naar de stad, langzaam, loom, als door een te zwaren zomer. En in haar zou een groote matheid komen. Dien nacht sliep ze niet, kon ook niet stil liggen, en hoorde aldoor maar de koekoek roepen, van heel dicht bij, zooals ze dat nu iederen avond hoorde. Maar dan glimlachte ze even en haar oogen vielen dicht. Nu zou haar leven eentonig worden als die koekoeksroep, heel den nacht. - Maar waarom? - Ze kende Onno nog zoo kort, en voor dien tijd - Haar gedachten braken af. 't Was of ze niets meer wist van vóór dien tijd. Zijn onbewuste eenvoud had het nieuwe in haar leven gebracht.
Agnes draaide zich voor den spiegel. Plotseling lachte ze. - Ja, wat vertellen de kinderen me toch van een man met een paard, die altijd komt? Hansje is, geloof ik, al een volleerd ruiter.
Geertrui knikte. - Je moest haar zien, zooals ze dan boven op dat groote dier zit en vleiend zegt: Richard.
- Tegen den man?
- Neen - tegen het paard, dat het loopen zal. Maar het staat onwrikbaar op zijn vier pooten, zoolang zijn meester het niet bij den teugel grijpt.
- Goed, goed, - nu over zijn meester, - wat weet ik van paarden.
- En daarbij je kennis van den man.
- Natuurlijk - wou je me die betwisten?