekerheid. Dat zij zich beheerschte, ja, het was niet haar eigen leed en misschien was een vrouw sterker in die dingen. Ze wist het niet. - Arme vader.
|
|